vrijdag 23 augustus 2019

Lepelaars tussen de Ooievaars en Reigers

De grote vogels van het Beleven. De grootste zijn de Ooievaars en de Reigers. De Lepelaar is in vergelijking relatief klein. De Blauwe reiger is een reiger die het hele jaar te zien is op het Beleven. De Grote zilverreiger is daar ook geen vreemde verschijning, maar in mindere getallen als zijn blauwe familiegenoot. De Ooievaar en de Lepelaar zijn het meest gezien tijdens de najaarstrek en in het voorjaar als de vogels weer terugkeren vanuit de warme oorden.

In een beeld samengevat; de Blauwe reiger, Lepelaars en de Ooievaar. De Grote zilverreiger staat niet op deze foto, maar die zie je hieronder.

De 80 tot 93 cm grootte Lepelaar is herkenbaar aan de aan het uiteinde lepelvormige verbrede zwarte snavel, die aan de voorzijde geel is. Lepelaars hebben in prachtkleed een oranjegele borstvlek en een lange, dikke, afhangende kuif. Onvolwassen vogels hebben zwarte vleugeltoppen en vleeskleurige in plaats van een zwarte snavel met een oranjegeel uiteinde en de borstvlek ontbreekt. De vogel is helemaal wit. De verlengde kopveren vormen een bossige kuif. Van afstand hebben de eveneens witte zilverreigers een meer verticale houding. Vliegen doen de lepelaars met gestrekte hals. Zilverreigers trekken hun hals in.

De Lepelaar. Deze foto is vanmorgen gemaakt. Vanmiddag zaten er 20 lepelaars (helemaal achter) op het Beleven.

De vogel komt voor in natte weiden, bij sloten, op slikken en wadden. Het voedsel bestaat uit vis, waterdieren, slakken, insecten en wormen, ook wel eens plantendelen. Het nest bevindt zich in overjarig riet en is gemaakt van biezen, waterplanten en gras. In de jaren 70 waren er slechts zo'n 100 broedparen in Nederland. De laatste jaren neemt hun aantal gestaag toe en er zijn nu ruim duizend broedparen. Dit komt door de genomen beschermingsmaatregelen. De lepelaars broeden vooral op de waddeneilanden (geen vossen), in Zeeland, het Zwanenwater, langs de randmeren van het IJsselmeer zoals in het Naardermeer, de Lepelaarsplassen, de Waverhoek, de Oostvaardersplassen, de Tienhovense plas en de Poollandse lepelaarspoelen ten noordoosten van Schagen. Maar gezien de verschijning op het Beleven, moet de vogel ook in deze omgeving broeden.


De Grote zilverreiger is 85 - 100 cm groot. Zijn spanwijdte is 1,45 tot 1,70 meter.

De Grote zilverreiger is een stuk groter. Met zijn lengte van 85 - 100 cm is de grote zilverreiger even groot als de blauwe reiger. De spanwijdte is 1,45 tot 1,70 m, zijn gewicht 1 tot 1,5 kg. Hij leeft van vis, amfibieën, kleine zoogdieren en soms ook reptielen en vogels. Hij foerageert meestal in ondiep water, maar ook op het land. Zijn jachttechniek is eenvoudig: langdurig roerloos staan tot een prooidier in de buurt komt, of heel rustig wadend zijn prooi achtervolgen.

De Grote zilverreiger is van oorsprong een vogel uit het oostelijke, mediterrane gebied. Door het beschikbaar komen van geschikte leefgebieden heeft deze hagelwitte reiger zijn verspreiding inmiddels uitgebreid tot in Nederland en België. In de broedtijd is de grote zilverreiger vaak te vinden in rietmoerassen en ooibossen. In de winter is hij in Nederland op veel meer plekken te zien, als de vogels uit zuid- en Oost-Europa hier komen overwinteren. Dan gebruiken ze voedselrijke weilanden en sloten om te foerageren.

Het voedsel is zeer divers, voornamelijk vis, maar ook kikkers, muizen, kleine vogels en mollen. Foerageert actiever dan de blauwe reiger op vis in poelen, sloten, beken en andere ondiepere water, soms op muizen in grasland.


De Blauwe reiger haalt ongeveer 90 tot 98 centimeter.

