vrijdag 30 oktober 2020

De Hanenkam (Cantharel) in de slootkant

Deze Hanenkam, ook Cantharel genoemd, groeien in de slootkant binnen natuurgebied de Grijze Steen op grondgebied van Casteren. Verzuring en bemesting hebben een negatief effect op de Hanenkam. De klimaatopwarming heeft vooralsnog geen effect.


De Hanenkam of Cantharel (Cantharellus cibarius) is een paddenstoel uit de familie Cantharellaceae. De soort wordt ook 'dooierzwam' of 'girolle' genoemd. De 3-10 cm brede oranjegeel tot oranjebruin, trechtervormige, golvende hoed van de Hanenkam is in de jeugd convex, later trechtervormig met een wat ingerolde rand. De kleur van de hoed varieert van wittig tot dooiergeel en zelfs oranje. De dooiergele lijsten aan de onderkant van de hoed zijn onregelmatig gevorkt en lopen ver op de steel af. De 3-8 cm lange steel heeft de kleur van de hoed en wordt naar beneden smaller. Het witte vlees heeft de geur van abrikozen.

De Hanenkam komt tegenwoordig veel minder voor dan in het verleden, wellicht door overmatig verzamelen. Op zure zandgrond is hij vrij algemeen in naald- en loofbossen bij den, eik, beuk en berk van juni tot oktober. In Nederland staat de Hanenkam op de Rode Lijst in de categorie kwetsbaar.

Hanenkam (Cantharellus cibarius)

De Hanenkam groeit vaak in groepen in loofbossen (vooral bij eiken en beuken), soms in naaldbossen op humusarme zandgronden en in de duinen (juni - december). In Nederland en België is de Hanenkam steeds zeldzamer, dus een gevoelige soort. Verzuring en bemesting hebben een negatief effect op de Hanenkam. De klimaatopwarming heeft vooralsnog geen effect.

Drie bekermos soorten op een boomstronk

Bekermossen, Fijn, Smal of kopjesbekermos. Velen vragen zich vaak af welke paddenstoel is dat. Dat is ook niet altijd even makkelijk. Maar welke mos soort of kostmos soort, dat is nog een ander verhaal. Ook hier zijn er die minder moeilijk zijn, maar de meeste zijn eerder moeilijk dan makkelijk. Hieronder drie soorten die op het zelfde stuk hout saan, en dan ook nog een dicht bij elkaar.

Kopjesbekermos (Cladonia fimbriata)

Kopjesbekermos wordt nogal eens verward met andere bekermossen. Er bestaan veel soorten bekermos. De grijzige podetia van het kopjesbekermos zijn meestal grotendeels bruinig aangelopen. Ze zijn van andere bekermossen te onderscheiden doordat het schotelvormige deel smaller is dan de halve hoogte. De bekertjes zijn regelmatig van vorm en vormen een plotselinge verbreding van de podetia. Op het slanke podetium zitten altijd weinig schubben.

Dit is een zeer veel voorkomend bekermos, welke weinig eisen aan de ondergrond stelt. Het onderscheidt met de andere bekermossen is lastig, maar de weinige schubben langs de steel zijn typisch. Kopjesbekermos dat bestaat uit een op de ondergrond uitgespreid thallus en een groot aantal bekervormige podetia, die zelden ontbreken. Het ziet er zowel ’s zomers als ’s winters hetzelfde uit. Omdat het op veel verschillende plaatsen groeit, is het heel algemeen in ons land. Je vindt kopjesbekermos op de grond op humus of op vermolmd hout, en op niet al te zure schors van knotwilgen. Ook zit het veel op oude rieten boerderijdaken.

Fijn bekermos (Cladonia chlorophaea)

Fijn bekermos komt voor op dode bomen, boom stonken en boomtakken, op de grond, op hout en op steen. Bruin bekermos is te herkennen aan de verweerde bruin/roze rand en de afstaande schubben; naar boven toe kleurt de beker vaak bruin. De meeste soorten hebben gesteelde grijsgroene bekertjes. Alleen bij het bruine bekermos zijn ze bruin of gemarmerd bruingroen. Prachtige bekertjes met rode vruchtlichaampjes heeft het rode bekermos.

