dinsdag 29 juni 2021

Winterkoning op de voetgangersbrug railing

Vanmorgen wandelde ik, gewapend met mijn oude camera en korte lens, door de Grijze Steen op het Casterse deel langs de Groote Beerze. Toen ik de voetgangersbrug opliep om naar de Neterselse kant te gaan trof ik daar een Winterkoning die zijn territorium verdedigde mat zijn mooie en scherpe zang. Trof ik hier een grensbewaker?


De Winterkoning op de railing van de voetgangersbrug op de grens tussen Netersel en Casteren. Grensbewaking?

Als er voldoende dekking is, dan bouwt de winterkoning (Troglodytes troglodytes) zijn nest. Bijzonder kleine vogel met een lichaamslengte van 9 tot 10 cm, heeft een kenmerkend bekende opgerichte staart en luide zang. Is ondanks zijn naam niet bestand tegen koude winters. Karakteristiek is de recht opstaande staart. Verder klein, bruin en met lichte wenkbrauwstreep. De winterkoning vliegt met snelle vleugelslagen laag boven de grond van struik naar struik. Komt nerveus over met een steeds opwippende staart. Heeft een kleine spitse snavel en fijne pootjes. De zang is luid en explosief, combinatie van trillers en heldere klanken.

De winterkoning broedt van half april tot in juli. Vooral in de bosrijke streken van de hogere zandgronden komt de soort veel voor, maar ook in boomrijke woonwijken en in moerassen en duinen met veel struweel. Als er voldoende groen aanwezig is, komt de winterkoning voor tot in de centra van grote steden. Winterkoningen zoeken hun voedsel in en nabij struikgewas, meestal op of laag boven de grond. Met hun fijne snavel zijn ze gespecialiseerd in het eten van kleine insecten, rupsen, spinnetjes, larven en zaadjes. Ook uit kleine spleten in bijvoorbeeld schors kunnen zij allerlei eiwitrijk gedierte peuteren.


Waarom winterkoning?
In het boek 'Natuurverhalen' van Els Baars is te lezen hoe dit kleine vogeltje aan zijn naam komt. "Lang, lang geleden kwamen alle vogels bij elkaar om een koning te kiezen. Net zoals de landdieren ooit de leeuw als koning hadden gekozen, wilden ook de vogels een koning waar ze trots op konden zijn. Vele vogels betwistten elkaar de eretitel, vooral de grote vogels zoals de blauwe reiger, de jan van gent, de uil en de zeearend. Daarom werd besloten om een wedstrijd te houden: de vogel die het hoogst kon vliegen mocht zich koning of koningin van de vogels noemen."

"Op een windstille zonnige dag verzamelden alle vogels die een gooi naar het koningschap wilden doen, zich op een weidse vlakte. De kwartel, de korhoen en de meerkoet waren toeschouwers omdat deelname zinloos was door hun geringe vliegprestaties. De graspieper en de veldleeuwerik kwamen heel ver, maar gaven na een paar honderd meter op en fladderden vrolijk zingend naar beneden. De arend, de buizerd en de ooievaar cirkelden met een rustige vleugelslag gestaag naar grote hoogten. De knobbelzwaan met zijn dikke lijf en zwiepende vlucht kwam tot ieders verbazing heel hoog, in gezelschap van de bosuil met zijn geruisloze vleugelslag. De zwaluwen schoten als een raket omhoog. Alle vogels op de grond keken vol spanning naar de ontknoping. Uiteindelijk vlogen alleen de gierzwaluw en de zeearend naar ijle hoogten, tot ze naar adem moesten happen. De ranke zwaluw erkende tenslotte zijn meerdere in de grote zeearend met vleugels als kamerdeuren. De arend krijste zijn rauwe overwinningskreet de lucht in en stortte zich glorieus naar beneden. Maar tot zijn ontzetting vloog vanuit zijn rugveren een klein bruin vogeltje, dat al schetterend nog een metertje hoger vloog."

"Verbijsterd keken alle andere vogels in een doodse stilte toe hoe na de grote zeearend een heel klein vogeltje landde en kwetterend riep, 'ik ben de koning, ik ben de koning'. Dat vogeltje was zo’n klein en onbetekenend bruin gekleurd bolletje veren, dat deze niet eens een naam had. Met zijn spitse snaveltje en eigenwijze staartje dat omhoog wees, stond het trots met zijn borst vooruit in de kring. Maar alle vogels waren boos over het valse spel van het kleintje en wilden hem straffen. Het kleintje vloog snel weg uit angst voor de boze vogels met prikkende snavels. Die angst is gebleven en daarom leeft hij tot op de dag van vandaag schichtig in de beschutting van het kreupelhout en laat zich zelden goed zien."

"Toen de zeearend na zijn nederlaag een nachtje had geslapen, vloog hij naar de rand van het bos en riep de kleine vogel. 'Ik heb er diep over nagedacht en wil een voorstel doen. Kunnen wij het koningschap delen? Jij koning in de winter en ik in de zomer?' Dat vond het kleine verenbolletje een goed idee. Daarom kreeg hij een naam: winterkoning. En hij is zo blij met het gedeelde koningschap dat hij ook in de winter zingt. Je kunt hem het hele jaar door horen, maar vooral heel goed in de winter, als bijna alle andere vogels stil zijn. En als je dan heel goed luistert, kun je het winterkoninkje horen zingen, schel en hard: 'ik ben de koning, ik ben de koning, ik ben de koning'", zo is te leven in 'Natuurverhalen' van Els Baars. Als je niet sterk bent, moet je slim zijn.

donderdag 24 juni 2021

Pantserjuffers en Watersnuffels op de heide

Vanmorgen dacht ik dat de zon er wel even door zou komen. Dat is een belangrijke factor bij het zoeken naar echte libellen en juffers. Libellen zijn echte zonaanbidders. Bij warm, zonnig weer zijn libellen actief en makkelijk zichtbaar. Bij bewolking en regen kruipen ze weg in de vegetatie of gaan hoog in bomen hangen. Ook houden ze niet zo van wind. Ze zijn dan vrijwel onvindbaar. Toch vond ik enkele Gewone pantserjuffers en Watersnuffels.


De Gewone pantserjuffer vind je bij stilstaand water, liefst met een dichte oeverbegroeiiing.

