zondag 30 juni 2019

Tandemhouding na paring Azuurwaterjuffer

Parende libellen doen dat in een houding die paringswiel of paringsrad genoemd wordt. Vanmorgen trof ik een koppeltje langs de Groote Beerze. Bij de paring houdt de Azuurwaterjuffer (Coenagrion puella) man het vrouwtje vast met een tangetje aan zijn achterlijf. Na de paring blijft het mannetje zijn vrouwtje vasthouden. Hierdoor verhindert het mannetje dat het vrouwtje door concurrenten bevrucht wordt. Het vrouwtje zet de eitjes met haar ovipositor in waterplanten af.

Azuurwaterjuffers in paringshouding, paringswiel genoemd. Op deze foto's is het geen paringswiel meer, maar een tandem.

Een paringsrad of paringslus is de houding die (twee) libellen aannemen bij het paren. Nadat het mannetje het vrouwtje in de tandem-houding heeft genomen, brengt het vrouwtje haar geslachtsopening, die zich op de overgang van achterlijfssegment acht en negen bevindt, tegen het secundair copulatie-orgaan van het mannetje, onder achterlijfssegment twee. Op die manier kan ze de spermatofoor van het mannetje ontvangen. Een koppel kan uren in die positie blijven en daarbij ook rondvliegen.


De Azuurwaterjuffer (Coenagrion puella) is een 33 tot 35 mm grote juffer. De habitat is bij voorkeur stilstaand water waaronder vijvers in tuinen, maar ook langzaam stromende beken worden regelmatig bezocht. De mannelijke exemplaren hebben een lichtere en uitgebreider blauw dan andere waterjuffers. Op segment 2 staat doorgaans een U-vormige zwarte tekening, die niet is verbonden met de achterrand. De zwarte stukjes op segmenten 3, 4, en 5 zijn zeer kort, allen ongeveer een vijfde van de segmentlengte. Hierdoor komt het middengedeelte van het achterlijf zeer blauw over, met een regelmatig patroon van zwarte vlekjes. Segment 6 is voor circa de helft zwart, segment 7 is vrijwel geheel zwart. De segmenten 8 en 9 zijn grotendeels blauw. Aan de zijkant van het achterlijf lopen de zwarte vlekken uit in een smalle streep richting de voorrand van de segmenten. De schouderstrepen zijn normaal ontwikkeld.

Bij de vrouwelijke exemplaren zijn lichte delen groen tot blauw van kleur. Meestal hebben ze een (vrijwel) geheel donkere achterlijfsrug. Er bestaat ook een vorm met blauwe vlekken op segmenten 2 tot en met 5.

zaterdag 29 juni 2019

Grote keizerlibellen op de Groote Beerze

Vanmorgen ging ik op zoek naar de redelijk zeldzamere Grote keizerlibel. Vorig jaar zag ik deze mooie libelle op het water van de Groote Beerze, daar waar de waterlelies groeien. Toen kon enkel het vrouwtje fotograferen, die eitjes aan het afzetten was in het water van de beek. Vanmorgen had ik meer geluk. Eerst kreeg ik het mannetje voor de lens, daarna het vrouwtje, en later ook nog een uit het water gekropen larf/nimf. Ik kon niet goed zien of de libelle al uit-gekropen was, of dat de larf/nimf eerst aan het opdrogen was, of dat de uittreding al was voltooid. De Grote keizerlibel behoort tot de familie van de Glazenmakers (Aeshnidae).

Grote keizerlibel - man

De grote keizerlibel (Anax imperator) is een libel uit de familie van de Aeshnidae, de glazenmakers. Het is een zeer grote en opvallende libel die algemeen voorkomt. De soort is zeer mobiel en weet nieuwe leefgebieden snel te bereiken. De grote keizerlibel is de grootste vertegenwoordiger van de glazenmakerfamilie. Het is in België en Nederland na de zeer zeldzame gewone bronlibel de grootste libel. De lichaamslengte van volwassen dieren ligt tussen 64 en 84 millimeter. Ook de larve is groot tot zeer groot (45-59 mm), met een lang halsvormig ingesnoerd prementum en ovaalvormige ogen met een licht gebogen achterrand. De vliegtijd van de grote keizerlibel is van half mei tot en met eind oktober, met de grootste aantallen van half juni tot eind augustus.

