vrijdag 30 juni 2023

'Monument voor Geallieerde Vliegers' op de Neterselse Heide

Wie over de Neterselse Heide een wandeling heeft gemaakt, zal het oorlogsmonument wel een gezien hebben. Het is een grote zwerfkei met een koperen plaquette waar de namen van de gecrashte vliegeniers in zijn gegraveerd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn er boven Nederland zo’n 6.000 militaire vliegtuigen neergestort. Ruim 1.000 daarvan zijn er in Noord-Brabant terecht gekomen. Dan gaat het zowel om geallieerde (Britse, Amerikaanse en Canadese vliegtuigen met bemanningen die uit nog veel meer nationaliteiten bestonden) als Duitse vliegtuigen. Netersel en de omgeving lag in de vliegroute van de geallieerde die van Engeland naar Duitsland vlogen om daar hun bommen af te werpen.


Monument voor de "Geallieerde Vliegers" op de Neterselse Heide

Op 29 juni 1943, om 02.30 's nachts stortte bij Netersel een Britse bommenwerper van het type Short Stirling III van het 149 Squadron neer. Het kwam neer in de buurt van het Goorven in Netersel. De zevenkoppige bemanning kwam in zijn geheel om. De piloot was F/O William Richard Booker (20). Deze bommenwerper maakte deel uit van een actie met 608 vliegtuigen die Keulen als doelwit hadden. Daarvan bereikten uiteindelijk 540 vliegtuigen hun doelgebied. Bij deze raid gingen 25 vliegtuigen verloren, die onder andere bij Waalre, Boekel, Aalst, Nuenen en Aarle-Rixtel neerkwamen. Het vliegtuig werd neergeschoten door Oberleutnant Clemenz van I/NJG1, gestationeerd op de vliegbasis Venlo.

Behalve de piloot, F/O William Richard Booker waren dat navigator Sgt. Denys William Birkett Channing (22), boordschutter Sgt. Alfred Douglas Hall (24), boordschutter F/Sgt. Charles Victor Howden (21) (RCAF), radiotelegrafist Sgt. Kenneth Broadhurst, boordwerktuigkundige Sgt. Robert Franklin en bommenrichter Sgt. Carl Donald Herbert (31). Alleen die laatste kon worden geïdentificeerd, de anderen waren te zeer verminkt. Zij zijn in een gezamenlijk graf in Woensel ondergebracht, graf EE 47-49. Herbert ligt in graf EE 46.


De namen van de gesneuvelde ingegraveerd in de koperen plaquette

Ruim 60 jaar later, op 27 juni 2004, werd een gedenksteen voor de omgekomen bemanning onthuld, in het bijzijn van een aantal nabestaanden. Die steen kwam er dankzij de jarenlange inspanningen van Sjef van Dingen en Ad van Zandvoort om duidelijkheid te krijgen over de precieze plaats van de crash en om nabestaanden op te sporen.


Op 17 september 1944 begon de grootscheepse actie. Op nog een minuut of zeven à acht vliegen van de beoogde landingszone, rond 13.00 uur, werd de C-47A 'Picadilly Filly' van 1st Lt. C. Gilmore van 437TCG (Troop Carrier Group) / 83 Squadron door Duits luchtafweergeschut getroffen in de rechtermotor en de rechterkant van de cockpit. Het zweefvliegtuig die aan het vliegtuig was gekoppeld kon nog afgeworpen worden, maar daarna dook het toestel recht naar de grond. Het vliegtuig kwam neer bij de Neterselseweg, zonder dat iemand van de inzittenden de kans had gekregen het toestel te verlaten. Ze kwamen alle vier om: Lt. Charles W. Gilmore, Lt. Robert V.H. Thomas, Cpl. Guy Difalco (27) en S/Sgt. William F. Golden.