De blauwe reiger (Ardea cinerea) is de bekendste vertegenwoordiger van de familie in Nederland en België. De vogel komt daarnaast voor in de gematigde streken van Europa en Azië. De blauwe reiger is een vlees- en viseter die vissen en amfibieën eet, maar ook andere dieren als insecten en kleine zoogdieren worden wel buitgemaakt. De vogel is een veel geziene soort in ondiepe plekken van stadssingels en poldersloten en in weilanden; de reiger wordt vliegend gezien langs grachten, beken en bij meren; de broedkolonies bevinden zich midden in de stad in hoge bomen of juist in volstrekt afgelegen bospercelen.

Een blauwe reiger wordt gemiddeld 5 jaar oud. De broeddichtheid is nergens in Europa zo groot als in Nederland. De habitat bestaat uit vochtige weiden, sloten, meren, rivieren en de Wadden zeekust. De blauwe reiger broedt in bomen, soms in rietvelden en is tegenwoordig ook te vinden in stedelijke gebieden. De blauwe reiger is een grote vogel met een lengte van ongeveer 90 tot 98 centimeter en kan een lichaamsgewicht bereiken van zo'n 2 kilogram.

Er is geen seksuele dimorfie; het mannetje en het vrouwtje zien er ongeveer hetzelfde uit. Beide geslachten hebben een grijze bovenzijde, vleugels en staart en de vleugeleinden zijn zwart. De kop is wit met een zwarte band door het oog, die doorloopt in een kuif. Ook de hals heeft een witte kleur maar is voorzien van lengtestrepen aan de voorzijde. De buikzijde is grotendeels lichtgrijs van kleur. De kop draagt een gele, dolkvormige snavel, in de broedtijd kleurt deze soms roodachtig. De nek is hierbij s-vormig ingetrokken en de poten steken achter het lichaam uit. De vleugels zijn rond, met zwarte uiteinden en een zwarte band over de achtervleugel.


De Ooievaar is de laatste week steevast te zien op het Beleven.

Hoewel de Ooievaars al aan de najaarstrek begonnen zijn, lijken de twee die al een ruime week op het Beleven verblijven, het daar goed naar hun zin te hebben. Ooievaars, van nature een trekvogel, trekken vanaf half augustus naar warmere gebieden in Europa, of zelfs Afrika. Sommige Nederlandse Ooievaars trekken zelfs door naar Zuid-Afrika. In het augustus verzamelen grote groepen Ooievaars zich en op een dag met een gunstige thermiek gaan ze vaak massaal de lucht in om zo aan hun lange reis te beginnen. Veelal foerageren ze eerst nog gezamenlijk in een geschikte omgeving. Als de thermiek gunstig is zie soms op grote hoogte de vele ooievaars in de lucht cirkelen.

Ooievaars waren in de vorige eeuw vrijwel uitgestorven in Nederland. Dankzij een intensief fokprogramma konden jonge ooievaars weer in de natuur worden losgelaten. Nu zijn ze niet meer weg te denken uit het landschap. Op het menu van ooievaars staan kikkers, muizen, regenwormen - alles dat beweegt tussen het gras. En daarmee ook de nesten en kuikens van vogels. In eenvormig grasland zijn die een relatief makkelijke prooi. Een favoriete strategie van ooievaars is om achter landbouwmachines aan te lopen. Achter de cyclomaaier of hooischudder ligt het voedsel letterlijk voor het oprapen.

donderdag 22 augustus 2019

De Lepelaar en Ooievaar juveniele

Vanmorgen ging ik nog eens terug naar het Beleven in Reusel om te kijken of er meer Ooievaars neergestreken waren. De Ooievaarstrek is immers begonnen. Slechts een ooievaar zat dicht genoeg bij om er een foto van te maken, de andere twee zaten erg ver weg. Nadat ik nog een foto kon maken van een Lepelaar juveniel ben ik weer gegaan. Vandaag slecht twee foto's.

Deze juveniel Lepelaar gaf mij meer voldoening, dan de Ooievaar, hieronder.