De Grote keizerlibel man heeft een Weidebeekjuffer gevangen, die hij aan het oppeuzelen was.

De habitat van de grote keizerlibel omvat plassen, poelen, vennen, vijvers, sloten en langzaam stromende wateren, bij voorkeur met een voedselrijk, basisch of lemig karakter. De soort komt vaak voor bij grotere plassen of vijvers, maar voortplanting vindt ook plaats bij kleinere plasjes, vennen, (stromende) sloten en kanalen. Voor de geschiktheid van een biotoop lijkt bepalend dat het water relatief snel opwarmt en voldoende ruimte biedt voor de vrij grote territoria van de mannetjes.

Het borststuk van de libel is vrijwel egaal groen zonder schouderstrepen. De tekening op het voorhoofd bestaat uit een zwart vijfhoekje en een zwarte streep, met daartussen een blauwe lijn. Het mannetje heeft een hemelsblauw achterlijf met aan de bovenzijde een zwarte lengtestreep. De ogen zijn groen met een blauwe tint. Het vrouwtje heeft een groen achterlijf (soms flets blauw), met een brede donkerbruine lengtestreep. Bij jonge vrouwtjes kan de groene kleur op borststuk en achterlijf bruinig worden. De ogen zijn groen, vaak met een bruine tint. De vleugels hebben vaak een lichte bruine beroking, op beide helften van de vleugels. Pas uitgeslopen dieren van beide geslachten hebben een gelig achterlijf.

Een stukje boven de volwassen man zit een vervellingshuidje van een Grote keizerlibel larf/nimf.

Jonge larven leven tussen ondergedoken waterplanten, dicht bij het wateroppervlak. Oudere larven kunnen ook op ander plaatsen in ondiep water worden aangetroffen. De larven overwinteren één of twee keer. De larven die een tweede winter doorbrengen doen dit als volgroeide larve, waardoor ze al in mei in een korte periode kunnen uitsluipen. De larven die na één winter al uitsluipen doen dit later en verspreid over een langere periode: juni tot en met eind augustus. De mannetjes patrouilleren langdurig boven het water en de oever, waarbij ze hun achterlijf kenmerkend licht gebogen houden. Andere grote libellen worden verjaagd. Net als andere glazenmakers maken grote keizerlibellen lange jachtvluchten op beschutte plaatsen, zoals bosranden, heidevelden, enz. Soms worden daarbij grote prooien gegrepen, waaronder vlinders en andere libellen. De paring vindt meestal plaats in een boom. In tegenstelling tot andere keizerlibellen zet het vrouwtje daarna solitair de eitjes af, meestal in drijvend plantenmateriaal. Vaak gebeurt dit aan het einde van de middag.

Ei-afzettend vrouwtje van de Grote keizerlibel

De soort staat op de Rode Lijst van de IUCN als niet bedreigd, beoordelingsjaar 2009, de trend van de populatie is volgens de IUCN stabiel.[1] De zuidelijke keizerlibel komt niet voor op de Nederlandse Rode Lijst (2004). Op de Belgische Rode Lijst (1998) geldt hij als niet bedreigd.

De Beekoeverlibel langs de Groote Beerze

Vanmorgen dacht ik geen libelle te zien toen ik langs de Groote Beerze op zoek was naar de Grote Keizerlibelle (die ik later ook vond). Na de Weidebeekjuffers die in overvloed voorkomen langs de beek, was dit vrouwtje van de Beekoeverlibel de eerste echte libelle die ik tegen kwam.

Het Beekoeverlibel zat in het riet langs de Groote Beerze

De beekoeverlibel is de kleinste van de oeverlibellen in Nederland. Het achterlijf is smaller dan bij de gewone oeverlibel en de zuidelijke oeverlibel. De pterostigmata zijn okergeel tot lichtbruin en de ogen zijn blauwgrijs. Het borststuk is aan de bovenzijde (meestal) bruin met twee duidelijk afgetekende lichte schouderstrepen. Uitgekleurde mannetjes krijgen een geheel blauw berijpt achterlijf, (vrijwel) zonder zwarte punt. Sommige mannetjes krijgen in meer of mindere mate blauwe berijping op het borststuk, waardoor de schouderstrepen vervagen. Het gezicht is bruin. Jonge mannetjes en vrouwtjes hebben een okerkleurig tot bruin achterlijf, met een dunne zwarte lengtestreep over het midden. De lichaamslengte van volwassen dieren ligt tussen 36 en 45 millimeter; de larve is 16 tot 20 mm lang.