Maar er vielen nog meer slachtoffers: aan de grond vierde de familie Spliethof een verjaardag en de hele familie stond buiten voor het huis naar de overkomende vliegtuigen te kijken, toen ineens uit de richting Helleneind een laagvliegend toestel naderde, recht op de boerderij af. Vader en moeder Spliethof, dochter Grada en haar man Piet van Gool en haar broers Toon en Hein renden naar binnen het huis in. Mien, Gerrit en Bernard Spliethof zochten samen met hun buurman Jan Kok hun toevlucht in de schuur.

Aan de C-47 hing nog steeds de sleepkabel en die raakte een elektriciteitskabel. Vlak voor de schuur stortte het vliegtuig neer en door de impact stortte ook de schuur volledig in. Binnen enkele ogenblikken stond alles in lichterlaaie en waren de vier burgers die daar hun toevlucht gezocht hadden levend verbrand. Een tweede C-47A kwam om 13.50 uur neer bij Wagenbroek, tussen Casteren-Hoogeloon. Dit was een toestel van 437TCG/84 Squadron. De piloot van dit toestel was 2nd Lt. William B. Williams. Hij overleefde deze crash niet, net zo min als zijn co-piloot 2nd Lt. John E. Burke, radiotelegrafist S/Sgt. Nick Pehote en crew chief T/Sgt. Jacob Faasse. Ze liggen alle vier in de Verenigde Staten begraven.

Bijna op hetzelfde moment, 13.52 uur, kwam nog een derde C-47A naar beneden, deze van het 86 Squadron van dezelfde 437TCG. Het vliegtuig, geraakt door Flak, kwam neer tussen de Neterselseweg en het Bladels Bosch. Van de bemanning, piloot Lt/Col. R.E. Lehr, copiloot Cpt. P. Uhlenbrock, navigator Lt. E. Peterson, radiotelegrafist Sgt. J. Rice en crew chief Sgt. B. Benko, overleefde alleen de laatste de crash. De vier gesneuvelde militairen zijn allemaal overgebracht naar de Verenigde Staten. In zijn verklaring voor het Missing Air Crew Report vertelde Benko achteraf: "Ons toestel werd 10 tot 20 keer geraakt in de rechter vleugel, even later gevolgd door een enorme explosie. Ik ging naar de cockpit en opende deur: ik zag alleen maar vlammen. Ik ging naar mijn parachute en deed die om. Ik ging naar de deur en voelde dat het toestel niet langer onder controle was. Ik zag Rice met een van de anderen. Het was verschrikkelijk. Ik hielp ze met hun parachute. Terwijl ik met mijn eigen parachute bezig was, zag ik iemand op de vloer die schreeuwde dat ik moest springen. Ik slaagde erin naar buiten te komen en zag het vliegtuig crashen."

Het vliegtuig kwam neer, niet ver van de plek waar Gilmore een paar minuten eerder was gecrasht. Benko werd opgevangen door Sjef Roijmans langs de Neterselseweg en via via ondergebracht bij andere Amerikanen die al onder de hoede van het verzet waren.

Een crash met een veel gelukkiger afloop vond plaats na de bevrijding: op 22 februari 1945 maakte F/Sgt. Jaroslav Chmelik met zijn Spitfire IX van het 310 Squadron een noodlanding even ten westen van Netersel. Hij begeleidde een stel Lancaster-bommenwerpers op weg naar Osterfeld in Duitsland, toen net voorbij de Duitse grens zijn motor plotseling stopte, terwijl de luchtvloot midden in een hevige Flak beschieting door de Duitse luchtafweer zat. Chmelik maakte rechtsomkeert en dacht na een lange glijvlucht een veilige buiklanding bij Netersel te maken in een weiland. Net op het moment dat hij de grond raakte, werd de linkervleugel van het vliegtuig afgerukt, zoals hij zelf later dacht door een dijkje. Waarschijnlijk was het een rechtopstaande spoorbiels, gebruikt voor afrastering.