De Gewone pantserjuffer meet 35-39 mm. Het lichaam is grotendeels metaalgroen tot koperkleurig. Achterhoofd geheel donker. Geen duidelijke lichte schoudernaadstreep. Pterostigma’s donker gekleurd. Mannetjes: indien uitgekleurd met blauwgrijze berijping op achterlijfspunt en basis van het achterlijf. De berijping op segment 2 is niet scherp begrensd, waardoor een vage overgang naar het glimmende achterlijf ontstaat. Vrouwtjes: legapparaat heeft ‘normale’ proporties. De top reikt ongeveer tot aan de achterrand van segment 10 (aanhangsels niet meerekenen). Zijlobben van het halsschild geheel licht gekleurd, zonder donkere tekening.

De Gewone pantserjuffer zijn te vinden bij vennen, duinplassen, overige plassen, laagveen. Soms ook bij stromend water of brak water. Bredere habitatvoorkeur dan andere pantserjuffers. Voorkeur voor plaatsen met wisselende waterstand, maar minder uitgesproken dan bij andere pantserjuffers. Kan bij verzuurde vennen zeer hoge dichtheid bereiken.


Links: Gewone pantserjuffer (vrouw), rechts: Watersnuffel (Man).

De Watersnuffel meet 29-36 mm. Kenmerkende borststuktekening: de lichte schouderstreep is minimaal even breed, maar meestal breder dan zwarte schoudernaadstreep die eronder ligt. Bovendien is aan de basis van de tweede zijnaad geen kort streepje aanwezig. Alleen op de eerste zijnaad bevindt zich een dergelijk streepje. Bij andere blauwe juffers zijn beide streepjes aanwezig. Mannetje: blauw, met een relatief beperkte zwarte tekening op het achterlijf. De tekening op de bovenzijde van segment 2 is variabel, maar meestal in de vorm van een paddestoel (of ‘atoombommetje’). De segmenten 3, 4 en 5 hebben zwarte vlakjes bij de achterrand, die ongeveer een kwart van de segmentlengte innemen. Segment 6 is ongeveer voor de helft zwart, segment 7 vrijwel geheel. 8 en 9 zijn geheel blauw. Sporadisch komen mannetjes voor die een uitgebreidere zwarte tekening hebben. Vrouwtjes: Achterlijfsegmenten met brede zwarte torpedovormige figuren. De lichte delen van borststuk en achterlijf eenkleurig geel, bruin, groen of blauw. Aan de onderkant van segment 8 steekt een doorntje naar achteren (de vulvaardoorn), die bij waterjuffers van het geslacht Coenagrion ontbreekt.

De Watersnuffel zijn te vinden bij allerlei stilstaande watertypen met relatief veel open water. Hoogste dichtheden bij zure vennen en hoogvenen. Grote aantallen watersnuffels zijn hier een indicator voor verzuring. Bij voedsel- en vegetatierijke wateren zeldzamer, evenals bij zwak stromend water.

Libellen zijn een groot deel van hun levenscyclus gebonden aan water. In vrijwel alle zoete watertypen kunnen libellen voorkomen: vennen, plassen, moerassen, beken, rivieren, enzovoorts. Toch zijn libellen niet alleen langs de waterkant te vinden. De meeste soorten vliegen na het uitsluipen tijdelijk weg van het water, om te jagen, geslachtsrijp te worden en nieuwe voortplantingsgebieden te zoeken. Vooral op zonnige, windluwe plaatsen zijn ze dan te vinden, ook als er geen water in de buurt is. Denk hierbij aan bosranden, zonnige bospaden, beschutte heidevelden en graslanden.

Imago's (volwassen libellen) zijn in Nederland vooral te vinden van begin mei tot eind oktober. In de winter leven libellen als ei of larve in het water (met uitzondering van de twee soorten winterjuffers) en zijn dan dus niet vliegend aan te treffen. Omdat alle libellen voor de voortplanting gebonden zijn aan water, kunnen imago's het makkelijkst worden gevonden langs de waterkant. Rustig langs de oever of door het ondiepe water lopen levert doorgaans de meeste waarnemingen op.

woensdag 23 juni 2021

Het Lantaarntje (Ischnura elegans)

Het Lantaarntje is met een lengte van 30 tot 34 mm een van de kleinere juffers uit de familie van de libellen. De kleinste libel die nu nog in ons land rondvliegt is de tengere grasjuffer: 26 tot 31 mm lang. Veel voorkomende libellen bij tuinvijvers zijn: gewone pantserjuffer, houtpantserjuffer, lantaarntje, azuurwaterjuffer, variabele waterjuffer, vuurjuffer, kleine roodoogjuffer, blauwe glazenmaker, platbuik, viervlek, bloedrode heidelibel, bruinrode heidelibel en steenrode heidelibel. Ook paardenbijters vliegen vaak door de tuin, hoewel ze zich niet vaak in tuinvijvers voortplanten.


Het Lantaarntje is een van de kleinere juffers.

Het lantaarntje (Ischnura elegans) is een 30 à 34 mm grote juffer die in vrijwel heel Europa algemeen voorkomt. Het lantaarntje voelt zich in alle zoetwater thuis en komt vaak bij vijvers, maar ook in brakwater wordt hij soms waargenomen. De larve kan vrij goed tegen watervervuiling wat hem minder kieskeurig maakt dan die van andere soorten. Het vliegseizoen loopt van mei tot september met toppen eind mei en begin augustus.

Uiterlijk van de mannetje: lichte delen op borststuk eerst groen, daarna blauw. Kleur van het lantaarntje altijd hemelsblauw (bij uitgekleurde dieren). Vrouwtje: ingewikkelde variatie in de lichtgekleurde delen. De kleur van het borststuk kan groen, blauw, paars (jeugdvorm), oranje of bruin zijn. Sommige kleurtypen lopen in elkaar over naar gelang het dier ouder wordt. Het ‘lantaarntje’ is bij sommige typen bruin in plaats van blauw en daardoor minder opvallend.


De paring kan uren duren. De mannetjes zijn, zoals bij alle libellen het geval is, in staat het sperma van eventuele voorgaande concurrenten te verwijderen. Het vrouwtje zet de eitjes na de paring af in waterplanten en begeeft zich daarbij soms helemaal onder water. Ze wordt bij deze activiteit niet door het mannetje begeleid, zoals wel gebeurt bij de azuurwaterjuffer (Coenagrion puella).

