Het vrouwtje is groen van kleur, zowel het lijf als de vleugels.
Weidebeekjuffers zijn forse juffers met brede vleugels en een dicht netwerk van vleugeladers. De mannetjes hebben een blauw metaalglanzend lichaam en een grote zwarte vlek in de vleugels (van de knoop tot vlak onder de top). De vleugeladers hebben een blauwe glans. Pterostigma's ontbreken. De onderkant van de achterlijfspunt is vuilwit gekleurd. De vrouwtjes hebben een groen metaalglanzend lichaam. De vleugels zijn egaal van kleur, groen tot groenbruin getint, met een wit pterostigma waarin de vleugeladers doorlopen (pseudopterostigma).
De lichaamslengte van volwassen dieren is 45-48 mm. De larven hebben een lengte van 27-38 mm, waarvan de achterlijfsaanhangsels (procten) 9-14 mm lang zijn. Het vangmasker heeft, voor beekjuffers, een karakteristieke ruitvormige opening. De larvenhuidjes worden meestal gevonden aan de oevers van de voortplantingswateren, tot wel enkele meters boven het wateroppervlak en tot 10 meter uit de oever. De huidjes zijn vaak lastig te vinden doordat ze aan de onderkant van bladeren verscholen zitten of in holtes van de oever.
De habitat betreft vrijwel altijd stromend water, met een vrij hoge zuurstofverzadiging. De hoogste dichtheden worden bereikt op plaatsen met een afwisselend, natuurlijk verloop van de beek, waardoor snel en langzaam stromende delen aanwezig zijn. Het water moet ten minste voor een deel in de zon liggen. Een ruige, overhangende oevervegetatie is belangrijk als zitplaats voor imago's. Delen zonder deze vegetatie worden gemeden. In het water moeten voldoende drijvende of in het water hangende planten aanwezig zijn voor de ei-afzet. De weidebeekjuffer verdwijnt als de watervegetatie heel dicht is of compleet ontbreekt. In brede watergangen, zoals kanalen en rivieren, kan drijfbladvegetatie zoals gele plomp deels de functie van de oevervegetatie overnemen.