Het vliegtuig vloog niet in brand, maar het had allemaal best slecht kunnen aflopen, want Chmelik bleek middenin een mijnenveld geland te zijn! (Althans dat dacht men). Toesnellende buurtbewoners loodsten de piloot daar veilig uit.

donderdag 29 juni 2023

Kuifeend paring op waterberging Schotelven

De paring vindt plaats op het water. na de hofmakerij, ook wel balts genoemd, vindt de paring plaats als het vrouwtje daar toe bereidt is. Als het vrouwtje de balts samen met de man uitvoert is er een match. De paring duur maar kort. De balts is de hofmakerij en het voorspel tegelijk.


Kuifeend paring op waterberging Schotelven

Met hun zwart-witte verenpak en kuif zijn de mannetjes van de kuifeend onmiskenbaar. In tegenstelling tot de wilde eend duiken kuifeenden naar hun voedsel. Het gele oog van deze vogel is opvallend. Op de diepere wateren dobberen de kuifeenden graag rond. Kuifeenden eten waterdieren die tussen de waterplanten leven. Ook de planten zelf worden gegeten.

Broedende Kuifeenden kennen een ruime verspreiding in Nederland. Aantallen en verspreiding namen in ons land explosief toe vanaf ongeveer 1950. Hierbij speelden waarschijnlijk verdroging en ontginning van Oost-Europese broedgebieden en toegenomen voedselrijkdom van Nederlandse wateren mee. De toename zette tussen pakweg 1975 en 2000 nog door op vooral de hoge gronden. Het aantal broedparen in Nederland bedraagt rond de 17.000 tot 20.500 (2018-2020).

Deze video is een fragment uit de video die half tot eind juli uitkomt. Daar zijn veel watervogels libellen en ander natuur elementen te zien die zicht in 2 jaar op de waterbergingsplas hebben ontwikkeld, o.a. een jagende vos die het gebied is binnengedrongen. Houd dit YouTube kanaal in de gaten......

dinsdag 27 juni 2023

Grote egelskop bij waterberging Schotelven

Tijdens het bezoek vanmorgen, aan de nieuw gevormde natuur aan het Schotelven in Netersel zag Frans kapteijns - gepensioneerd boswachter van Natuurmonumenten - de Grote egelskop staan. Een typiche plant die zich thuis voelt aan de randen van vennen en plassen. De plant staat als algemeen beschreven, maar het schijnt toch bijzonder te zijn als je die plant waarneemt.


Grote egelskop aan de rand van waterberging Schotelven

Deze plant is onbehaard. Zij heeft een korte, vertikale wortelstok met lange, dunne uitlopers. De stengel is meest stijf rechtopstaand, naar boven vertakt, driekantig, met meest een 6-tal afwisselend staande bladen, waarvan de hoogere langer zijn dan de lagere en boven den stengel uitsteken. De bladen zijn meest rechtopstaand, stijf, beneden driekantig, met meest holle zijvlakken en duidelijk tot in de top uitlopende kiel, zij zijn 3-15 mM cM lang. breed, meest tot 15 cM lang.


De bloeiwijze is pluimvormig vertakt, de onderste zijtakken van de 1e orde zijn niet met de hoofdas verbonden en dragen verschillende aarachtig geplaatste vrouwelijke en aan de top mannelijke hoofdjes (van deze laatste meestal meer). De onderste schutbladen der pluimtakken zijn bladachtig, de hogere meer vliezig en schubachtig. De bloemdekschubben zijn aan de top afgerond. De stijl en stempel zijn draadvormig, de laatste is minstens 5 a 6 maal zo lang als breed. De vruchthoofdjes hebben 12-18 mM middellijn, de vruchtjes zijn zittend, 4 mM breed, tolvormig, kantig, plotseling in een korte (2 mM lange) snavel versmald, die 1/4 van de lengte van de vrucht heeft. De steenkern is naar boven kegelvormig versmald. 3-6 dM. Juni — Augustus.