De larven komen snel na het afzetten uit. Ze voeden zich met andere larven, onder andere van juffers en vliegen. De ontwikkeling tot imago duurt meestal één jaar, maar onder gunstige weersomstandigheden kan dit ook in drie maanden gebeuren. In dat laatste geval is er een tweede vliegpiek. De imago heeft maar kort de tijd om een volgende generatie te produceren: de mannetjes leven maximaal 42 dagen en de vrouwtjes 50. Echter veel juffers sterven al na enkele weken. Dat verklaart meteen waarom mannetjes over het algemeen minder lang leven dan wijfjes. Een tweede doodsoorzaak is vanzelfsprekend predatie. Libellen eten niet alleen, ze worden ook gegeten. Daarbij zijn er drie grote groepen predatoren te melden. Dat zijn vooral spinnen, waarbij zowel Echte libellen als Waterjuffers regelmatig verdwijnen in de webben.

Petitie Natuurmonumenten; red de insecten

Natuurmonumenten maakt zich zorgen om verdwijnen van leefgebied van insecten in steden en dorpen en is daarom een petitie gestart.


Het Lantaarntje, een kleine juffer die bij een vijver opgemerkt kan worden.

De petitie moet bewoners en hun gemeenten bewust maken van hun verantwoordelijkheid voor insecten binnen de bebouwde kom. Boswachter Martine Otten: 'Veel Nederlanders houden van strak gemaaide perkjes en hebben liefst geen onkruid in tuin en straat. We staan er vaak niet bij stil, maar daarmee maken we het insecten heel moeilijk om te overleven. Het is tijd dat insecten een stem krijgen en we hen in bescherming nemen. We willen met deze petitie mensen bewust maken van het probleem en ze aansporen in actie te komen.'

'Een doodgereden wolf of verweesde babydasjes beheersen soms dagenlang het nieuws, maar over insecten kijkt men nog te vaak heen. Terwijl insecten misschien minder aaibaar dan zoogdieren zijn, maar wel superbelangrijk. Een bron van leven. De petitie moet bewoners én gemeentes aansporen om groen meer ruimte te geven.'

Stille ramp
De afgelopen 30 jaar is al driekwart van de totale insectenpopulatie verdwenen. De gevolgen daarvan zijn ook voor andere dieren en planten rampzalig. Ons ecosysteem is een prachtig, maar kwetsbaar geheel en om dat gezond en intact te houden, hebben we ook insecten hard nodig.

In je eigen tuin kun je veel doen, en ook het groenbeheer van gemeentes speelt hierin een belangrijke rol. Daarom roepen we iedereen op de petitie van Natuurmonumenten te tekenen. Boswachter Martine: 'Met de petitie roepen wij alle gemeentes op om insectvriendelijker te worden. Hoe? Als je bloemen en planten meer ruimte geeft om te bloeien, kunnen insecten daar schuilen en voedsel vinden. Meer doen voor insecten betekent in veel gevallen simpelweg ‘minder doen’. Bijvoorbeeld minder vaak maaien, minder vaak een sloot uitbaggeren en meer ruimte creëren waar ‘onkruid’ haar gang kan gaan. Zo ontstaat er vanzelf meer groen en meer kleur.' Natuurmonumenten geeft op haar website ook tuintips voor een natuurvriendelijkere tuin.

Petitie tekenen
Boswachter Martine: 'Het is geweldig om te zien hoe snel een berm weer zoemt als je er op de goede manier mee om gaat. Dus hoe meer mensen hun tuin vergroenen en de petitie tekenen en hoe meer gemeentes meedoen, hoe beter.'

Teken de petitie hier

Tekst: denoordoostpolder.nl

vrijdag 18 juni 2021

Blauwe glazenmaker (Aeshna cyanea)

De Blauwe glazenmaker plant zich in allerlei stilstaande wateren voort. Onder meer bospoeltjes en tuinvijvers, soms bij beken. Vaak ver van water en ook in de stad te zien. Op de natte heide is deze glazenmaker te zien, vaak laag vliegend over het oppervlak.


De Blauwe glazenmaker man in de typische vertikale hanghouding

De Blauwe glazenmaker is een fors gebouwde glazenmaker, die veel minder blauw is dan de naam doet vermoeden. Het achterlijf is donker met een mozaïektekening van licht gekleurde vlekken. De zijkant van het borststuk is grasgroen met dikke zwarte naadstrepen. De schouderstrepen zijn verbreed tot brede groene vlakken. De lichte vlekken op de achterlijfssegmenten 8 – 10 zijn groot en 'samengevloeid', niet meer herkenbaar als gepaarde vlekken zoals bij segment 1 – 8. Deze contrasterende lichte punt van het achterlijf wordt wel 'lampionnetje' genoemd. Segment twee heeft een brede groene spijkervormige tekening. Bij het mannetje zijn de ogen aan de bovenkant blauw, evenals de vlekken aan de zijkant van het achterlijf en het gehele lampionnetje. In het veld is dit blauwe 'achterlicht' het duidelijkste kenmerk. De overige lichte vlekken op het achterlijf zijn meestal grasgroen, maar soms ook blauw. Bij het vrouwtje en bij jonge exemplaren zijn alle lichte delen aanvankelijk geel, later groen. De ogen van het vrouwtje zijn aan de bovenkant bruin. De lichaamslengte van volwassen dieren ligt tussen 67 en 76 mm.

Het hoogtepunt van het vliegseizoen is van eind juli tot half september. Voor juni en na oktober wordt de Blauwe glazenmaker zelden waargenomen. Gewoonlijk duurt de levenscyclus van de Blauwe glazenmaker twee jaar. De eerste winter brengt hij door als ei, de tweede winter als larve. De larve groeit op in modderige beschaduwde poelen of tuinvijvers met veel modder en bladafval. Daarom is hij ook vaak de enige libel die daar voorkomt doordat andere soorten wat kieskeuriger zijn. Het uitsluipen gebeurt meestal in de maanden juli en augustus. In ondiepe wateren en warme zomers kan een larve echter al voor de winter volgroeid zijn en nog diezelfde zomer uitsluipen. De rijpingsduur van de imago is drie tot zes weken, de levensduur van de imago is acht tot tien weken. Jagende en patrouillerende Blauwe glazenmakers vliegen in een kenmerkend rustig tempo laag over de grond, steeds langs dezelfde weg, op plaatsen met veel halfschaduw (bijvoorbeeld bospaden en tuinen). Ze zoeken hun omgeving minutieus af en komen daarbij vaak opvallend dicht in de buurt van mensen en bebouwing. Door dit gedrag komen Blauwe glazenmakers nogal eens binnenshuis achter het vensterglas terecht, of worden ze gevangen door huiskatten.


