zondag 26 juli 2020

Meetstation waterkwaliteit Groote Beerze

Wie de laatste tijd met de fiets of auto over de brug van de Groote Beerze tussen Casteren en Netersel is gereden, heeft misschien een grote meetkast boven de brugleuning uit zien komen. Een meetstation in de waterloop van de Groote Beeze monitort continu de waterstand en hoeveelheid water die passeert.

Een meetstation in de waterloop van de Groote Beeze monitort continu de waterkwaliteit en de hoeveelheid water die passeert.

Navraag bij het Waterschap De Dommel leert; "Met deze meetkast wordt de waterstand en het debiet* bepaald voor de Groote Beerze. Dit is nodig voor de nulmeting voor het project (hermeandering Groote Beerze) dat binnenkort wordt uitgevoerd. Op die manier kunnen we goed de effecten van het project in beeld brengen, analyseren en evalueren."

*Debiet (ook wel flow genoemd) is een natuurkundige grootheid voor een doorstromend medium uitgedrukt als de hoeveelheid van een vloeistof of gas per tijdseenheid. De grootheid wordt toegepast in de stromingsleer, hydrologie, geografie, civiele techniek, de meet- en regeltechniek en procestechniek. In de pomptechniek wordt vaak de term opbrengst gebruikt.

Waterschap De Dommel gaat het beekdal van de Groote Beerze herinrichten. Doel is verdroging tegen te gaan, kwetsbare natuur te versterken en beter te kunnen omgaan met extreme regenval. Tegelijkertijd worden maatregelen genomen die nodig zijn vanuit het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Het waterschap is nu bezig met de voorbereiding van de plannen. Dit gebeurt samen met Provincie Noord-Brabant, Brabants Landschap en andere partners en in overleg met betrokken grondeigenaren, pachters en omwonenden.

Het project is opgedeeld in drie fasen en daarmee ook drie deelgebieden. Fase één is het traject van de Groote Beerze vanaf de brug aan de weg De Hoeve in Netersel en Kranenberg in Casteren tot aan het kapelletje in Westelbeers. Voor dit deeltraject heeft Waterschap De Dommel inmiddels een ontwerp gemaakt. Dit ontwerp is een ‘tussenresultaat’ en vormt de basis voor een Projectplan Waterwet. Naast het ontwerp voor fase 1 van het project, is er ook gewerkt aan de visie voor het totale projectgebied.

De meeteenheid is aan de brug bevestigd. Onder in de pijp zitten sensoren die met een kabel zijn verbonden met de meetkast.

Om ervoor te zorgen dat het gebied beter water kan opnemen en vasthouden, krijgt de Groote Beerze een natuurlijkere loop, vergelijkbaar met de situatie vóór 1973. Rondom kwetsbare bosjes en vennen nemen we maatregelen om ervoor te zorgen dat de natuur niet verder achteruit gaat. Het grondwaterpeil mag daar niet te diep weg zakken. Plannen uit het verleden worden zoveel mogelijk benut. In 2005 is voor een deel van het projectgebied (Moerasbos - Grijze Steen) de visie 'Van Beerze naar Beter’ opgesteld. Daarnaast is in 2010 een start gemaakt met projecten onder de noemer van de Levende Beerze. Hiervan maken de Groote Beerze en de Kleine Beerze onderdeel van uit. Andere doelen en inzichten, veranderende regelgeving en klimaatverandering waren allemaal redenen om de visie uit 2005 af te stoffen en te herijken.

Rond 2021 wordt gestart met de uitvoering van de werkzaamheden.
Meer info met interactieve kaart: www.rhk.maps.arcgis.com/Herijking_Visie_Groote_Beerze

vrijdag 24 juli 2020

Toename Zwartkoppen in grote oude tuinen

Vanmorgen lieten de Zwartkop man en vrouw zich zien bij de fotohut. Vaak blijft de man boven in de bomen en zit daar zijn liedje af te rafelen. De vrouw laat zich vaker zien. Ze komen voornamelijk naar beneden om in het vijvertje te drinken of te baden. Omdat het insecteneters zijn zie je ze in de zomermaanden niet bij de gestrooide zaden. Zwartkoppen komen steeds vaker voor in grote oudere tuinen.