De bloemen zijn proterogynisch, de stempels beginnen al te verdrogen, als de meeldraden hun stuifmeel ontlasten. De plant komt in bijna geheel Europa aan oevers en in moerassen voor.

woensdag 21 juni 2023

Grote weerschijnvlinders op de Neterselse Heide

De Grote weerschijnvlinder is een zeldzame standvlinder die in vochtige gevarieerde loofbossen leeft en vooral in de Twente, de Achterhoek en Noord-Brabant te vinden is. Vanmorgen zag en fotografeerde ik er twee op de Neterselse Heide. Aan de Groote Beerze is deze mooie vlinder ook enkele malen gespot. Hij vliegt in één generatie tussen eind juni en eind juli.


De bovenkant van de vleugels heeft bij het mannetje van de Grote weerschijnvlinder een blauwpaarse glans.

Vliegtijd, gedrag, Levenscyclus, ei-afzet, rups en verpopping:
Half juni-begin augustus in één generatie. De vlinders voeden zich eerst vooral met honingdauw en sap van bloedende bomen en leven hoog in de bomen. De mannetjes komen soms naar de grond om te drinken van plassen, kadavers en soms zelf bezwete mensen. Er worden zelden meerdere vlinders bij elkaar gezien. De uiterste data waarop een vlinder is gezien, zijn 10 juni en 25 augustus. Jonge rupsen eten op een karakteristieke manier van het blad van de waardplant aan beide zijden van de nerf. De soort overwintert als halfvolgroeide rups in de vork van twijgen of in een groef tussen schors van de waardplant. De verpopping vindt hoog in de boom plaats. De eitjes worden op de zonnigste momenten van de dag hoog in de bomen op beschaduwde bladeren afgezet. Dat moet niet alleen een warm plekje zijn, ook moet de luchtvochtigheid er hoog zijn. Daarom staan geschikte bomen op zonnige, beschutte plaatsen. Zij zetten de eitjes afzonderlijk af op de bovenkant van oude blaadjes in vier tot vijf meter hoge wilgen. Dit is vooral het geval bij kleine inhammen langs brede bospaden en bij luw gelegen bosranden.

vlinders:
Eind juni verschijnen de eerste vlinders die zich vooral voeden met honingdauw en sap van bloedende bomen. Ze worden geregeld lastiggevallen door wespen en andere insecten die ook op deze zoetigheid afkomen. De dichtheid is laag: circa 0,25 tot 4 exemplaren per hectare. Doorgaans wordt maar één vlinder op een vliegplaats gezien en slechts drie keer zijn er meer dan vijf vlinders op een dag gemeld (Vijlnerbos (Limburg), de Kampina (Noord-Brabant) en het Korenburgerveen (Gelderland). Mannetjes komen vooral ´s ochtends naar beneden en zoeken dan naar een geschikt territorium. Deze territoria liggen vaak rond markante, hoge bomen in de bosrand en soms wordt jaren achtereen dezelfde boom gebruikt. De buitenste takken dienen vaak als uitzichtpunt en indringers worden verjaagd. Maagdelijke vrouwtjes vliegen ´s middags naar zulke bomen om mannetjes te ontmoeten en lokken hen mee naar de boomkruin om te paren. Tijdens de paring draagt het mannetje niet alleen sperma maar ook zout over, zodat de eitjes zich beter kunnen ontwikkelen. Mannetjes komen daarom regelmatig naar de grond om hun zoutvoorraad aan te vullen. Ze likken dan van wegen, sap van kadavers - soms zelfs van bezwete mensen - en kunnen worden gelokt met stinkende kazen. Vrouwtjes worden veel minder vaak nabij de grond gezien.


Het vrouwtje is bruin en mist deze glans. Op de bovenkant van de voorvleugel bevindt zich vlak bij de achterrand een onopvallende, donkere vlek.

Kenmerken vlinder en rups:
Voorvleugellengte: 31-40 mm. De bovenkant van de vleugels heeft bij het mannetje een blauwpaarse glans; het vrouwtje is bruin en mist deze glans. Op de bovenkant van de voorvleugel bevindt zich vlak bij de achterrand een onopvallende, donkere vlek. Tot 42 mm; plomp, sterk versmald naar de uiteinden; lichaam groen, zeer fijn geelachtig wit gespikkeld met een aantal schuine, gele strepen op de flanken; kop groen met twee lange doorns met rode uiteinden, die elk een schuine gele streep dragen.