De Blauwe glazenmaker is weinig kieskeurig en plant zich voort in allerlei stilstaande en zwak stromende wateren, die vaak voedselrijk en sterk beschaduwd zijn. De voorkeur gaat uit naar kleine, stilstaande wateren in een beboste of parkachtige omgeving; vaak worden ze gevonden bij beschaduwde vijvers, plassen en poelen in de directe omgeving van houtopstanden, maar ook in de buurt van bebouwing en recreatiegebieden. Hij jaagt langs opgaande structuren als heggen, bosschages, lanen en parken, die soms ver van water af liggen.

donderdag 17 juni 2021

Het Lantaarntje (Ischnura elegans)

Het lantaarntje (Ischnura elegans) is een 30 à 34 mm grote juffer die in vrijwel heel Europa algemeen voorkomt. Het lantaarntje voelt zich in alle zoetwater thuis en komt vaak bij vijvers, maar ook in brakwater wordt hij soms waargenomen. De larve kan vrij goed tegen watervervuiling wat hem minder kieskeurig maakt dan die van andere soorten. Het vliegseizoen loopt van mei tot september met toppen eind mei en begin augustus.


Het Lantaarntje (Ischnura elegans)

Uiterlijk van de mannetje: lichte delen op borststuk eerst groen, daarna blauw. Kleur van het lantaarntje altijd hemelsblauw (bij uitgekleurde dieren). Vrouwtje: ingewikkelde variatie in de lichtgekleurde delen. De kleur van het borststuk kan groen, blauw, paars (jeugdvorm), oranje of bruin zijn. Sommige kleurtypen lopen in elkaar over naar gelang het dier ouder wordt. Het ‘lantaarntje’ is bij sommige typen bruin in plaats van blauw en daardoor minder opvallend.

De paring kan uren duren. De mannetjes zijn, zoals bij alle libellen het geval is, in staat het sperma van eventuele voorgaande concurrenten te verwijderen. Het vrouwtje zet de eitjes na de paring af in waterplanten en begeeft zich daarbij soms helemaal onder water. Ze wordt bij deze activiteit niet door het mannetje begeleid, zoals wel gebeurt bij de azuurwaterjuffer (Coenagrion puella).

De larven komen snel na het afzetten uit. Ze voeden zich met andere larven, onder andere van juffers en vliegen. De ontwikkeling tot imago duurt meestal één jaar, maar onder gunstige weersomstandigheden kan dit ook in drie maanden gebeuren. In dat laatste geval is er een tweede vliegpiek. De imago heeft maar kort de tijd om een volgende generatie te produceren: de mannetjes leven maximaal 42 dagen en de vrouwtjes 50. Echter veel juffers sterven al na enkele weken. Dat verklaart meteen waarom mannetjes over het algemeen minder lang leven dan wijfjes. Een tweede doodsoorzaak is vanzelfsprekend predatie. Libellen eten niet alleen, ze worden ook gegeten. Daarbij zijn er drie grote groepen predatoren te melden. Dat zijn vooral spinnen, waarbij zowel Echte libellen als Waterjuffers regelmatig verdwijnen in de webben.

Bezoek ook mijn Youtube kanaal: https://www.youtube.com/JozefvanderHeijden

De Vuurlibel (Crocothemis erythraea)

De vuurlibel (Crocothemis erythraea) is een felroodgekleurde middelgrote libel (36–45 mm), die veel in Zuid-Europa wordt gezien. De vuurlibel is een vrij breed gebouwde libel, die iets groter is en forser oogt dan de bruinrode heidelibel. Het rood van de mannetjes is ook intenser dan dat van de heidelibellen uit het geslacht Sympetrum. Het achterlijf is wat afgeplat.


De Vuurlibel (Crocothemis erythraea)

De soort heeft een oranje vlek in de basis van de achtervleugels. De pterostigma’s op de voor- en achtervleugel zijn groot en geel met zwarte randaders. Jonge mannetjes en vrouwtjes zijn na het uitsluipen bruingeel, met lichte schouderstrepen, een lichte streep over het midden van de borststukrug en meestal een dunne zwarte lijn over het midden van het achterlijf. Uitgekleurde mannetjes zijn grotendeels dieprood gekleurd. Gezicht, borststuk, poten, achterlijf en voorste vleugeladers: alles is rood. De ogen zijn donkerrood met blauwe onderzijde. Oude vrouwtjes worden flets bruin. De lichaamslengte van volwassen dieren ligt tussen 36 en 45 millimeter.

De habitat van de vuurlibel bestaat in Nederland uit allerlei stilstaande, zonnige wateren met een gunstig (warm) microklimaat: plassen, vennen, poelen en sloten. Zowel kale als sterk begroeide watertypen worden door de vuurlibel benut. In het Middellandse Zeegebied kan de soort bij allerlei soorten stilstaand water gevonden worden; zelfs brak water wordt niet gemeden.

Bezoek ook mijn Youtube kanaal: https://www.youtube.com/JozefvanderHeijden

woensdag 16 juni 2021

Uitsluipende Oeverlibel op het Groot Meer

Nadat ik gisteren de uitsluiping van de Viervlek libel kon opnemen was het vanmorgen de Gewone Oeverlibel die mijn aandacht trok. Bij deze libel was ik iets minder te laat. De eerste fase van het uitsluipen was al gepasseerd, maar de libel moest met het achterlijf nog uit de lavenhuidje kruipen.


Uitsluipende Gewone Oeverlibel op t Groot Meer

Het uitsluipen van de Gewone Oeverlibel (Orthetrum cancellatum) gebeurt van begin mei tot half augustus, met een piek van half juni tot eind juli. De larven overwinteren twee of drie keer. De larvehuidjes zijn te vinden tot enkele decimeters hoogte in de oevervegetatie. In een enkel geval willen ze wel eens hoger zitten of tot een aantal meters van het water verwijderd zijn. De larven leven in de modder of tussen plantenresten op de bodem. Allerlei stilstaande en zwak stromende wateren, liefst op plaatsen met kale oevers.