De Zwartkop man heeft een zwart petje, waar de soort ook de naam aan dankt. De vrouwtjes, en ook jonge vogels hebben een roestbruin petje.

De zwartkop (Sylvia atricapilla) is de laatste decennia sterk in aantal toegenomen door natuurlijker bosbeheer en ouder wordende bossen. Heeft een voorkeur voor struiken en oudere bomen. Laat zich niet altijd makkelijk zien, maar zijn melodieuze zang is in het voorjaar des te beter te horen. De zwartkop is ongeveer net zo groot als een koolmees en dankt zijn naam aan de zwarte pet op zijn kop, die alleen het mannetje draagt. Het vrouwtje heeft een roestbruine pet. Bij het mannetje is de rest van het verenkleed grijs, bij het vrouwtje grijsbruin. Jong mannetjes hebben aanvankelijk ook een roestbruin petje, maar wordt later richting de winter steeds zwarter, weliswaar nog met met roestbruine vlekken. De zwartkop vliegt weinig en laat zich vooral horen.

Zwartkoppen broeden in bossen en halfopen landschappen met bomen en struiken. Leeft bij voorkeur in loof- en gemengde bossen met een rijke ondergroei van vooral bramen. De meeste Zwartkoppen huizen op de hoge gronden, met name in gevarieerde bossen met een hoog aandeel loofhout. Komt ook voor in parken, tuinen en andere halfopen landschappen met bomen en struiken. Eet tijdens de broedperiode insecten. De rest van het jaar vooral allerlei soorten bessen en vruchten.

Het vrouwtje laat zich vaker zien dan de man. De man blijft meer verscholen in de dichtbegroeide boomtoppen en grote struiken.

Zwartkoppen trekken vanaf half augustus tot half oktober grotendeels weg naar het zuidwesten, samen met Duitse en Scandinavische broedvogels. Ze overwinteren in Zuid-Engeland of het westelijk deel van het Middellandse Zeegebied: voornamelijk Spanje, Marokko en Algerije. Zwartkoppen keren in begin april terug in Nederland en steeds vaker al in maart.

De snelle Tjiftjaf is een kleine ruziemaker

Er gaat geen dag voorbij of de Tjiftjaf komt wel even bij de fotohut. Vaak draait het uit op een stoeipartij met de mezen, die het kleine groen/ bruin/ olijf gekleurde vogeltje weer weg jagen. Maar de Tjiftjaf is standvastig en komt weer terug. De Tjiftjaf vliegt sneller en behendiger als de Koolmezen en daarom moet ik ook snel reageren om er foto's van te maken.

De Tjiftjaf heeft het vaak aan de stok met de Koolmezen.

De tjiftjaf is een klein zangertje. Zonder al teveel echt opvallende kenmerken. Een deel van de populatie trekt in de winter naar het zuiden. Tjiftjaffen lijken sterk op fitissen. Er zijn echter wel een aantal verschillen. Allereerst zijn in het voorjaar de mannetjes makkelijk uit elkaar te houden op grond van hun zang. Een tjiftjaf roept min of meer zijn eigen naam (hoewel het vaak eerder een tjaftjif is, dan een tjiftjaf) een fitis heeft een beetje een aflopend riedeltje dat hoog begint en laag eindigt. Beide geluiden zijn hier op de site bij de soortoverzichten te beluisteren.

Maar er zijn meer verschillen. Deze zijn echter wel wat lastiger. Allereerst de subtiele verschillen. Deze zijn vaak een goede aanwijzing maar niet echt harde kenmerken. De poten van een tjiftjaf zijn over het algemeen donkerder dan van een fitis. Verder is een tjiftjaf vaak wat treurig groen/ bruin/ olijf gekleurd en een fitis vaak wat levendiger groen/ geel/ wittig gekleurd. Fitissen hebben een iets markantere koptekening omdat de wenkbrauwstreep vaak wat lichter van kleur is en wat langer is dan bij de tjiftjaf. Een tjiftjaf is ten opzichte van een fitis vaak wat compacter, een fitis juist wat langgerekter. Fitissen hebben ook een langere vleugel dan een tjiftjaf, in het veld is soms de langere handpenprojectie van de fitis te zien.