Habitat:
Oudere, vochtige loofbossen, wilgenbroekbossen of groepen samenhangende bosjes in beekdalen. De grote weerschijnvlinder vliegt in het genoemde habitat vooral op open plaatsen, bij bospaden, bosranden of daar waar beekjes het bos doorsnijden. Op de vliegplaatsen groeien wilgen op beschutte plaatsen in de halfschaduw en staan enkele grotere, markante bomen.

Verpreiding / Zeldzaamheid
Tot voor kort een zeldzame standvlinder met nog slechts enkele populaties in Twente, de Achterhoek en Noord-Brabant. Sinds de eeuwwisseling breidt hij zich echter weer uit en wordt op steeds meer plekken gezien, zoals in laagveenbosjes in Noordwest-Overijssel en Zuidoost-Friesland. De grote weerschijnvlinder geldt als een weinig mobiele vlinder, maar er liggen soms vele kilometers tussen de boom waar de vlinders vliegen en de plek waar de rups zich ontwikkelt. Waarnemingen in Gerkensklooster en Rottumeroog (Groningen, beide in 1992) wijzen op een veel grotere mobiliteit dan in de literatuur wordt gesuggereerd.

Regionaal
Midden 19e eeuw kwam de grote weerschijnvlinder weinig in Nederland voor. Er was niet veel bos, en het bos dat er was, werd gebruikt als hakhoutbos en werd nooit erg hoog. Daarna kwam er steeds meer hoogopgaand bos, en werd de soort een vrij algemene standvlinder die in grote delen van Twente, Gelderland, Midden-Brabant en Zuid-Limburg voorkwam. In de tweede helft van de 20e eeuw verslechterde de stand en nam het aantal vliegplaatsen in Zuid-Limburg, grote delen van Gelderland en in Twente aanzienlijk af. Rond 2000 waren er vermoedelijk maar tien of elf populaties. Sindsdien breidt de soort zich flink uit en kan inmiddels in grote delen van Oost- en Zuid-Nederland gevonden worden. Ook voelt hij zich thuis in laagveenmoerassen met veel bos en in bossen in de Flevopolder.

dinsdag 20 juni 2023

Schotelven doorstaat de droogte vooralsnog

Op veel plaatsen zijn vennen en plassen al opgedroogd na ruim een maand met hoge temperaturen en droogte. De waterberging in Netersel aan het Schotelven doorstaat de droogte vooralsnog. Het waterpeil is wel iets gezakt maar wie daar niet nauwlettend op heeft gelet, zal van een waterpeildaling niet veel gemerkt hebben. Is er alleen spraken van verdamping, en geen infiltrering de bodem in? Als de bodem over een leemlaag beschikt is dat gunstig voor het voortbestaan als een habitat voor watervogels.


De waterberging aan het Schotelven doorstaat de droogte vooralsnog.

Toch heeft de droogte gevolgen voor de planten. Diverse bomen, voornamelijk zomereik, verwelken en laten hun blad afvallen om zo te overleven. Grassen en andere planten zijn verdroogt. Daardoor maken de planten geen nectar meer aan, wat weer het gevolg heeft dat veel insecten het moeilijk hebben. Waardplanten waar insecten eitjes op afgezet hebben sterven bovengronds af. Einde van de ontwikkeling van de eitjes, minder rupsen en minder vlinders. De droogte van vorig jaar heeft er waarschijnlijk al toe geleidt dat er dit jaar veel minder vlinders zijn. Ons wordt regen belooft, maar daar is nog niet veel van gekomen. Ook de regenbui die op dinsdag aan het einde van de namiddag en de vroege avond het zuiden van ons land heeft bereikt trok over west Brabant. Van Zeeland tot aan het westen van Tilburg. In de Brabantse Kempen bleef het nagenoeg droog.