De lepelaar is een grote witte vogel van ongeveer 80 tot 93 cm, onmiddellijk herkenbaar aan de aan het uiteinde lepelvormige verbrede zwarte snavel, die aan de voorzijde geel is. Lepelaars hebben in prachtkleed een oranjegele borstvlek en een lange, dikke, afhangende kuif. Onvolwassen vogels hebben zwarte vleugeltoppen en vleeskleurige in plaats van een zwarte snavel met een oranjegeel uiteinde en de borstvlek ontbreekt. De vogel is helemaal wit. De verlengde kopveren vormen een bossige kuif. Van afstand hebben de eveneens witte zilverreigers een meer verticale houding. Vliegen doen de lepelaars met gestrekte hals. Zilverreigers trekken hun hals in.

Het nest bevindt zich in overjarig riet en is gemaakt van biezen, waterplanten en gras. Het legsel bestaat uit drie tot vijf dofwitte eieren met bruine vlekken. Nederland was tot tien jaar geleden het noordelijkste land in Europa waar lepelaars tot broeden kwamen. Inmiddels broedt de soort ook succesvol in Groot-Brittannië, Duitsland, Polen en Denemarken. Het gaat de laatste jaren goed met de soort in Europa. Het dieet van de lepelaar bestaat uit kleine visjes, waaronder stekelbaarzen. Ze overwinteren normaal gesproken in Afrika. In België is dit een zeldzame vogel. Hij wordt voornamelijk in het Zwin waargenomen. In Vlaanderen broedde de soort in 2013 op twee plaatsen.

Deze Ooievaar is volgens mij ook een juveniel

Ooievaars trekken naar warmere gebieden in Europa, of zelfs Afrika. De ooievaar is van nature een trekvogel. Sommige Nederlandse ooievaars trekken zelfs door naar Zuid-Afrika. In het augustus verzamelen grote groepen ooievaars zich en op een dag met een gunstige thermiek gaan ze vaak massaal de lucht in om zo aan hun lange reis te beginnen. Veelal foerageren ze eerst nog gezamenlijk in een geschikte omgeving. Als de thermiek gunstig is zie soms op grote hoogte de vele ooievaars in de lucht cirkelen.

Ooievaars waren in de vorige eeuw vrijwel uitgestorven in Nederland. Dankzij een intensief fokprogramma konden jonge ooievaars weer in de natuur worden losgelaten. Nu zijn ze niet meer weg te denken uit het landschap en staan ze zelfs niet langer op de Rode Lijst van bedreigde broedvogels. Op het menu van ooievaars staan kikkers, muizen, regenwormen - alles dat beweegt tussen het gras. En daarmee ook de nesten en kuikens van vogels. In eenvormig grasland zijn die een relatief makkelijke prooi. Een favoriete strategie van ooievaars is om achter landbouwmachines aan te lopen. Achter de cyclomaaier of hooischudder ligt het voedsel letterlijk voor het oprapen.

Wanneer in augustus de jonge ooievaars zelfstandig zijn, bereiden ze zich voor op de trek richting Afrika. Deze trekdrang alsmede de route zijn grotendeels aangeboren en ingegeven doordat er in de winterperiode voor de ooievaars geen voedsel voorradig is. De ooievaar zou tijdens de trek een groot probleem hebben als hij niet gebruik kon maken van thermiek. Omdat de ooievaars nu eenmaal vrij zware vogels zijn, met grote brede vleugels, is echt vliegen een energieverslindende bezigheid. Daarom proberen ze lange afstanden zoveel mogelijk zwevend te overbruggen.

dinsdag 20 augustus 2019

Twee Ooievaars in Reusel op het Beleven

Gisteren maakte ik op het Beleven in Reusel een paar foto's van twee Ooievaars met mijn Nikon Coolpix compactcamera. Vanmorgen ben ik teruggegaan om met mijn Nikon D500 en de telelens foto's te maken. Ik kon de ringnummers lezen en ben nog op zoek naar de database, waar je op kunt zoeken waar de vogels geringd zijn.

Beide Ooievaars zoeken naar voedsel in de ondiepe geul van het westelijke deel van het Beleven.

Het einde van de zomer nadert. Voor veel vogels betekent dat verzamelen, opvetten en wegwezen. Ze trekken naar warmere gebieden in Europa, of zelfs Afrika. De ooievaar is van nature een trekvogel. Sommige Nederlandse ooievaars trekken zelfs door naar Zuid-Afrika. In het augustus verzamelen grote groepen ooievaars zich en op een dag met een gunstige thermiek gaan ze vaak massaal de lucht in om zo aan hun lange reis te beginnen. Veelal foerageren ze eerst nog gezamenlijk in een geschikte omgeving. Als de thermiek gunstig is zie soms op grote hoogte de vele ooievaars in de lucht cirkelen.