De Beekoeverlibel (Orthetrum coerulescens) is een libellensoort uit de familie van de korenbouten (Libellulidae), onderorde echte libellen (Anisoptera). De Beekoeverlibel onderscheidt zich van gelijkende soorten door het ontbreken van zwarte vlekken in de vleugel en een geelbruin en lang pterostigma. De vrouwtjes hebben een enkele zwarte streep op het achterlijf (Gewone oeverlibel heeft een dubbele, sterk golvende streep).


De vliegtijd van de beekoeverlibel loopt van eind mei tot half september, met een piek in juli en augustus. De habitat van de beekoeverlibel in Nederland bestaat voornamelijk uit vochtige heidevegetaties, zwak stromende kleine beken en kleine plassen en sloten. De voortplantingsbiotoop staat onder invloed van kwel. Het water mag niet te voedselrijk zijn en een hoge watertemperatuur is noodzakelijk. De soort geldt als warmte minnend en het leefgebied dient vrijwel de gehele dag in de zon te liggen. De omgeving van het water heeft een open vegetatiestructuur, met meestal enkele hoge planten.

De eieren meten 0,50 x 0,35 mm en zijn oranjebruin. De ontwikkeling van de embryo's verloopt in vijf tot zes weken. De larven leven ingegraven in zand of modder op de bodem, vaak tussen waterplanten; ze overwinteren meestal twee keer. Uitsluipen gebeurt van eind mei tot begin augustus, met een piek in juli. Jonge beekoeverlibellen vliegen weg van het water en zijn soms in groten getale aan te treffen op heidevelden en andere beschutte plaatsen. Geslachtsrijpe mannetjes verdedigen een 'territorium' aan de waterkant, door vanaf een zitplaats in de vegetatie korte inspectievluchten te maken. Andere mannetjes worden hierbij verjaagd. Na de paring zet het vrouwtje los van het mannetje de eitjes af, door in vlucht de punt van het achterlijf in het water te dippen. Het mannetje blijft daarbij vlak bij haar vliegen, om andere mannetjes op een afstand te houden.

Weidebeekjuffers 's morgens om 7:00 uur

De Weidebeekjuffers waren de eerste (gelijkvleugeligen) libelle die ik vanmorgen langs de Groote Beerze zag. Weidebeekjuffers (Calopteryx splendens) zijn 45 à 48 mm grote Juffers uit de familie van de beekjuffers, die vrij algemeen voorkomt bij stromend water van redelijke kwaliteit. De weidebeekjuffer vliegt van mei tot september, bij voorkeur bij langzaam stromende beken. Door de vlinderachtige vlucht vormen ze een opvallende verschijning.

Het Weidebeekjuffer vrouwtje, 's morgens vroeg om 07:00 uur op een rietblad met ochtenddauw.

De Weidebeekjuffer is een behoorlijke vlieger en kan tijdens de zwerftochten ver van het water aangetroffen worden. Mannetjes hebben transparante vleugels met een donkerblauw gekleurde vlek. De vrouwtjes hebben groenige vleugels met een goudkleurige schijn, die iets doorzichtig zijn en het pseudopterostigma ligt dichter bij de vleugeltop dan bij vrouwtjes van de Bosbeekjuffer.

De Weidebeekjuffer man wordt vergezeld door een strontvlieg, die zich aan de onderkant van het rietblad verscholen houdt.

De habitat betreft vrijwel altijd stromend water, met een vrij hoge zuurstofverzadiging. De hoogste dichtheden worden bereikt op plaatsen met een afwisselend, natuurlijk verloop van de beek, waardoor snel en langzaam stromende delen aanwezig zijn. Het water moet ten minste voor een deel in de zon liggen. Een ruige, overhangende oevervegetatie is belangrijk als zitplaats voor imago's. Delen zonder deze vegetatie worden gemeden. In het water moeten voldoende drijvende of in het water hangende planten aanwezig zijn voor de ei-afzet. De weidebeekjuffer verdwijnt als de watervegetatie heel dicht is of compleet ontbreekt. In brede watergangen, zoals kanalen en rivieren, kan drijfbladvegetatie zoals gele plomp deels de functie van de oevervegetatie overnemen. In de Sliedrechtse Biesbosch komt de weidebeekjuffer voor in de rivier de Nieuwe Merwede. Hier is de soort gevonden bij kribben van basaltblokken die rijk begroeid zijn met onder andere grote kattenstaart, akkerdistel en boerenwormkruid.

