Aalscholvers
De aalscholver (Phalacrocorax carbo) is een tamelijk grote en opvallende vogel. De in West-Europa voorkomende aalscholver behoort tot de familie van de aalscholvers (Phalacrocoracidae), waarvan (afhankelijk van de geraadpleegde bron) 26 tot 42 soorten bekend zijn. Het zijn allemaal vrij grote watervogels, die voornamelijk van vis leven. Ze vormen met de genten, fregatvogels en slangenhals vogels een eigen clade.
De aalscholver is 80 tot 100 cm lang en heeft een spanwijdte van 121 tot 149 cm. De vogel is vrijwel geheel zwart, maar met een opvallende witte wang en een gele plek op de plaats van de aanhechting van de bek. De snavel is lang en voorzien van een haakvormige punt. In de broedtijd verschijnt er een witte "dijvlek". De dij is anatomisch geen dij, maar het bevederde scheenbeen (tibia) van de vogel, waarop bij volwassen aalscholvers tussen februari en juni een witte vlek verschijnt. De aalscholver heeft zwemvliezen tussen de voortenen en kan dus zwemmen en hij vangt vis door te duiken.
Kieviten
De kievit is een van de meest kenmerkende (weide-)vogelsoorten van ons land. Hij is onmiskenbaar met zijn kuif, zijn zwart-witte kleed en zijn unieke, opvallend brede vleugels. De omvangrijk broedgebieden van Europa worden richting het najaar geheel verlaten. Kieviten zijn korte- en middellange afstandstrekker, ze pendelen heen en weer met vorstgrens. In zachte winters overwinteren grote aantallen in ons land. Bij vorst trekken veel kieviten naar Engeland en Frankrijk. Noordelijkste broedvogels trekken tot in Noord Afrika. Kieviten trekken al in mei weg uit de broedgebieden. Dit zijn de vogels die geen succesvol nest hebben kunnen grootbrengen. De grootste trek vindt plaats in oktober en november. In het voorjaar in februari en vooral maart.
Lepelaars
Een Lepelaar is een witte vogel met unieke lange lepelvormige snavel. Lepelaars hebben in prachtkleed een oranjegele borstvlek en een lange, dikke, afhangende kuif. Onvolwassen vogels hebben zwarte vleugeltoppen en vleeskleurige in plaats van een zwarte snavel met een oranjegeel uiteinde en de borstvlek ontbreekt. Van afstand hebben de eveneens witte zilverreigers een meer verticale houding. Vliegen doen de lepelaars met gestrekte hals. Lepelaars trekken in september en oktober via de Franse en Spaanse moerassen naar de winterkwartieren langs de West-Afrikaanse kust en het gebied ten zuiden van de Sahara. Stapsgewijs trekken de lepelaars naar het zuiden, van moeras naar moeras en leggen per keer steeds ‘slechts’ een paar honderd kilometer af. De meeste lepelaars uit Nederland overwinteren in de Banc d'Arguin samen met 2,5 miljoen steltlopers. Vanaf februari/maart keren ze terug in Nederland.