Ooievaars waren in de vorige eeuw vrijwel uitgestorven in Nederland. Dankzij een intensief fokprogramma konden jonge ooievaars weer in de natuur worden losgelaten. Nu zijn ze niet meer weg te denken uit het landschap en staan ze zelfs niet langer op de Rode Lijst van bedreigde broedvogels. Op het menu van ooievaars staan kikkers, muizen, regenwormen - alles dat beweegt tussen het gras. En daarmee ook de nesten en kuikens van vogels. In eenvormig grasland zijn die een relatief makkelijke prooi. Een favoriete strategie van ooievaars is om achter landbouwmachines aan te lopen. Achter de cyclomaaier of hooischudder ligt het voedsel letterlijk voor het oprapen.

Een van de twee Ooievaars is geringd (zie hier onder).

Wanneer in augustus de jonge ooievaars zelfstandig zijn, bereiden ze zich voor op de trek richting Afrika. Deze trekdrang alsmede de route zijn grotendeels aangeboren en ingegeven doordat er in de winterperiode voor de ooievaars geen voedsel voorradig is. De ooievaar zou tijdens de trek een groot probleem hebben als hij niet gebruik kon maken van thermiek. Omdat de ooievaars nu eenmaal vrij zware vogels zijn, met grote brede vleugels, is echt vliegen een energieverslindende bezigheid. Daarom proberen ze lange afstanden zoveel mogelijk zwevend te overbruggen.

Tijdens het vliegen zoeken ze naar de opwaartse stromingen die ontstaan waar wind tegen de heuvels of bergen opbotst of waar luchtlagen warm, ijl en licht worden boven door zonnestralen opgewarmd terrein. Wanneer de lucht daarboven kouder is zal de opgewarmde en dus lichtere lucht opstijgen en ontstaat thermiek. Deze thermiek manifesteert zich niet als één aaneengesloten luchtlaag maar met grote onregelmatigheden. Dat laatste wordt veroorzaakt door het feit dat het aardoppervlak nu eenmaal ook erg onregelmatig is. Wanneer de weersomstandigheden gunstig zijn, vliegen ooievaars 7 tot 8 uur per dag en leggen ze zo maximaal 500 kilometer af. Hoe warmer (lees gunstiger) het weer, hoe hoger het gemiddelde aantal kilometers per dag. In Europa ligt dit zo rond de 220 kilometer en in Afrika zo rond de 300. Dat zijn flinke afstanden, maar voordat je met dat gemiddelde 12.000 kilometer verder bent, is toch nog een hele opgave.

Hoe hoger de ooievaar dus middels de thermiekstroom komt, hoe groter de 'winst'. In de thermiekstroom stijgen ze veelal tot wel 700 meter hoog, verlaten dan de stroom en laten zich geleidelijk omlaag glijden. Zo leggen ze dus zonder vleugelslag grote afstanden af en halen daarbij ook nog gemakkelijk snelheden van zo'n 80 kilometer per uur. Voor ooievaars zijn er twee belangrijke trekroutes, de westelijke via Frankrijk, Spanje en Portugal over Gibraltar naar Noord Afrika en de oostelijke welke via de Bosporus naar Midden en Zuid Afrika leidt. Hun overwinteringsgebied is dus vrij groot en strekt zich over een groot deel van Afrika uit. Van Senegal, Mauretanië, Mali, Burkina Faso en Kameroen tot Tsjaad, Soedan en Kenia.


De EURING-gegevensbank is een cruciaal hulpmiddel voor studies op continentale schaal van gemarkeerde vogels. De gegevens, gepubliceerd in het juli 2016 nummer van het tijdschrift Ringing & Migration, biedt een uitgebreid overzicht van de diensten die door de EDB worden geleverd en van zijn onderzoeksresultaten en potentieel. Internationaal samenwerkingsonderzoek ondersteund door de EDB heeft betrekking op een breed scala van onderwerpen, waaronder migratie en bewegingen, jacht, sterfte oorzaken, ziektetransmissie, populatiedynamiek en verspreiding.

EURING verwelkomt applicaties om EDB-gegevens te gebruiken. Bezoek de EDB-pagina's voor meer informatie.