zondag 18 juni 2023

Zeldzame Oranje blazenstruik in de berm

Vanmorgen fietste ik langs de provinciale weg bij het industrieterrein van Bladel. Op het punt waar je van de rechterzijde van de weg over moet steken naar de linker kant, viel mijn oog op een struik met kleine fel oranje bloemen. Het blijkt volgens Verspreidingsatlas een zeer zeldzame Oranje blazenstruik te zijn. Deze soort is een bastaard met een herkomst uit verschillende oudersoorten. Aantal km-hokken van de verwilderde variant die jaarlijks worden gemeld zijn erg beperkt. Het aantal vindplaatsen over de laatste drie jaar zijn beperkt tot drie in Noord Brabant en 12 in heel Nederland.


Zeldzame Oranje blazenstruik in de berm van de provinciale weg.

De Oranje blazenstruik Colutea x media (C. arborescens x orientalis) is alleen goed in bloei te onderscheiden aan de duidelijk oranje bloemen. Erwtenboompje Caragana arborescens heeft soortgelijk geveerd blad als Europese blazenstruik en ook gele bloemen, maar geen topblaadje. De peulen zijn afgeplat en de plant is ook al snel boomachtig met een gladde stam. Ook Struikpaardenhoefklaver Hippocrepis emerus kan verward worden vanwege de geveerde blaadjes en gele bloemen. Ze heeft wel een topblaadje, maar de blaadjes (en het gehele blad) zijn kleiner. De plant is meer vertakt. De peulen zijn smal en lang, afgeplat. De kelk is iets opgezwollen, kaal. De kroonbladeren hebben (in volle bloei) smalle stelen die ook iets uiteen staan. Bij Europese blazenstruik is dat bijeengevouwen.


Het is een zeer zeldzame ontsnapping of overblijfsel van cultivatie, maar mogelijk over het hoofd gezien. Verreweg het best bekend uit de kustduinen. Ontdekt in Knokke (Oosthoek) in 1974 en sinds kort ook bekend uit Wenduine. Althans op de laatste locatie min of meer ingeburgerd. Colutea x media groeit altijd in struikgewas op kalkrijke, droge en zonnige substraten (vaak samen met C. arborescens ). Belgische gegevens van Colutea orientalis (zie bijvoorbeeld D'hose & De Langhe 1976) vereisen bevestiging, maar zijn waarschijnlijk onjuist. Colutea orientalis lijkt veel op C. x media , maar heeft kleinere bladeren (geen enkele groter dan 15 mm) en een duidelijk gekielde snavel. Het wordt zelden gekweekt en het is onwaarschijnlijk dat het voorkomt als ontsnapping. Op de Britse Eilanden zou Colutea x media net zo gewoon zijn als C. arborescens (Stace 2010), maar dit geldt zeker niet voor België (en lijkt in strijd te zijn met Clement & Foster 1994).

donderdag 8 juni 2023

Vliegjes voor jonge Bonte vliegenvanger kuikens

De eerste week van mei zag ik dat de Bonte vliegenvangers de nestkast aan het innemen waren. Eind vorige week vlogen ze met vliegjes en andere kleine insecten het nest in. Net als andere jaren neem ik deel aan de Sovon Nestkaart registratie, maar de nestkast van de Bonte vliegenvanger heb ik nog niet geopend. Deze Bonte vliegenvangers zijn mij te belangrijk om niet te verstoren.


Vliegjes voor de jonge Bonte vliegenvanger kuikens

Ik vermoed dat rond de 7e mei het eerste ei gelegd kan zijn. Dan zal 13 of 14 mei het broeden wel begonnen zijn. Tel daar 14 dagen bij op om de dag waarop de jongen uit het ei kunnen komen te kunnen inschatten. Dan kom ik uit op 28 of 29 mei. Als het zover is zal er veel op en neer gevlogen worden, met vliegjes als voer voor de jonge kuikentjes.