Smal bekermos (Cladonia coniocraea)

Smal bekermos is nauw verwant aan fijn bekermos. Vaak groeien deze twee soorten samen op boomvoeten van eiken of op dood hout. De naam is wat misleidend, want er ontstaan wel omhoog staande staafjes, maar deze eindigen vaak in een stompe punt. Soms verdiept deze punt en ontstaat een onduidelijk smal bekertje. De blaadjes groeien meestal een stukje omhoog langs de staafjes, hogerop zijn de staafjes bedekt met poeder.

Bekermossen zijn korstmossen en makkelijk herkenbaar aan hun vorm. Bekertjes, niet om uit te drinken maar om de vruchtlichamen van het korstmos te dragen. Op dood hout, op de grond of zelfs op het dak van je schuur kun je deze kleine vormen vinden. Wie goed oplet, ziet dat er een diversiteit aan vormen en kleuren bestaat.

donderdag 29 oktober 2020

Door de Reuselse bossen bij de Grote Cirkel

Vanmorgen reed ik met de fiets door de bossen ten oosten en tussen de Kleine- en Grote Cirkel. Daar zag ik heel veel Gewone zwavelzwammen en Dennenvlamhoed zwammen, maar die zijn niet zo interessant. Normaal stop ik ook niet meer voor een Vliegenzwam, maar die ik hieronder heb afgebeeld zijn nog zo mooi dat ik daar een uitzondering voor maakte.

Zwarte melksteelmycena (Mycena galopus var. nigra)

De Zwarte melksteelmycena is een fraaie donkere verschijning. Zowel de hoed als de steel zijn bruinzwart tot zwart. Bij beschadiging geeft met name de steel wit melksap af. De paddestoel ruikt naar radijs. Deze mycena is te vinden van september tot november in loof- en naaldbossen, zowel op de grond als op hout.

Vliegenzwam (Amanita muscaria)

De Vliegenzwam is de meest bekende paddenstoel, hij is erg opvallend door zijn rode hoed met witte stippen. Het biotoop maakt deze soort niet veel uit, hij wordt meestal onder berk op zure bodems gevonden. De hoed is doorgaans opvallend rood met witte wrattige velumresten. De hoedrand is bij uitgevouwen exemplaren gestreept. De hoed kan door regen verkleuren naar oranje of geel, en de velumresten op de hoed kunnen eveneens door regen van de hoed afspoelen. In dat geval kan de soort lastig te herkennen zijn. De steel is wit tot lichtgeel gekleurd en bevat een witte tot lichtgele ring, welke niet gestreept is. De steel bevat vooral bij de knolvoet ringen met wratten. De knolvoet zelf bevat geen beurs.

Een exemplaar wat niet door de regen aangetast is kan eigenlijk met geen andere soort verward worden. Door regen aangetaste exemplaren kunnen met diverse andere soorten verward worden, let dan op de aanwezigheid van een ring om de steel, dit sluit de meeste soorten al uit.

Boompuist (Postia ptychogaster)

Kussenvormig wit tot lichtbruin, zacht borstelig behaard vruchtlichaam. Later poederachtig en grijsbruin. Vlees radiair gezoneerd, vezelig van grijsbruin, crèmekleurig tot geeloranje. Groeit op dode stronken van naaldbomen, vooral fijnsparren en dennen (augustus - december). Algemeen. Het is de imperfecte vorm van de eigenlijke boompuist die echter zelden gevonden wordt.

Valse hanenkam (Hygrophoropsis aurantiaca)

De Valse hanenkam groeit op dood hout, naalden en soms bladeren, in naald- en gemengd bos op voedselarme grond en in heide en schrale, mosrijke graslanden. De Valse hanenkam is een vrij kleine tot middelgrote plaatjeszwam, die zowel in (dichte) groepen als alleen voorkomt. Hij is makkelijk te herkennen door zijn trechtervorm, zijn oranjegele kleur en de dicht opeenstaande, gevorkte, lamellen. Sommige exemplaren echter zijn bleek tot bijna wit.

woensdag 28 oktober 2020

Oranje druppelzwam en Gewoon ijsvingertje

Slijmzwammen zijn misschien wel de meest fascinerende zwammen die de natuur rijk is. De zijn niet alleen slijmerig, maar ook verplaatsen ze zich soms. Een van de soorten die zich kan verplaatsen is Heksenboter. Maar die heb ik hier niet. Wel de Oranje druppelzwam en het Gewoon ijsvingertje.

Oranje druppelzwam (Dacrymyces stillatus). Op de twee laatste foto's zijn insecten te zien, een boven de druppelzwam, de andere in het gaatje.