Rechts; de man. Links; twee kleine insecten zitten voor de neus van het vrouwtje de liefde te bedrijven.

De eieren komen voor de winter uit. Afhankelijk van de watertemperatuur overwinteren de larven een of twee keer. De larven leven op donkere plaatsen tussen planten onder water. Dit kunnen waterplanten zijn, maar ook uitgespoelde boomwortels of in het water hangende oeverplanten. De ontwikkeling van larve tot imago duurt tien tot 18 maanden. Uitsluipen gebeurt van begin mei tot half augustus. De mannetjes bezetten uitkijkplaatsen op oever- en waterplanten om hun territorium te verdedigen. Andere mannetjes worden verjaagd, soms pas na een minutenlang schijngevecht in de lucht, waarbij het mannetje indringers de binnenkant van zijn vleugels laat zien. Vóór de balts laat het mannetje de witte stip aan de onderkant van zijn achterlijf aan een passerend vrouwtje zien. Vrouwtjes worden in een baltsvlucht achtervolgd. De balts verschilt per soort van de familie beekjuffers. Het vrouwtje zet na de paring, die zo'n vijftien minuten duurt, de eitjes met haar ovipositor (legbuis) onder water af in waterplanten. Ze verdwijnt daarbij soms helemaal onder water. Overnachting gebeurt vaak groepsgewijs, in ruige vegetatie langs de beek.

vrijdag 28 juni 2019

Van Boomklever tot Zwartkop

Vanmorgen ging ik er nog eens voor zitten. Ik hoopte dat ik de Boomklever man zou treffen (het vrouwtje was er al een aantal keren geweest) en mogelijk ook de volwassen Appelvink. De Boomklever kwam, al was dat net op het moment dat ik de camera in wou gaan pakken. Van zonsopkomst te zonsondergang blijven posten is natuurlijk een beetje veel van het mooie.

Vanmorgen verscheen eindelijk de Boomklever man ten tonele.

Boomklevers (Sitta Europaea) zijn de enige vogels die met evenveel gemak zowel omlaag als omhoog langs een Boomstam bewegen en daarin onderscheiden ze zich van spechten en boomkruipers die alleen omhoog klimmen langs boomstammen. De bovenkant en de kruin van de boomklevers zijn blauw-grijs, en hebben een lange zwarte oogstreep. Onderkant is oranje-achtig. Door zijn korte dikke nek heeft de boomklever een gedrongen bouw. Hij heeft een korte staart en een krachtige puntige snavel. Bij de mannetjes boomklever is de achterflank scherp begrensd kastanje-bruin, bij de vrouwtjes is het lichter bruin en zwakker begrensd.

De opvallende en helder klinkende roep is vaak de eerste aanwijzing van zijn aanwezigheid. Ze leven in licht loof- en gemengd bos met ondergroei, vooral met oude en hoge bomen in parken en lanen met grote- en bij voorkeur wat oudere bomen. Op het menu staan veel insecten, zaden, noten, vruchten, graan en bessen. Harde noten zet hij tussen het boomschors vast en hamert ze dan van bovenaf stuk. Grotere insecten worden met de snavel in stukjes geknipt. De boomklever legt ook voorraden aan.

De Groenling man en twee verschillende juveniele.

De Groenling (Carduelis chloris) is met 14,5 cm ongeveer even groot als de huismus. Het is een zeer talrijke en wijdverspreide broedvogel van bosranden, bosschage, parken, boomgaarden en tuinen. Hij is ook te vinden in dorpen en buitenwijken. Zijn spanwijdte is 25 tot 27 cm. Hij heeft een dikke kop met hoge, lichte kegelsnavel. Hij heeft een gele tot geelgroene vleugelrand (handpen randen), samen met zijn gele staartzijde erg opvallend tijdens het vliegen. Het mannetje is overwegend geel-groen, en het vrouwtje is onopvallender bruiner. Het juveniel is op de boven- en onderzijde gestreept.