Bonte vliegenvangers doen maar één broedsel per jaar, met 6 tot 7 eieren. Ze broeden 12 tot 17 dagen, waarna de nestjongen na ongeveer 16 dagen het nest zullen verlaten. Na uitvliegen verblijft familie nog ca. 8 dagen in omgeving, om daarna broedplaats veelal te verlaten.

zondag 4 juni 2023

Video: De Gele kwikstaart op zijn uitkijkpost

Vanmorgen was ik weer aan het Schotelven om videoopnames te maken. Ik trof o.a de Gele kwikstaart, die vanuit een zitpost op een stalen buis de omgeving bestudeerden. De soort is grotendeels verdwenen uit de graslanden, die tot enkele tientallen jaren geleden de favoriete broedbiotoop vormden. Het voorkomen aldaar blijft nagenoeg beperkt tot gebieden met aangepast beheer. Voor de Gele Kwikstaart zijn in Nederland geen speciale beschermingszones aangewezen. De landelijke populatie moet zich wel op een gunstig niveau kunnen handhaven.


De Gele kwikstaart op zijn uitkijkpost

Gele kwikstaarten hebben een voorkeur voor open landbouwgebieden. Ze wippen de staart regelmatig met felle schokkende bewegingen op en neer. 'Gele kwikken' hebben een onstuimige balts, met trillende veren fladdert het mannetje boven het vrouwtje of loopt steeds rondjes om haar heen. Het Gele kwikstaart mannetje heeft een duidelijke gele keel en borst in prachtkleed. Blauwgrijze kop met brede witte wenkbrauwstreep, gele onderdelen en olijfgroene bovendelen. Spitse snavel van een insecteneter en een 'kwikkende' staart. Heeft een kenmerkende korte roep die hij in de vlucht laat horen. Ze broeden van eind april tot in juli.

De oorspronkelijke habitat van de gele kwikstaart bestaat uit rivierbegeleidend grasland. Tegenwoordig broeden de meeste gele kwikstaarten in boerenland; hooiland en weiland, maar vooral akkers. Hoge dichtheden in gemengde gebieden en in bollenvelden. Vaak foeragerend te vinden op weilanden met schapen, koeien en paarden. Gele kwikstaarten eten voornamelijk bodembewonende spinnen en insecten, vooral kevers, vliegen, muggen, wantsen en cicaden. Lopend en rennend, afgewisseld met een sprintvluchtje, zitten ze hun voedsel achterna. Ze zoeken die graag tussen grazend vee en pikken de insecten op die door het vee worden opgejaagd.

Hoewel de aantallen fluctueren, is de Nederlandse populatie grosso modo afgenomen, sinds de jaren zestig tussen de 50% en 75%. Op grasland is de achteruitgang harder gegaan - tot zo'n 90% - dan op bouwland.

zaterdag 3 juni 2023

De Gele kwikstaart op zijn uitkijkpost

Vanmorgen was ik weer aan het Schotelven om videoopnames te maken. Ik trof o.a de Gele kwikstaart, die vanuit een zitpost op een stalen buis de omgeving bestudeerden. De soort is grotendeels verdwenen uit de graslanden, die tot enkele tientallen jaren geleden de favoriete broedbiotoop vormden. Het voorkomen aldaar blijft nagenoeg beperkt tot gebieden met aangepast beheer. Voor de Gele Kwikstaart zijn in Nederland geen speciale beschermingszones aangewezen. De landelijke populatie moet zich wel op een gunstig niveau kunnen handhaven.


De Gele kwikstaart is met zijn felgele verenkleed een vrolijke verschijning op onze akkers.

Gele kwikstaarten hebben een voorkeur voor open landbouwgebieden. Ze wippen de staart regelmatig met felle schokkende bewegingen op en neer. 'Gele kwikken' hebben een onstuimige balts, met trillende veren fladdert het mannetje boven het vrouwtje of loopt steeds rondjes om haar heen. Het Gele kwikstaart mannetje heeft een duidelijke gele keel en borst in prachtkleed. Blauwgrijze kop met brede witte wenkbrauwstreep, gele onderdelen en olijfgroene bovendelen. Spitse snavel van een insecteneter en een 'kwikkende' staart. Heeft een kenmerkende korte roep die hij in de vlucht laat horen. Ze broeden van eind april tot in juli.