Oranje druppelzwam, Dacrymyces stillatus (of "oranje dropzwam") is een algemeen voorkomende schimmelsoort die op allerlei dood hout kan verschijnen, in bossen, parken en tuinen. De zwam wordt vaak aangetroffen op schuttingen die plaatselijk verrot zijn, op (geverfde) houten gevelbetimmeringen van huizen en op hekpalen en tuinmeubels. In een Zweeds en een Japans onderzoek werd de zwam vooral op naaldhout gevonden, maar in Nederland is populierenhout een geliefd substraat. Druppelzwammen veroorzaken bruinrot en verschijnen meestal pas wanneer een stuk hout al behoorlijk ver is vergaan en de bast van een gevallen stam al geheel is verdwenen.

Voor zijn groei maakt de schimmel gebruik van afbraakproducten die door eerder aanwezige saprotrofe organismen zijn gevormd, en wellicht parasiteert het mycelium van de druppelzwam ook op het mycelium van zijn voorgangers. De vruchtlichamen hebben aanvankelijk de vorm van kleine, intens oranje gekleurde bolletjes of cilindertjes, met een diameter van 1 tot 2 mm. Dit is het conidiënstadium van de zwam waarin er ongeslachtelijke sporen worden gevormd. Later nemen de paddenstoeltjes in omvang toe (tot 3 à 6 mm) en worden goudgeel tot bleekgeel van kleur. Aangrenzende vruchtlichamen kunnen dan samenvloeien tot een "kluwen" die van bulten en groeven is voorzien.

Uit de aanwezigheid van meerdere bulten blijkt dat zo'n kluwen uit vele afzonderlijke vruchtlichamen is ontstaan. Het vlees van de paddenstoel is zacht en gelatineachtig, zoals het vlees van trilzwammen. Wanneer de vruchtlichamen uitdrogen vormen ze een onherkenbaar dun vliesje op het hout. Aangezien de sporen door regenwater worden verspreid verschijnen de paddenstoeltjes vooral tijdens perioden van nat weer. De druppelzwam komt over bijna de gehele wereld voor. De ultrastructuur van hyfen van de druppelzwam is onderzocht met de electronenmicroscoop.

Gewoon ijsvingertje (Ceratiomyxa fruticulosa)

Gewoon ijsvingertje, ook wel IJspegeltje (Ceratiomyxa fruticulosa) is een slijmzwam uit de familie Ceratiomyxidae. Het gewoon ijsvingertje bestaat uit dicht opeenstaande verzameling van kleine groepjes van tot 10 cm doorsnee vormende, 1 mm hoge, priem- tot knotsvormige, soms vertakte, ijsachtig wit tot roze, lichtblauw of gelig-beige zuiltjes. Ze zuiltjes zijn waterig en doorschijnend. De soort is wereldwijd verspreid en komt vaak voor op dood hout van loofbomen bij voorkeur op donkere en vochtige plekken. In Nederland heeft zij de status algemeen voorkomend.

Ceratiomyxa wordt vaak aangetroffen op rottend hout. Grote boomstammen en stronken worden genoemd als ideale substraten voor groei, hoewel kleinere kolonies ook een boomtak kunnen vinden. De Ceratiomyxa- collectie van Henry C. Gilbert heeft exemplaren die groeien op verschillende groenblijvende naaldbomen ( Pseudotsuga ), iep ( Ulmus ), esdoorn ( Acer ), eik ( Quercus ), Tilia en wilgen ( Salix ). Een exemplaar dat door FO Grover was verzameld, groeide op een jutezak.

Zwavelkopjes in verschillende variaties

Vanmorgen vond ik een paar paddenstoelen die aan de ene kant tot de zelfde familie behoren of zelf van de zelfde soort zijn, maar er toch anders uit zien. Deze varianten zag ik op Landgoed Wellenseind.

Rode zwavelkop op een boomstronk.

Gewone zwavelkop (variant 1), een zeldzame variant in het levenscyclus

Gewone zwavelkop variant (2) die ook nog niet eerder heb gezien.