Hij maakt een los nest in bomen en struiken en in een bebouwde omgeving ook vaak in klimplanten tegen een huismuur. Tussen april-augustus 2 tot 3 broedsels, per legsel 4 tot 6 rood gestippelde, witte eieren. Het is de grootste geel-groene vink. Van oorsprong is hij een schuwe vogel, inmiddels heeft hij zich goed aangepast aan het leven in tuinen. Het is dan ook een regelmatige tuingast en is veelal te vinden op voederstations die pinda's en zonnepitten in de aanbieding hebben.

Bij ieder woonhuis is hij te vinden. Bij de fotohut is het toeval als je de Huismus daar ziet.

De huismus (Passer domesticus) is een stevige, gedrongen zangvogel. De onderzijde van de huismus is grijs en zijn bovenzijde bruin met donkere en lichtere tekening. Het mannetje is contrastrijk met een grijze kruin, zwarte bef en bruine band van oog tot achterhoofd. Het vrouwtje is grijs-bruin en op de bovenzijde donker getekend. Het juveniel van de huismus lijkt op het vrouwtje.

De Tjiftjaf lijkt zijn plekje in de tuin waar de fotohut staat gevonden te hebben.

De bovenzijde van de tjiftjaf (Phylloscopus collybita) is donker olijfgroen, de onderzijde is witachtig. Op uiterlijk is de tjiftjaf moeilijk te onderscheiden van de evengrote fitis, maar de poten zijn meestal donker en het verenkleed is donkerder en met bruinere tinten. Met zijn 11 cm en een gewicht van 6 tot 9 gram is hij ongeveer net zo groot als de fitis. Zijn spanwijdte kan tot 21 cm bedragen. De tjiftjaf is een zeer algemene en wijd verspreide broedvogel. Hij komt voor in bossen, parken en tuinen met hoge bomen en struiken.

Deze juveniel Zwartkop scharrelde de hele tijd rond bij de fotohut.

De zwartkop (Sylvia tricapilla) is onmiddelijk te herkennen door zijn zwarte kap, maar dit geldt alleen voor de mannetjes. Het vrouwtje heeft een bruine kap evenals de juveniele vogels. Verdere kenmerken van het volwassen mannetje: vuilgrijze bovendelen, grijze oorstreek, kin, keel, en borst. Bij het vrouwtje zijn deze delen overwegend grijsbruin. Een eerstejaars mannetje kan tot diep in de herfst een bruine hoofdtooi dragen, waarin hoogstens enkele zwarte streepjes te zien zijn. In de loop van de winter dijen deze streepjes uit tot het bekende zwarte petjes.

De 13 cm grootte vogel woont in gemengde loofbossen met onderbegroeiing, tot aan tuinen. Het is dus een echte struikbewoner. De nestbouw wordt aanvankelijk door het mannetje uitgevoerd. Hij begint met het ruwe werk en laat vervolgens het vrouwtje voor de afwerking zorgen.

donderdag 27 juni 2019

Kleine beestjes langs de Grote Beerze

Soms zie je iets in het riet, klein en vreemd, waarvan je denkt, "wat is dat nu?". Dan wordt het weer opzoeken, nadat er natuurlijk eerst een foto van gemaakt is. Deze is erg geraffineerd. Op het eerste oog lijkt het een knop van een plant die aan een blad is blijven hangen, maar zoals wel meer, niets is wat het lijkt. Het bleek een Gewone zakdrager te zijn, in het levensstadium; zak/koker.

Gewone zakdrager (Psyche casta) in het levensstadium; zak/koker.

De Gewone zakdrager (Psyche casta) is een nachtvlinder uit de familie Psychidae, de zakdragers. De spanwijdte van de mannetjes bedraagt tussen de 12 en 15 millimeter. De vrouwtjes hebben geen vleugels. Waardplanten komen onder meer uit de grassenfamilie, berk, wilg, populier en bosbes. De rupsen maken net als al de andere zakdragers, van grassprietjes en kleine takjes een omhulsel waar ze door beschermd worden. De vliegtijd loopt van mei tot en met juli. De gewone zakdrager is een in Nederland en België algemene vlinder die in grote groepen voor kan komen. De rupsen zijn vaak te vinden op boomstammen.