Grote vogels, zoals deze Ooievaars, zijn geringd met grote ringen. Een combinatie van ringkleur en code aan beide poten is op afstand uit te lezen met een sterke veldkijker of een sterke telelens. In een database zijn de gegevens van de vogels opgeslagen.

Daar is terug te vinden waar de vogels geringd zijn, hoe oud ze toen waren en vaak ook het gewicht van de vogel op het moment dat ze geringd werden.

Ik ben nog op zoek naar die database. Ik heb de ringgegevens opgegeven op griel.nl. Nadat de ringcodes zijn teruggevonden krijg ik daar bericht van.




maandag 19 augustus 2019

Ooievaars doen het Beleven Reusel aan

Het is midden augustus en de Ooievaarstrek is begonnen. Op het Beleven in Reusel zijn nu meer Ooievaars te zien dan in andere tijden van het jaar. Doordat de trek van ooievaars niet precies van het noorden naar het zuiden wordt afgelegd, komen ook grotere groepen ooievaars uit Duitsland en Scandinavië bij ons langs.

Normaal maak ik zulke foto's met mijn Nikon D500 en de telelens. Deze zijn gemaakt met de Nikon Coolpix S9900. Maar ja, ik ging lekker wandelen, en had geen idee dat ik deze mooie vogels tegen zou komen, maar was al blij dat ik überhaupt een camera bij had.

Ooievaars op het Beleven. 

Het einde van de zomer nadert. Voor veel vogels betekent dat verzamelen, opvetten en wegwezen. Ze trekken naar warmere gebieden in Europa, of zelfs Afrika. De ooievaar is van nature een trekvogel. Sommige Nederlandse ooievaars trekken zelfs door naar Zuid-Afrika. In het augustus verzamelen grote groepen ooievaars zich en op een dag met een gunstige thermiek gaan ze vaak massaal de lucht in om zo aan hun lange reis te beginnen. Veelal foerageren ze eerst nog gezamenlijk in een geschikte omgeving. Als de thermiek gunstig is zie soms op grote hoogte de vele ooievaars in de lucht cirkelen.

Ooievaars waren in de vorige eeuw vrijwel uitgestorven in Nederland. Dankzij een intensief fokprogramma konden jonge ooievaars weer in de natuur worden losgelaten. Nu zijn ze niet meer weg te denken uit het landschap en staan ze zelfs niet langer op de Rode Lijst van bedreigde broedvogels. Op het menu van ooievaars staan kikkers, muizen, regenwormen - alles dat beweegt tussen het gras. En daarmee ook de nesten en kuikens van vogels. In eenvormig grasland zijn die een relatief makkelijke prooi. Een favoriete strategie van ooievaars is om achter landbouwmachines aan te lopen. Achter de cyclomaaier of hooischudder ligt het voedsel letterlijk voor het oprapen.


Wanneer in augustus de jonge ooievaars zelfstandig zijn, bereiden ze zich voor op de trek richting Afrika. Deze trekdrang alsmede de route zijn grotendeels aangeboren en ingegeven doordat er in de winterperiode voor de ooievaars geen voedsel voorradig is. De ooievaar zou tijdens de trek een groot probleem hebben als hij niet gebruik kon maken van thermiek. Omdat de ooievaars nu eenmaal vrij zware vogels zijn, met grote brede vleugels, is echt vliegen een energieverslindende bezigheid. Daarom proberen ze lange afstanden zoveel mogelijk zwevend te overbruggen.

Tijdens het vliegen zoeken ze naar de opwaartse stromingen die ontstaan waar wind tegen de heuvels of bergen opbotst of waar luchtlagen warm, ijl en licht worden boven door zonnestralen opgewarmd terrein. Wanneer de lucht daarboven kouder is zal de opgewarmde en dus lichtere lucht opstijgen en ontstaat thermiek. Deze thermiek manifesteert zich niet als één aaneengesloten luchtlaag maar met grote onregelmatigheden. Dat laatste wordt veroorzaakt door het feit dat het aardoppervlak nu eenmaal ook erg onregelmatig is. Wanneer de weersomstandigheden gunstig zijn, vliegen ooievaars 7 tot 8 uur per dag en leggen ze zo maximaal 500 kilometer af. Hoe warmer (lees gunstiger) het weer, hoe hoger het gemiddelde aantal kilometers per dag. In Europa ligt dit zo rond de 220 kilometer en in Afrika zo rond de 300. Dat zijn flinke afstanden, maar voordat je met dat gemiddelde 12.000 kilometer verder bent, is toch nog een hele opgave.