De gewone zwavelkop (Hypholoma fasciculare, synoniem: Psilocybe fascicularis) of het dwergzwavelkopje is een giftige paddenstoel die tot de familie Strophariaceae behoort. De kleur van de gewone zwavelkop is zwavelgeel met oranjebruin centrum en vaak met bleekgele tot donkerbruine schubjes (velumresten) aan de hoedrand. De hoed heeft een doorsnede van 2-6 cm. De plaatjes die aan de onderkant van de hoed zitten zijn geelgroenig en bij het ouder worden donkerbruin. De hoed is eerst kegelvormig en wordt later boller en platter. De tot 10 cm lange en nauwelijks 1 cm brede steel van de paddenstoel is zwavelgeel met een zwakke ringzone en aan de voet oranjebruin. Van binnen is de steel hol.

Er zijn enkele variante en verschillen qua groei stadia. Deze is een variant die ook nog niet eerder heb gezien.

Sombere honingzwam (Armillaria ostoyae)

De Sombere honingzwam zag ik op Landgoed De Utrecht. Een groot aantal bundels rond een boomstronk.

Sombere honingzwam (Armillaria ostoyae), na een nacht met regen al aan het verwelken.

De Sombere Honingzwam is een algemene Honingzwam welke meestal in bundels groeit, op zowel dood als levend loof- en naaldhout. Deze soort komt vooral voor op zandgrond. De hoed van de Sombere Honingzwam is vleeskleurig tot lichtbruin gekleurd en bevat donkere, vezelige schubjes. De vlokkige steel is meestal lichter gekleurd dan de hoed, bevat vaak donkere vlokjes en heeft een witte ring. De onderkant van deze ring bevat donkere vlokjes. Achter schors van dode bomen zijn vaak de zwarte rhizomorfen van Honingzwammen te zien.

De Sombere Honingzwam kan verward worden met de Echte Honingzwam ( Armillaria mellea ) en de Knolhoningzwam ( Armillaria lutea ). Het belangrijkste verschil met de Echte Honingzwam zit aan de onderkant van de ring: bij de Sombere Honingzwam is deze namelijk bezet met donkere vlokjes, terwijl deze ring bij de Echte Honingzwam aan de onderkant een gele randzone bevat. Tevens is de Echte Honingzwam doorgaans geler van kleur, is de hoed minder geschubd, zijn de lamellen witter van kleur en bevat de steel geen donkere schubjes.

Het belangrijkste verschil met de Knolhoningzwam is dat de Knolhoningzwam een steel heeft die bezet is met gele vlokjes, en vaak ook geheel geel gekleurd is, bij de Sombere Honingzwam is ten hoogste de steelvoet wat geel verkleurd. De hoed van de Knolhoningzwam heeft vaak gele tinten en de steelvoet is bij deze soort vaak verdikt (dit is niet altijd het geval, en dit kan ook bij andere Honingzwammen voorkomen).

dinsdag 27 oktober 2020

Gewoon ijsvingertje op met mos bedekt hout

Vlak bij de vindplaats van het Kroontjesknotszwammetje groeit ook een slijmzwammetje. Dat zwammetje heeft kleine bolletjes van ongeveer 2 mm. De naam; Gewoon ijsvingertje (Ceratiomyxa fruticulosa). Ondanks de naam, vind ik het eerder bijzonder dan Gewoon.

Gewoon ijsvingertje groeit hiet op hout dat met mos is bedekt.

Gewoon ijsvingertje, ook wel IJspegeltje (Ceratiomyxa fruticulosa) is een slijmzwam uit de familie Ceratiomyxidae. Het gewoon ijsvingertje bestaat uit dicht opeenstaande verzameling van kleine groepjes van tot 10 cm doorsnee vormende, 1 mm hoge, priem- tot knotsvormige, soms vertakte, ijsachtig wit tot roze, lichtblauw of gelig-beige zuiltjes. Ze zuiltjes zijn waterig en doorschijnend. De soort is wereldwijd verspreid en komt vaak voor op dood hout van loofbomen bij voorkeur op donkere en vochtige plekken. In Nederland heeft zij de status algemeen voorkomend.

Ceratiomyxa wordt vaak aangetroffen op rottend hout. Grote boomstammen en stronken worden genoemd als ideale substraten voor groei, hoewel kleinere kolonies ook een boomtak kunnen vinden. De Ceratiomyxa- collectie van Henry C. Gilbert heeft exemplaren die groeien op verschillende groenblijvende naaldbomen ( Pseudotsuga ), iep ( Ulmus ), esdoorn ( Acer ), eik ( Quercus ), Tilia en wilgen ( Salix ). Een exemplaar dat door FO Grover was verzameld, groeide op een jutezak.