Groene schildwants (Palomena prasina)

De groene schildwants (Palomena prasina), ook wel groene stinkwants, stinkwants of groene wants, is een insect uit de onderorde wantsen en de familie schildwantsen (Pentatomidae). De wants dankt het eerste deel van zijn naam aan de groene kleur, alleen de punten van de vleugels aan de achterzijde van het lichaam zijn bruin. Vlak voor de winterslaap kleurt de wants echter geheel bruin om in de lente weer groen te worden. Het tweede deel van de naam, stinkwants, slaat op de smerig ruikende substantie die uit klieren aan de zijkant van het borststuk worden afgescheiden ter verdediging. De wants is algemeen in grote delen van Europa en komt ook in België en Nederland algemeen voor en kan plaatselijk erg talrijk zijn.

De wants leeft van plantensappen die met de steeksnuit worden opgezogen. Hierdoor wordt schade aangericht aan gewassen en bovendien krijgen de planten een typische 'wantsengeur'. Vooral de hazelaar is een belangrijke voedselplant, door de aangebrachte schade wordt de soort als een plaaginsect gezien. De jonge wantsen worden nimfen genoemd en ze lijken meer op kevers dan op wantsen door het ronde en bolle lichaam.


De groene schildwants is geheel groen van kleur en heeft in tegenstelling tot veel gelijkende wantsen geen duidelijke tekening. De vlies-achtige vleugelpunten van de voorvleugels, aan de achterzijde van het lichaam, zijn bruin, de onderzijde van het lichaam is meer bruinrood van kleur. De bovenzijde van het lichaam heeft soms onopvallende vlekjes of iets lichtere delen maar deze zijn nooit erg geprononceerd en verschillen per individu. De gehele bovenzijde is voorzien van kleine putjes, die van enige afstand niet te zien zijn. De wants kan van kleur veranderen, exemplaren die in winterslaap gaan kleuren bruin. Met hun normale groene kleur zouden ze te veel opvallen in de scheuren in bomen waar ze overwinteren. Zodra de wants in de lente ontwaakt en actief wordt, kleurt het lichaam binnen enkele weken weer groen. Dit verschijnsel van een groene 'zomerkleur' naar een bruine 'winterkleur' komt ook voor bij andere insecten zoals de groene gaasvlieg (Chrysoperla carnea).

woensdag 26 juni 2019

De kleine Tjiftjaf neemt een bad

Vanmorgen kwam de Tjiftjaf een bad nemen in het vijvertje voor mijn fotohut. Waarschijnlijk was dat niet om af te koelen, maar on zich te ontdoen van parasieten en / of stof. Vanochtend was het door de ochtendmist nog lekker koel. Vorig jaar was een slecht jaar voor de vogels in de grote tuin bij onze schuur en de fotohut. Dat kwam door de verstoring die veroorzaakt werd bij het vervangen van het asbesthoudende dak van de veldschuur die daar middel in de tuin staat. Nu alles tot rust is gekomen en de struiken weer zijn opgegroeid is de tuin weer het vogelparadijs die het eerder ook was.

De Tjiftjaf is een kleine en snel beweeglijke vogeltje van slechts 11 cm.

Veel zangvogels, zoals deze Tjiftjaf, nemen eerst een bad voordat ze gaan poetsen. In de natuur hebben vogels verschillende mogelijkheden om zichzelf schoon te houden. Dit kan bijvoorbeeld in een waterplas of in een riviertje met een ondiep uitlopende oeverkant. Andere vogels zitten of liggen met gespreide vleugels vol in de zomerzon, zoals de Boomklever dat gisteren deed. Dat is natuurlijk heel warm, maar door de hoge temperatuur nemen luizen en mijten de benen. Het wordt ze te heet onder de voeten. Dat is de vogel wel even wat hijgen en puffen waard.

Sommige vogels zijn liever lui en laten hun veren schoonmaken. Er zijn Gaaien die expres in een mierennest gaan staan en de mieren parasieten uit hun verenkleed laten halen.


De tjiftjaf is een klein zangertje. Zonder al teveel echt opvallende kenmerken. Een deel van de populatie trekt in de winter naar het zuiden. Een ander, steeds groter wordend deel, over wintert hier.