De gewone oeverlibel is weinig kritisch ten aanzien van de biotoop en komt voor bij veel stilstaande of langzaamstromende wateren, mits de oever enkele schaarsbegroeide plekken heeft en niet sterk beschaduwd is. Hij komt veel voor bij vijvers en plassen, maar ook bij vennen, weteringen en sloten. In duinplassen werd hij in het verleden zelden aangetroffen, maar sinds de aanleg van inifiltratieplassen ten behoeve van de drinkwaterwinning wordt deze biotoop vaker benut. Ook aan de waterkwaliteit stelt de soort geen hoge eisen. Hij plant zich meestal voort in voedselrijk water, maar de larven kunnen zich ook ontwikkelen in zwak brak en zuur water.

Bezoek ook mijn Youtube kanaal: youtube.com/JozefvanderHeijden

Uitsluipen Gewone Oeverlibel op 't Groot Meer

Nadat ik gisteren de uitsluiping van de Viervlek libel kom opnemen was het vanmorgen de Gewone Oeverlibel die mijn aandacht trok. Bij deze libel was ik iets minder te laat. De eerste fase van het uitsluipen was al gepasseerd, maar de libel moest met het achterlijf nog uit de lavenhuidje kruipen. Hier heb ik alvast wat foto's. De video moet nog gemonteerd worden. Dat kost nog wat tijd. Zodra die klaar is wordt ook de video hier gepost. Al vast veel plezier met het bekijken van de foto's.


Uitsluiping Gewone Oeverlibel op het Groot Meer in Wintelre

Het uitsluipen van de Gewone Oeverlibel (Orthetrum cancellatum) gebeurt van begin mei tot half augustus, met een piek van half juni tot eind juli. De larven overwinteren twee of drie keer. De larvehuidjes zijn te vinden tot enkele decimeters hoogte in de oevervegetatie. In een enkel geval willen ze wel eens hoger zitten of tot een aantal meters van het water verwijderd zijn. De larven leven in de modder of tussen plantenresten op de bodem. Allerlei stilstaande en zwak stromende wateren, liefst op plaatsen met kale oevers.

De gewone oeverlibel is weinig kritisch ten aanzien van de biotoop en komt voor bij veel stilstaande of langzaamstromende wateren, mits de oever enkele schaarsbegroeide plekken heeft en niet sterk beschaduwd is. Hij komt veel voor bij vijvers en plassen, maar ook bij vennen, weteringen en sloten. In duinplassen werd hij in het verleden zelden aangetroffen, maar sinds de aanleg van inifiltratieplassen ten behoeve van de drinkwaterwinning wordt deze biotoop vaker benut. Ook aan de waterkwaliteit stelt de soort geen hoge eisen. Hij plant zich meestal voort in voedselrijk water, maar de larven kunnen zich ook ontwikkelen in zwak brak en zuur water.


De Gewone Oeverlibel is groter dan andere oeverlibellen, 44-50 mm. Het achterlijf is pijlvormig: het begint breed, eindigt in een punt en heeft rechte zijkanten. Het gezicht is geel tot bruin. De pterostigma’s zijn zwart. Mannetje: uitgekleurde mannetjes hebben een blauwberijpt achterlijf met een duidelijke zwarte punt. Aan de buitenranden van de segmenten staan gele streepjes, die bij oude mannetjes verdwijnen onder nog meer blauwe berijping. Het borststuk is bruin, zonder blauwe berijping. Jonge mannetjes die nog geen berijping op het achterlijf hebben, zien eruit als vrouwtjes. Vrouwtje: grondkleur van het lichaam (zowel achterlijf als borststuk en gezicht) geel. Op de bovenkant van het achterlijf lopen twee dikke zwarte lengtestrepen.


Na het uitsluipen klimmen ze omhoog in een riet- of biezen stengel om daar de vleugels uit te laten harden en uit te rusten van de uitsluiping. De metamorfose kost ze veel energie.


Als de vleugels helemaal uitgehard zijn worden ze uit elkaar gedragen, en niet meer langs het lijf.

De Gewone oeverlibel maakt deel uit van de familie van de korenbouten (Libellulidae). Het is de grootste en algemeenste oeverlibel in Nederland.

Zeldzaam mengtandem van 2 Libellen soorten

Gisteren zag ik een Libellen mengtandem van een Bruine korenbout en een Viervlek. Een BruineKorenbout heeft een blauw achterlijf en blauwe ogen. Een Viervlek heeft een vlek in het midden aan de voorrand van de vleugels, en de korenbout niet. Duidelijk twee verschillende soorten. Een gemengd huwelijk, zou je kunnen zeggen. Of het tot een daadwerkelijke paring is gekomen lijkt te betwijfelen. Het vrouwtje hing er een beetje aan te bengelen. Het mannetje hield haar vast, zonder dat het vrouwtje met haar achterlijf naar het geslacht van het mannetje reikte.


Een Libellen mengtandem van een Bruine korenbout en een Viervlek.

Een paringswiel is de houding die (twee) libellen aannemen bij het paren. Nadat het mannetje het vrouwtje in de tandem-houding heeft genomen, brengt het vrouwtje haar geslachtsopening, die zich op de overgang van achterlijfssegment acht en negen bevindt, tegen het secundair copulatie-orgaan van het mannetje, onder achterlijfssegment twee. Op die manier kan ze de spermatofoor van het mannetje ontvangen. Een koppel kan uren in die positie blijven en daarbij ook rondvliegen.

De paring verloopt bij libellen niet zachtzinnig. Vrouwtjes die zich in de buurt van het water wagen, worden direct door een mannetje gegrepen voor de paring. Dit doet hij door met zijn achterlijfsaanhangselen het vrouwtje beet te pakken bij het halsschild (juffers) of achter de kop (libellen). Vaak gaat dit gepaard met een worsteling in de lucht. Als het mannetje hierin slaagt ontstaat de zogenaamde tandempositie, waarbij het vrouwtje dus achter het mannetje aanbungelt. Samen vliegen ze verder, om de paring in bomen of in de oevervegetatie te voltooien. Bij sommige soorten wordt de paring in de lucht voltooid.