De oorspronkelijke habitat van de gele kwikstaart bestaat uit rivierbegeleidend grasland. Tegenwoordig broeden de meeste gele kwikstaarten in boerenland; hooiland en weiland, maar vooral akkers. Hoge dichtheden in gemengde gebieden en in bollenvelden. Vaak foeragerend te vinden op weilanden met schapen, koeien en paarden. Gele kwikstaarten eten voornamelijk bodembewonende spinnen en insecten, vooral kevers, vliegen, muggen, wantsen en cicaden. Lopend en rennend, afgewisseld met een sprintvluchtje, zitten ze hun voedsel achterna. Ze zoeken die graag tussen grazend vee en pikken de insecten op die door het vee worden opgejaagd.


Hoewel de aantallen fluctueren, is de Nederlandse populatie grosso modo afgenomen, sinds de jaren zestig tussen de 50% en 75%. Op grasland is de achteruitgang harder gegaan - tot zo'n 90% - dan op bouwland.

vrijdag 2 juni 2023

De Nijlgans op de waterbergingsplas Schotelven

De Waterbergingsplas in Netersel aan het Schotelven is een broedplaats voor veel watervogels. Ook de Nijlgans heeft er jonge kuikens, twee koppels zelfs. Tussen de videoopnames door maak ik ook enkele foto's. Deze zijn van 27 mei. De kuikens groeien als kool. Zes dagen later zijn ze al dubbel zo groot. De Exoot is een halfgans. De naam nijlgans is verwarrend, want hij behoort niet tot de onderfamilie Anserinae (zwanen en ganzen). De oude Egyptenaren beschouwden de nijlgans als een heilig dier en beeldden hem regelmatig af in hun kunst.


Zoals de naam al zegt, komt de Nijlgans ze van oorsprong uit Egypte. Daarom worden ze ook Egyptische gans genoemd.

De lichaamslengte bedraagt 63 tot 73 cm en het gewicht 2,5 kg. Het verenkleed van beide geslachten is gelijk. De nijlgans leeft voornamelijk op het land, hoewel hij goed kan zwemmen. In het broedseizoen verdedigt hij een territorium agressief, ook onderling zijn ze weinig verdraagzaam. Agressiviteit is een handelsmerk van deze soort. Ze passen brute kracht toe om het nest van een andere vogel in te pikken - waarvan vooral grauwe ganzen, maar ook roofvogels, kraaien, eenden en dergelijke het slachtoffer kunnen zijn. Pullen van andere eendachtigen worden als het zo uitkomt verdronken. De vogel eet zaden, bladeren, grassen en stengels. Af en toe eet dit dier sprinkhanen, wormen en andere kleine dieren.

Broeden gebeurt vooral in holen in de stam van grote bomen. Het vrouwtje bouwt een nest van riet, bladeren en gras. Om de beurt bebroeden vrouw en man de eieren. Beide ouders zorgen voor de jongen tot ze zelfstandig zijn. De soort komt algemeen voor in Afrika in het dal van de Nijl, maar verder door het hele continent ten zuiden van de Sahara. De leefgebieden liggen langs meren, rivieren en in moerassen. De vogel mijdt gebieden met woestijnen en dichte bossen. Ontsnapte siervogels vormden na de jaren 1960 verwilderde populaties in Oostenrijk, België, Denemarken, Nederland, Groot-Brittannië en de Verenigde Arabische Emiraten. Zij leven daar als exoten.


In Nederland komt de nijlgans sinds 1967 voor als exoot. Omstreeks 1999 bedroeg het aantal broedvogels 4500 tot 5000 paar en omstreeks 2009 bedroeg dit aantal 10.000 tot 13.900 paar. Het tempo van toename lag rond 1980 bij de 25% per jaar en vlakte rond 2010 af tot 6% per jaar.[2][3] In de vogelatlas van 2018 wordt het aantal broedparen ingeschat op tussen de 6900 en 11400 paren.