Ceratiomyxa plasmodia is diploïde en komt vaak voor uit rottend hout en verspreidt zich in een dunne laag. Het plasmodium vrucht dan om sporangia te vormen: rechtopstaande pilaar- of muurachtige structuren. De sporangia zijn in ongeveer zes uur volwassen. Veel kleine stengels komen uit de sporangia om protospores te vormen. Meiose begint dan in de protospores. Synapsis van de chromosomen in profase wordt in dit stadium bereikt. Nadat de stengels volledig zijn uitgerekt, wordt een dunne transparante wand rond de protospores afgescheiden om sporen te worden. Het duurt ongeveer 24 uur voordat sporen volwassen zijn. De eerste meiotische deling wordt dan voltooid in de sporen, gevolgd door een tweede meiotische deling die de sporen met 4 kernen achterlaat.

Na verspreiding ontkiemen deze vierkernige sporen en verschijnen er naakte protoplasten. De protoplasten nemen bij het uitkomen water op en worden ongeveer 3 keer zo groot als de sporen waaruit ze zijn voortgekomen. De protoplasten vormen dan korte draadachtige filamenten die zich later terugtrekken tot ronde bolletjes. In sommige gevallen slaat de protoplast de draadfase over en blijft het isodiametrisch. De kernen migreren dan naar vier punten van een tetraëder en de protoplast splitst zich in een tetrad van lobben. Kort daarna ondergaat de tetrad mitose en splitst zich weer in een octet van haploïde cellen.

Elke cel geeft een zwermcel vrij met ofwel één lange flagellum, 2 ongelijke flagellen of 2 lange flagellen. De flagellen zijn apicaal en whiplash-type. De zwermcellen kunnen dan hun flagella verliezen en aseksuele myxamoeben worden of in paren syngamie ondergaan om een ​​diploïde zygote te produceren.

Kroontjesknotszwam terug op oude plaats

Vorig jaar vond ik de zeldzame Kroontjesknotszwam op Landgoed Wellenseind. Begin deze maand deelde Lex Peeters mij de locatie van een tweede vindplaats. Vanmorgen maakte ik onderstaande foto's van de Kroontjesknotszwammetjes, die Thijs van der Zanden mij gisteren tipte. Deze twee groeide op de plaats en op het zelfde stukje hout waar ik vorig jaar de eerste Kroontjesknotszwammetjes vond.

Kroontjesknotszwam (Artomyces pyxidatus)

De kroontjesknotszwam is een zeer zeldzame zwam, de eerste Nederlandse vondst van de kroontjesknotszwam dateert van 1996 (zie Verspreidingsatlas). Van 1990 tot heden zijn er 149 vindplaatsen bekend. Daar komt er nu weer één bij.

De kroontjesknotszwam of vertakt kroonknotsje heeft een eenjarig vruchtlichaam, 4-12 cm hoog. De rechtop staande takken zijn kandelaarachtig vertakt. De uiteinden zijn afgeknot, bekerachtig verdiept en als een kroontje getand. De kleur is bleek vleeskleurig tot beige of okergeel. Het vlees is geelwit, bij kneuzing bruin verkleurend en de geur is scherp kruidig. Je kunt ze vinden van juli t/m november op liggende ontbaste stammen van naald- en loofbomen. Het epitheton pyxidatus betekent "doosachtig" - een verwijzing naar deze vorm. Artomyces pyxidatus kan gedurende het groeiseizoen overal in Noord-Canada worden waargenomen. Het is een wijdverbreid verspreide soort, maar ongewoon in West-Europa. De schimmel produceert zijn harde, koraalachtige vruchtlichamen op groeiend hout. Basidia en basidiospores worden geproduceerd op het oppervlak op liggende ontbast hout.