In de volgende fase van de paring ontstaat het kenmerkende, hartvormige paringsrad (ook wel copula genoemd): het vrouwtje brengt haar achterlijfspunt naar de onderkant van het achterlijf van het mannetje, vlak achter het borststuk. Hier bevindt zich namelijk het secundaire geslachtorgaan van het mannetje, waar een spermapakketje ligt opgeslagen. Dit spermapakketje heeft het mannetje zelf overgebracht van het primaire geslachtsorgaan (in de achterlijfspunt), naar het secundaire geslachtsorgaan. Als het paringsrad tot stand is gekomen vindt de uitwisseling van sperma plaats. Echter niet voordat het mannetje het sperma van een eventueel vorig mannetje uit het lichaam van het vrouwtje heeft gehaald, met behulp van een speciaal borstelvormig orgaantje in het secundair geslachtsorgaan.

Vrouwtjes lijken weerloos tegen het paringsgeweld van het mannetje, maar schijn bedriegt. Vrouwtjes die niet tot paring bereid zijn, slagen er meestal wel in om de tandempositie of copula te verbreken. Ook wanneer het sperma van een vorig mannetje wordt verwijderd, kan het vrouwtje toch een deel van het sperma achterhouden en dus bepalen welk mannetje haar eitjes bevrucht.

dinsdag 15 juni 2021

Viervlek uitsluiping op het Groot Meer Wintelre

Ik was er eigenlijk niet op tijd bij, toen ik vanmorgen een Viervlek zag die net uit z'n larvenvelletje uitgeslopen was. Toch was nog mooi te zien dat de libel z'n vleugels op aan het pompen was en de vleugel aderen vol bloed pompten om na het opwarmen tegen het rietblad omhoog kroop en even later (meer dan een half uur) op vloog en een stukje verder neer streek om daar uit te ruste van de laatste metamorfose.


Viervlek uitsluiping op het Groot Meer Wintelre

Eitjes worden door het vrouwtje los in ondiep water afgezet, waarbij ze beschermd wordt door het mannetje. Het mannetje blijft boven haar vliegen en probeert andere mannetjes die willen paren te verjagen. Op sommige plaatsen en in sommige jaren kan de dichtheid aan viervlekken erg hoog zijn. Uit andere delen van zijn areaal, maar vroeger ook uit Nederland, zijn gevallen bekend van enorme zwermen viervlekken, die miljoenen exemplaren kunnen omvatten.


De Viervlek plant zich voort in wateren van uiteenlopende grootte en voedselrijkdom. In laagveengebieden vindt voortplanting plaats in de relatief voedselrijke sloten en vaarten. In laagveenmoerassen vindt voortplanting incidenteel in kleine watertjes in veenmosrietland plaats. Nadat de larven twee of drie keer overwinterde, sluipen ze uit het velletje. Dat gebeurt van eind april tot half juli. De larvenhuidjes zijn tot maximaal een meter boven het water oppervlak in de oevervegetatie te vinden. Incidenteel wordt wel eens een exemplaar op enkele meters van het water gevonden.


De Viervlekken zijn libellen met een vrij breed achterlijf dat taps toeloopt en in een punt eindigt. Mannetjes en vrouwtjes vergelijkbaar getekend. Achtervleugels met een donkere vlek in de basis. De aders in de donkere vlekken zijn opvallend geel. Halverwege de voorranden van de vleugels staat een donker vlekje, dat niet voorkomt bij andere libellensoorten. Sommige exemplaren hebben bij deze vlekjes, en bij de pterostigma’s, een extra donkere veeg in de vleugels (vorm praenubila). Achterlijf bij jonge dieren overwegend oranje met contrasterende zwarte punt. De segmentranden hebben gele zomen. Oudere dieren worden donkerbruin met een grijze zweem, de zwarte punt vormt dan geen contrast meer. In het achterlijf zijn vaak opvallende luchtbellen zichtbaar. Ogen roodbruin. Gezicht crème, soms bijna wit.

De Groenlingen met z'n allen dicht bij een

De Groenlingen hebben met succes voor nakomelingen gezorgd. Vanmorgen kwamen ze met z'n allen naar de voederplaats. De mannetjes maakte geen ruzie. Het broeden is op z'n einde gekomen, waardoor de territoria niet meer zo strikt worden verdedigd. Toch zie je er nu niet zo veel. Waar zijn de vogels nu eigenlijk?


Deze Groenlingen dulden elkaar weer nu het broedseizoen te einde raakt.

Waar zijn de vogels gebleven? Ze zijn er wel, maar laten zich veel minder zien, zoals ook blijkt uit cijfers van de Jaarrond Tuintelling. Dat vogels zich nu verborgen houden, heeft een paar goede redenen. Dit seizoen kregen ze bij Vogelbescherming weer vaak opmerkingen dat het zo stil is buiten. Vogels lijken de tuinen massaal de rug toe te hebben gekeerd. Ook natuurgebieden ogen behoorlijk verlaten. Waar het dit voorjaar nog kwinkeleerde van zingende vogels, laten ze zich nu nauwelijks horen of zien. Toch is dit geen reden tot paniek. Die vogels zijn niet van de aardbodem verdwenen; ze zijn alleen minder opvallend aanwezig. Waarom is dat zo?

Waarom zijn de vogels nu veel stiller? Om te beginnen zit het broedseizoen er voor veel vogels al weer bijna op. Natuurlijk verschilt dit per soort en gaan sommige nog even door, maar de noodzaak om nog uitgebreid te gaan zitten zingen is nu al veel minder. Daarnaast slokken de jongen – al dan niet uitgevlogen – veel van de tijd van vogelouders op. Zo’n broedseizoen trekt namelijk een zware wissel op de conditie van oudervogels. Ze moeten er echt van bijkomen. De uitgevlogen jongen verlaten vervolgens ‘hun’ tuin en trekken (soms groepsgewijs) de wijde wereld in, waardoor het relatieve stilte is in veel tuinen.


Deze Groenling is zo perfect mooi dat hij op een vogeltentoonstelling de hoofdprijs weg zou halen.

Er is nog een reden dat vogels onzichtbaarder zijn tijdens de zomer. De meeste vogels beginnen meteen nadat de laatste jongen zijn uitgevlogen aan de rui. Alle veren worden geleidelijk vervangen door nieuwe. De toestand van de veren is voor vogels van levensbelang. Ze moeten goed op elkaar aansluiten om isolatie te bieden en ze moeten tiptop in orde zijn voor het vliegen. En ook hier speelt weer mee dat het broedseizoen zijn tol heeft geëist. De veren zijn wat minder goed onderhouden geweest. Met nieuwe veren zijn de vogels dus klaar voor de winter, of die nu in Afrika wordt doorgebracht of elders. Tijdens de rui zijn vogels met hun mottige verenpak veelal kwetsbaar, en mede daardoor nu wat stilletjes (voor hun eigen veiligheid). Tijdens de rui leiden ze een teruggetrokken bestaan.