Hoe hoger de ooievaar dus middels de thermiekstroom komt, hoe groter de 'winst'. In de thermiekstroom stijgen ze veelal tot wel 700 meter hoog, verlaten dan de stroom en laten zich geleidelijk omlaag glijden. Zo leggen ze dus zonder vleugelslag grote afstanden af en halen daarbij ook nog gemakkelijk snelheden van zo'n 80 kilometer per uur. Voor ooievaars zijn er twee belangrijke trekroutes, de westelijke via Frankrijk, Spanje en Portugal over Gibraltar naar Noord Afrika en de oostelijke welke via de Bosporus naar Midden en Zuid Afrika leidt. Hun overwinteringsgebied is dus vrij groot en strekt zich over een groot deel van Afrika uit. Van Senegal, Mauretanië, Mali, Burkina Faso en Kameroen tot Tsjaad, Soedan en Kenia.

zaterdag 17 augustus 2019

Bitterzoet, of zoethout met violette bloem

Bitterzoet heeft een houtigen, windenden (soms rechts, soms links), kantige, meest kalen stengel. De schors is bitter, het hout zoet van smaak. De takken zijn kruidachtig, cylindrisch en winden ook een weinig. De bladen zijn gesteeld, langwerpig-eirond, gaafrandig, spits of toegespitst, aan weerszijden verspreid kort behaard, vaak met hartvormigen voet, de bovenste vaak spiesvormig of zelfs geoord-drietallig.

Deze Bitterzoet groeien in de nabije omgeving van de Groote Beerze in Westelbeers.

De bloemen staan in langgesteelde, pluimachtige, knikkende, gaffelachtig beginnende, ongevorkte bijschermen en zijn tamelijk klein (12-20 mm). De kelk is klein, groen met 5 korte lobben. De bloemkroon is stervormig, 5-slippig met lancetvormige, toegespitste, meest teruggeslagen slippen. Hare kleur is violet, aan de voet van de slippen met aan weerszijden een groene, wit gezoomde vlek, zelden wit. De helmknopjes zijn geel. De vruchtstelen zijn aan de top verdikt, aan de voet geleed, nauwelijks knikkend. De bessen zijn 2-hokkig, eirond of elliptisch, rood. Overblijvend. 3-18 dm. Juni-Augustus.

De enige inlandsche windende planten, wier stengels houtig worden, zijn Clematis, Lonicera en deze plant. De bloemen rieken aangenaam, doch bevatten geen honing, hoewel de napvormige voet van de bloem er zo glanzend uitziet, alsof hij met een laag honing bedekt is. Dit komt, doordat de rand van dien voet rondom bezet is met paarsgewijze op de kroonslippen staande, groene, met wit omzoomde knobbels, die er zo vochtig uitzien, als waren het nectarien. Zij veroorzaken mede, dat de bloemkroon, die verder violet gekleurd is en waarop de goudgele kegel van de helmknoppen loodrecht staat, sterk opvalt. Werkelijk komen vliegen naar deze schijnbare nectarien en belikken ze. Doen ze dat achtereenvolgens in verschillende bloemen, dan bewerken ze kruisbestuiving. Volgens sommige onderzoekers is echter het afgescheiden vocht werkelijk honinghoudend.


Voorkomen in Europa en in Nederland
De plant komt in geheel Europa op vochtige plaatsen in kreupelhout en langs wateren voor, ook op oude muren. Bij ons is zij ook algemeen. Zij werd en wordt nog al eens gebruikt tegen jicht, koorts en verschillende andere kwalen.

Volksnamen
Het aantal volksnamen voor deze plant in gebruik, is legio. Het meest algemeen zijn de namen wild zoethout, elfrank, bitterzoet, kwalster en kwalsterhout, die met verschillende dialectische verscheidenheden gehoord worden. Verder in Groningen en Friesland hondebeishout, in Friesland hondebeistal, hondemizel en wielewrang (wilde wrange), in Groningen stinkhout, aldaar en in de Graafschap Zutphen rekop, in het Noorden van Drente schatholt, bij Zwolle slugter, in Twente, Salland en de Graafschap Zutphen dolkruid, doode bessen, hennebeze, henneblome, op Terschelling bittertak, in Zuid-Holland dollebes, kersthout en seringhout, in de Duinstreek valshout, in Noord-Limburg kalfkruid, in het Westen van Noord-Brabant oud mannetjeshout, op Goeree paardezoethout, op Voorne, Beierland en Schouwen walschot.