In Nederland werd de soort pas in 2007 ontdekt maar foto's uit 2004 tonen aan dat de soort toen al in Nederland bij Valkenswaard voorkwam. Aanvankelijk werd als Nederlandse naam vertakt kroonknotsje gebruikt, maar kroontjesknotszwam heeft de voorkeur. Bij de eerste vondst in de duinen stelde het vrij kleine exemplaar van de Kroontjesknotszwam plaatselijke mycologen voor determinatieproblemen. De soort ontbreekt namelijk in de courant gebruikte zwammenliteratuur en lijkt enigszins op de Rechte koraalzwam. Die groeit eveneens op dood hout en heeft ook rechtopstaande, ranke vertakkingen. De Rechte koraalzwam is echter niet zo wit en vaak kleiner dan de Kroontjesknotszwam. Vooral de structuur aan de uiteinden van de vertakkingen verschilt: daar vind je de ‘kroontjes’ van de Kroontjesknotszwam, die ontbreken bij de veel algemenere Rechte koraalzwam. Aanvankelijk werd als Nederlandse naam vertakt kroonknotsje gebruikt, maar kroontjesknotszwam heeft de voorkeur.


zondag 25 oktober 2020

Tijgertaaiplaat op de Neterselse Heide

Vanmorgen probeerde ik tussen de buien door nog even over de Neterselse Heide te fietsen, met oog voor paddenstoelen natuurlijk. Tussen de buien door lukte niet helemaal, maar wel een mooie paddenstoel. Ik vond een Tijgertaaiplaat. Weliswaar een algemene soort, maar wel kwetsbaar volgens Verspreidingsatlas.nl.

De Tijgertaaiplaat (Lentinus tigrinus), zoals die op de Neterselse Heide groeit is een kwetsbare soort.

Saprotroof, witrot veroorzakend, op stammen, stronken en takken van loofhout, soms op levende stammen, bij voorkeur van Wilg, ook vrij vaak op Beuk en Es, soms op andere loofbomen, optimaal in rivierbegeleidende wilgenbossen en grienden op natte, voedselrijke klei, ook vaak in essenhakhout en soms in bossen op droge, zandige bodems. In dit geval denk ik dat het een verweerde berk is.

De Tijgertaaiplaat heeft een witachtige hoed met radiaal gerangschikte, grijsbruine of sepiabruine, aangedrukte schubben die groen van kleur kunnen zijn. De gerangschikte schubben geven de paddenstoel een getijgerd gestreept uiterlijk waaraan hij zijn Nederlandse naam heeft te danken. De steel kan wit zijn, maar is meestal bezet met kleine, zwartbruine schubjes. De plaatjes lopen af op de steel en hebben een gezaagde rand. Bij ouderdom verkleuren de plaatjes van wit naar okergeel. Het vlees van de Tijgertaaiplaat is taai en weerbarstig maar het heeft een aangename, fruitige geur en een milde smaak.


De Tijgertaaiplaat is een paddenstoel van tegenstellingen. Hoewel tijgerhaaiplaten duidelijk plaatjes bezitten of iets wat er op lijkt (plooien) worden ze toch tot de buisjeszwammen (Polyporen) gerekend. De buisjeszwammen vallen weer onder de plaatjesloze vlieszwammen. Ook de plaatsen waar tijgertaaiplaten worden gevonden zijn nogal in strijd met elkaar.

Het veelvuldig voorkomen van de Tijgertaaiplaat in het rivierendistrict is duidelijk te zien op zijn verspreidingskaartje van Verspreidingsatlas.nl. Tijgertaaiplaten worden vooral op dode wilgen- en populierenstammen gevonden die half in het water, de bagger of op de vochtige grond liggen. Vooral in het rivierendistrict vind je dit vochtige hout. Na zware regenval of dooi treden rivieren buiten hun oevers en worden takken en stammen, soms zelfs complete bomen door de stroming meegevoerd. Als het rivierpeil daarna weer normaliseert komt het meegevoerde hout vervolgens in buitendijkse ooibossen, droogvallende geulen, oevers, geïnundeerde gebieden, enzovoort te liggen. Ook worden ze wel gevonden op houten beschoeiingen net boven de waterspiegel van beken, rivieren, sloten en kanalen. Dit zijn de geëigende locaties voor tijgertaaiplaten zou je zeggen.

Het is bijna niet uit te leggen dat tijgertaaiplaten ook voorkomen op droge voedselarme zand en leembodems, zoals die voorkomen op vochtige heide. Een groter verschil in habitat is nauwelijks denkbaar. De Tijgertaaiplaat komt bijna wereldomvattend in gematigde streken voor behalve in Afrika. Tijgertaaiplaten zijn in Nederland niet zeldzaam, maar er is een duidelijke afnemende trend in zijn voorkomen geconstateerd. De oorzaak hiervan is niet helemaal duidelijk. De Tijgertaaiplaat is daardoor als kwetsbaar op de Rode Lijst beland.