De Groenlingen komen met z'n allen naar de voederplaats, met meerdere mannetjes dicht bij een.

Dat vogels ook in de zomer naar de voederplaats komen, duid op de behoefte om eiwitrijk voedsel binnen te krijgen. In de zomer is een platte schaal vers water van levensbelang. Ze drinken ervan en badderen erin. Verder hebben ze veel eiwitrijk voedsel nodig. Vogels gaan ruien en krijgen het verenkleed dat ze tegen de winterse kou moet beschermen. Of dat hen in staat stelt om naar het zuiden te trekken. Vogels gaan zelf op zoek naar de wormen en insecten die ze nodig hebben om aan hun portie eiwitten te komen. U kunt ze helpen door met bloeiende planten insecten te lokken. Of door uw gazon te besproeien en zo de wormen naar boven te lokken.

Vogelbescherming biedt een ruim assortiment vogelvoer aan van hoge kwaliteit in samenwerking met CJ Wildbird Foods. Deze voeren hebben een hoog energie- en oliegehalte en zijn getest op gifstoffen. Het is te koop in de Webshop van Vogelbescherming Nederland, maar ook bij de plaatselijke winkels zoals Welkoop en enkele andere in dieren / vogelvoer gespecialiseerde winkels. Met uw aankoop van Vogelbescherming zaden steunt u niet alleen de vogels in uw tuin, maar ook de bescherming van alle vogels in Nederland en daarbuiten.


De Groenling juveniel is grijzer dan vrouwtje en de buikzone is meer gestreept..

De Groenling (Chloris chloris) is een zangvogel van de familie der vinkachtigen (Fringillidae). De vogel eet vooral zaden. Een groenling is ongeveer 15 centimeter lang. Het mannetje is olijfgroen van kleur, vooral op de stuit. De rug heeft een bruine tint en de onderzijde is meer geelachtig. De randen van de vleugel en de meeste staartpennen zijn aan de basis helder geel. De dikke snavel is bijna wit en de poten zijn vleeskleurig. Het wijfje is minder intensief van kleur, zij is meer grijsgroen en haar geel in de veren is veel valer. De juveniel is grijzer dan vrouwtje en de buikzone is meer gestreept.

Groenlingen doen hun naam eer aan: ze laten zich herkennen aan allerlei tinten groen in hun verenkleed. De groenling is oorspronkelijk een bewoner van bosranden en halfopen zoomvegetatie. Nu dat natuurlijke habitat zeldzaam is, bewoont de groenling vooral cultuurlandschappen: als er maar genoeg dichte struiken zijn. Groenlingen eten zaden. In hun stevige snavel trillen ze daarvan al ronddraaiend de vrucht uit de schil en wordt deze opgegeten. Ze broeden van eind maart tot in augustus. Heeft meestal 2 legsels, met meestal 4 of 5 eieren. Broedduur 11-14 dagen. Maakt een mooi komvormig nest in dicht (stekel)struikgewas of bomen (coniferen). Na het uitvliegen blijven ze nog 2-3 weken bijeen. Groenlingen zijn niet erg territoriaal en broeden soms in een los kolonieverband, waarbij ze wel hun nest verdedigen.

maandag 14 juni 2021

Heggenmus verjaagt parasieten met zonnebad

Door te zonnebaden verjagen vogels de parasieten uit hun verenkleed. Vanmorgen was een Heggenmus de parasieten de stuipen op het lijf aan het jagen. Parasieten hebben het niet op de zonnewarmte en daar maken veel vogels dankbaar gebruik van. Samen met een bad in een plas water of een stofbad (huismus) is zonnebaden een van de methodes om parasieten en stof uit hun verenkleed te krijgen.


Deze Heggenmus ging er voor op z'n zij liggen om van de parasieten af te geraken.

Vogels badderen niet alleen in water, maar ook in zand en soms zelfs in de zon. Badderen is absoluut onmisbaar voor vogels en niet alleen om te drinken of af te koelen. Ze maken hun veren namelijk ook schoon met water en vetten hun veren daarna weer in. Dat vet is afkomstig van hun stuitklier - net boven de staart - en lijkt gemakkelijker te verspreiden over natte veren. Het vet verzorgt de veren, maakt ze waterafstotend en beter isolerend. Als vogel overleef je gewoonweg niet zonder.

Help vogels niet alleen aan een waterschaal, maar ook aan een zanderig plekje: haal een stoeptegel weg. Op de veren moet namelijk ook weer niet te veel oud en verschraald vet ophopen. Dan worden donsveren minder donzig en hebben de parasieten waarschijnlijk meer eten. Daarom trakteren veel vogels zichzelf op zandbaden; om het overtollige, oude vet weer weg te werken. Ze draaien en schuren in los zand en wrijven het tussen de veren. Na een tijdje schudden ze de hele boel, inclusief oud vet, er weer uit.

Ziet u op het heetst van de dag een vogel met gespreide veren voor pampus in de zon liggen, dan is deze niet oververhit, maar neemt een zonnebad. Zo verdrijven ze luisvliegen, veerluizen, teken en mijten. Dat zit daar maar bloed te prikken, huidschilfers te eten en te kriebelen en irriteren. Vogels trekken ze van de veren met hun snavel, krabben ze weg met hun poten, maar nemen dus ook een zonnebad om die rotparasieten kwijt te raken. Door met gespreide veren in de zon te liggen, wordt het zo droog en warm dat de kriebelaars het niet meer uithouden en het veld ruimen.


Heggenmussen, mezen, vinken, en ander kleine zangvogels badderen in water, maar nemen ook regelmatig een zonnebad. Huismussen nemen vaak een stofbad. Wie heeft dan niet eens gezien? Ze liggen dan op een droog stofzand plekje in de tuin in een kuiltje stof op aan het gooien. Door het gespartel in het stof komt het zand tussen hun veren en pluimpjes. Na een flinke spartelpartij staan ze op en schudden ze met hun hele lichaam om al dat zandstof met daartussen alles waar ze van af willen uit hun veren. Met een stofbad wordt overmatige stuitklierolie van de veren verwijderd, zodat die niet te vet worden. Stofbaden helpen ook om schadelijke parasieten, zoals luizen en mijten, kwijt te raken.