Bron: waarneming.nl

donderdag 15 augustus 2019

Natuurherstel Brouwketel ven Hooge Mierde

Begin deze week is Brabants Landschap gestart met het natuurherstel van het deelgebied Brouwketel in natuurgebied Zwartven in Hooge Mierde. De Brouwketel ligt in natuurgebied Zwartven in Hooge Mierde. Vanmorgen ging ik een kijkje neme en maakte wat foto's.

Met een kraan wordt de veenlaag afgegraven, die dan wordt afgevoerd met twee tractoren met zandwagens.

De 'venachtige laagte' is weer ontgraven en de steilranden naar het omliggende bos zijn weer vloeiend gemaakt voor heideontwikkeling. Planten- en diersoorten die van deze maatregelen kunnen profiteren zijn kleine zonnedauw, moeraswolfsklauw, vinpootsalamander, rugstreeppad en venwitsnuitlibel. De werkzaamheden moeten half september zijn afgerond.

De bovenlaag van de bodem van het oude ven is licht vermest, omdat het jarenlang als grasland in gebruik was. Een grondlaag van maximaal zeventig centimeter wordt ontgraven, tot op de oorspronkelijke, voedselarme onderlaag. Het hele ‘gradiënt’ (geleidelijke overgang) van laag naar hoog wordt hersteld. Bovenaan de laagte is de ontgraving mogelijk slechts tien centimeter. Het is belangrijk om abrupte hoogteverschillen meer glad te strijken, want juist op deze geleidelijke overgangen komen de meeste natuurwaarden voor. De vrijkomende grond wordt grotendeels afgevoerd naar een naburig agrarisch bedrijf dat het goed kan gebruiken.

Links; een oude topografische kaart met het Zwartven en het Brouwketel ven uit 1852, rechts een kaart uit 1964 na de ontginning.

Tot ongeveer 1950 was de Brouwketel een hoogveenven in een groot heidegebied. Daarna veranderde het in een “venachtige laagte”. Het bleef herkenbaar als een laagte in het gebied, met nog enige mate van vochtigheid, maar er was geen sprake meer van oppervlaktewater, zoals bijvoorbeeld in het Zwartven wel het geval is. Omstreeks 1960 werden afwateringssloten gegraven en werd de Brouwketel meer in cultuur gebracht. Daarvoor werd grond in de laagte geschoven. Hierbij ontstond een steilrand van circa een halve meter. Sindsdien is de Brouwketel in gebruik geweest als grasland.

Door de laagte te herstellen ontstaat weer een nat, voedselarm gebied. Dit biedt kansen voor amfibieën, vochtminnende planten en heide. De Brouwketel kan een stapsteen worden voor verspreiding van soorten tussen Landgoed De Utrecht en het Beleven. Met het herstel van de laagte geeft Brabants Landschap invulling aan de natuurambities van de provincie in het kader van het Natuurnetwerk Brabant.

Het moet nog veel regen wil de waterstand hoog genoeg komen om het vennetje met water te vullen.

In de bosrand rond de Brouwketel zijn eerder dit jaar al wat naaldbomen gekapt, ten gunste van de eiken. Naaldbomen verdampen veel water en dat willen we juist vasthouden in de bodem. Bovendien kan nu meer zonlicht doordringen in de bosrand, waardoor een gevarieerde vegetatie ontstaat en dat trekt insecten aan.

Links; de zwarte streep komt van een oude sloot die door het terrein liep. Rechts; bij het afschrapen komt een oude drainageslang uit de grond.

Het werk wordt uitgevoerd door Fiers Luyksgestel. Dit project wordt financieel mogelijk gemaakt door de ‘Subsidieregeling Biodiversiteit en Leefgebieden bedreigde soorten’ van de provincie Noord-Brabant.

Links; de gekleurde kringen in het zand geven de zandlagen weer. Rechts; onder de smalle zwarte streek ligt een oude drainageslang.