Tjiftjaffen lijken sterk op fitissen. Er zijn echter wel een aantal verschillen. Allereerst zijn in het voorjaar de mannetjes makkelijk uit elkaar te houden op grond van hun zang. Een tjiftjaf roept min of meer zijn eigen naam (hoewel het vaak eerder een tjaftjif is, dan een tjiftjaf) een fitis heeft een beetje een aflopend riedeltje dat hoog begint en laag eindigt. Beide geluiden zijn hier op de site bij de soortoverzichten te beluisteren.

Maar er zijn meer verschillen. Deze zijn echter wel wat lastiger. Allereerst de subtiele verschillen. Deze zijn vaak een goede aanwijzing maar niet echt harde kenmerken. De poten van een tjiftjaf zijn over het algemeen donkerder dan van een fitis. Verder is een tjiftjaf vaak wat treurig groen/ bruin/ olijf gekleurd en een fitis vaak wat levendiger groen/ geel/ wittig gekleurd. Fitissen hebben een iets markantere koptekening omdat de wenkbrauwstreep vaak wat lichter van kleur is en wat langer is dan bij de tjiftjaf. Een tjiftjaf is ten opzichte van een fitis vaak wat compacter, een fitis juist wat langgerekter. Fitissen hebben ook een langere vleugel dan een tjiftjaf, in het veld is soms de langere handpenprojectie van de fitis te zien.

dinsdag 25 juni 2019

Zonnebadende Boomklever vrouwtje

Na de Appelvink (juveniel) eiste de Boomklever vanmorgen alle aandacht op. Het was het Boomklever vrouwtje die op de zonnebloempitten af kwam, nam tussendoor ook nog eens twee keer een uitgebreid zonnebad. Leuke momenten om getuigen van te zijn, en dat ook nog eens voor de camera.

De boomklever nam een uitgebreid zonnebad door breeduit met de vleugels gespreid op de grond te gaan liggen.

De boomklever (Sitta europaea) is het enige lid van de familie boomklevers (Sittidae) in de Benelux. Boomklevers zijn de enige vogels die met evenveel gemak zowel omlaag als omhoog langs een boomstam bewegen en daarin onderscheiden ze zich van spechten en boomkruipers die alleen omhoogklimmen langs boomstammen. Bovendien gebruiken spechten hun staart om op te steunen en dat doet de boomklever niet. De boomklever is een korte, dikke en actieve vogel met een krachtige puntige snavel. Hij is vrijwel in geheel Europa een tamelijk algemene standvogel. De opvallende en helder klinkende roep is vaak de eerste aanwijzing van zijn aanwezigheid. In de winter is hij een geregelde bezoeker van tuinen waarin pinda's worden aangeboden.

Ze leven in licht loof- en gemengd bos met ondergroei, vooral met oude en hoge bomen. Ook in parken en lanen en in de winter ook op de voedertafel. Op het menu staan veel insecten, zaden, noten, vruchten, graan en bessen. Harde noten zet hij tussen het boomschors vast en hamert ze dan van bovenaf stuk. Grotere insecten worden met de snavel in stukjes geknipt. De boomklever legt ook voorraden aan.


Veel zangvogels, zoals Vinken, Kool- en Pimpelmezen en Roodborstjes, nemen eerst een bad voordat ze gaan poetsen. In de natuur hebben vogels verschillende mogelijkheden om zichzelf schoon te houden. Dit kan door bijvoorbeeld een hoge luchtvochtigheid of door een nabijgelegen riviertje. Sommige vogels zijn liever lui en laten hun veren schoonmaken. Er zijn Gaaien die expres in een mierennest gaan staan en de mieren parasieten uit hun verenkleed laten halen.

Andere vogels zitten of liggen met gespreide vleugels vol in de zomerzon. Heel warm natuurlijk, maar door de hoge temperatuur nemen luizen en mijten de benen. Het wordt ze te heet onder de voeten. Dat is de vogel wel even wat hijgen en puffen waard.


Het geluid van de Boomklever is een helder fluitend 'twiet-twiet-twiet' en een meesachtig 'tsit'. Bij opwinding een schel trillend 'tirr'. De zang is een luid 'tuwiehe-tuwiehe', ook wel omschreven als een kwelend 'tu-tu-tu' (dat enigszins aan de zang van een nachtegaal doet denken). Deze zang gaat over in 'kwie-kwie' en haastig 'twet-twet-twet'. Aan zijn zang kan de boomklever eenvoudig worden herkend.