Van spreeuwen en kauwtjes is bekend dat ze af en toe ook een rookbad nemen. Ze laten dan de rook die uit de schoorsteen komt langs hun veren gaan om ze de parasieten te verdrijven. Er is zelfs ooit een spreeuw gezien die een nog rokende sigarettenpeuk met zijn snavel oppakte en onder zijn vleugels hield om ze parastieten weg te pesten.

zondag 13 juni 2021

Juffers op het Groot Meer van Wintelre

Vanmorgen fietste ik, gewapend met een pocket camera, naar Wintelre om te kijken wat voor libellen en Juffers op het Groot Meer zouden zitten. Behalve heidelibellen zag ik mooie juffers. Zo zag ik diverse Variabele waterjuffers, Watersnuffel en Lantaarntjes. Het Lantaarntje op de foto (helemaal onder) is een nog niet uitgekleurd exemplaar.


De Variabele waterjuffer man op een Gele lis.


Variabele waterjuffer mannetje en een vrouwtje

De Variabele waterjuffer komt voor bij meer of minder voedselrijke, stilstaande wateren met veel water- en oeverplanten, zoals sloten, poelen, plassen en vennen. Bij zwak-stromende wateren bezet de soort de verlandde delen met een rijke oevervegetatie en ondergedoken waterplanten.

De Variabele waterjuffer is 34-38 mm. Lange en vooral slanke waterjuffer, waarvan zowel de mannetjes als vrouwtjes variabel getekend zijn. Mannetje: zeer slank achterlijf. De hoeveelheid blauw op het achterlijf varieert van bijna zo veel als azuurwaterjuffer, tot slechts kleine blauwe vlekjes. Op segment 2 staat meestal een Y-vormige figuur, die met de achterrand van het segment verbonden is. De schouderstrepen zijn meestal onderbroken, in de vorm van een uitroepteken. Vrouwtje: zeer variabel. Vaak vrij veel blauw op het achterlijf, terwijl lichte delen op borststuk meestal groenig zijn. Aan de andere kant van het spectrum staan groene vrouwtjes met een geheel donkere achterlijfsrug. Beste kenmerk is de vorm van het halsschild (zie Detailkenmerken).


Stilstaand water is het goede habitat voor deze juffers.

Het Groot Meer is een ven in het Noord Brabantse Wintelre en is 188.510 m2 groot. De vennen liggen in het bosgebied Buikheide en Oude Molen, dat eigendom is van de gemeente Eersel en 520 ha groot is. Omdat ze niet verzuurd zijn kennen ze een bijzondere plantengroei, daarom zijn ze in 1990 aangewezen als beschermd natuurmonument. Ze zijn onderdeel van Natura 2000 gebied Kempenland-West.

De vennen zijn op natuurlijke wijze ontstaan door verstuiving van zand tijdens de koude periode van het Weichselien. Het Grootven meet 19 ha en behoort daarmee tot de grotere vennen van Noord-Brabant. Sinds 1952 worden ze gebruikt voor de berging van spoelwater dat vrijkomt bij de bereiding van drinkwater in het nabijgelegen pompstation Vessem. Dit spoelwater is kalkrijk, waardoor de verzuring die in de vennen van Noord-Brabant is opgetreden hier wordt geneutraliseerd. Er kunnen daardoor planten groeien als oeverkruid, naaldwaterbies, gesteeld glaskroos, pilvaren en klein blaasjeskruid. Verder leeft hier de heikikker.


Watersnuffel mannetje en een vrouwtje

De Watersnuffel komt vooral voor op zandgronden, vaak bij grote vennen maar ook bij andere grotere wateren. De grootste aantallen zijn te vinden bij voedselarme, zure vennen en hoogvenen.

De Watersnuffel is 29-36 mm. Kenmerkende borststuktekening: de lichte schouderstreep is minimaal even breed, maar meestal breder dan zwarte schoudernaadstreep die eronder ligt. Bovendien is aan de basis van de tweede zijnaad geen kort streepje aanwezig. Alleen op de eerste zijnaad bevindt zich een dergelijk streepje. Bij andere blauwe juffers zijn beide streepjes aanwezig. Mannetje: blauw, met een relatief beperkte zwarte tekening op het achterlijf. De tekening op de bovenzijde van segment 2 is variabel, maar meestal in de vorm van een paddestoel (of ‘atoombommetje’). De segmenten 3, 4 en 5 hebben zwarte vlakjes bij de achterrand, die ongeveer een kwart van de segmentlengte innemen. Segment 6 is ongeveer voor de helft zwart, segment 7 vrijwel geheel. 8 en 9 zijn geheel blauw. Sporadisch komen mannetjes voor die een uitgebreidere zwarte tekening hebben. Vrouwtjes: Achterlijfsegmenten met brede zwarte torpedovormige figuren. De lichte delen van borststuk en achterlijf eenkleurig geel, bruin, groen of blauw. Aan de onderkant van segment 8 steekt een doorntje naar achteren (de vulvaardoorn), die bij waterjuffers van het geslacht Coenagrion ontbreekt.


Een nog niet uitgekleurd Lantaarntje man.

Het Lantaarntje is aan te treffen bij vrijwel alle watertypen. In bepaalde biotopen is het zelfs de enige libel. In Nederland worden de hoogste aantallen waargenomen bij tamelijk helder, matig voedselrijk, stilstaand water met een brede, gevarieerde oevervegetatie, zoals brede gordels van riet, lisdodde en zeggen.

Het Lantaarntje is niet groter dan 30-34 mm. Achterlijf in bovenaanzicht geheel donker, met segment 8 licht gekleurd (het ‘lantaarntje’). Pterostigma’s tweekleurig: donkere basis, lichte top. Mannetje: lichte delen op borststuk eerst groen, daarna blauw. Kleur van het lantaarntje altijd hemelsblauw (bij uitgekleurde dieren). Vrouwtje: ingewikkelde variatie in de lichtgekleurde delen. De kleur van het borststuk kan groen, blauw, paars, oranje of bruin zijn. Sommige kleurtypen lopen in elkaar over naar gelang het dier ouder wordt. Het ‘lantaarntje’ is bij sommige typen bruin in plaats van blauw en daardoor minder opvallend.