De Tjiftjaf is een van de kleinste vogeltjes in de tuin bij onze schuur.

Met zijn 11 cm is de Tjiftjaf ongeveer net zo groot als de Fitis. Een volwassen koolmees is 14 cm groot, terwijl een volwassen pimpelmezen zijn circa 11 tot 12 centimeter groot is. Pimpelmezen laten zich ook niet zo makkelijk verjagen door de Koolmezen. Waarschijnlijk hebben de kleinere vogeltjes een voordeel dat ze sneller zijn. Wie niet sterk is moet snel zijn, zou hun motto kunnen zijn. Tjiftjaffen zijn zeer beweeglijk en vertonen onrustig gedrag.


Tjiftjaffen worden steeds vaker gezien in grote tuinen met een gevarieerde begroeiing. Een variatie van grote bomen, struiken en houtwallen met eventueel snoeitakken- wallen of stapels zorgen voor goede leefomstandigheden. Tuinen met veel ondergroei dus. Ideaal is natuurlijk dat de tuinen aan de rand van een dorp ligt, om zo dicht bij de normale natuur aan te sluiten. De landelijke aantallen nemen al tientallen jaren toe, echter met soms forse en moeilijk verklaarbare inzinkingen.


In milde winters overwinteren honderden Tjiftjaffen in ons land, met name in het westen en zuiden en in het rivierengebied. Ze zoeken veelal stedelijk gebied op of struweel en ruigte nabij water. De weggetrokken vogels keren in maart terug, met jaarlijkse verschillen tot enkele weken afhankelijk van het weer in die maand. De voorjaarstrek, waarbij ook noordelijke vogels betrokken zijn, houdt in het binnenland aan tot eind april en langs de kust tot half mei. De najaarstrek begint in augustus en piekt in de tweede helft van september en begin oktober. Eind oktober is de meeste trek voorbij.


De Groenling man is mooi olijfgroen gekleurd

Vanmorgen kwam de Groenling zo mooi voor de lens, dat ik daar mooi gebruik van maakte om er enkele mooie foto's van te maken. De olijfgroene man nam het er even van, tot het moment dat een Houtduif aan kwam vliegen. De wat lompe vlucht van de Houtduif maakt de kleine vogels steeds weer aan het schrikken. Maar, geen nood, ik had mijn foto's al gemaakt.

De Groenling man is mooi diep olijfgroen gekleurd.

De Groenling (Chloris chloris) is een zangvogel van de familie der vinkachtigen (Fringillidae). Een groenling is ongeveer 15 centimeter lang. Groenlingen doen hun naam eer aan: ze laten zich herkennen aan allerlei tinten groen in hun verenkleed. Het mannetje is olijfgroen van kleur, vooral op de stuit. De rug heeft een bruine tint en de onderzijde is meer geelachtig. De randen van de vleugel en de meeste staartpennen zijn aan de basis helder geel. De dikke snavel is bijna wit en de poten zijn vleeskleurig. Het wijfje is minder intensief van kleur, zij is meer grijsgroen en haar geel in de veren is veel valer. De juveniel is grijzer dan vrouwtje en de buikzone is meer gestreept.

De Groenling is oorspronkelijk een bewoner van bosranden en halfopen zoomvegetatie. Nu dat natuurlijke habitat zeldzaam is, bewoont de groenling vooral cultuurlandschappen: als er maar genoeg dichte struiken zijn. Groenlingen eten zaden. In hun stevige snavel trillen ze daarvan al ronddraaiend de vrucht uit de schil en wordt deze opgegeten.


De groenling is oorspronkelijk een bewoner van bosranden en halfopen zoomvegetatie. Nu dat natuurlijke habitat zeldzaam is, bewoont de groenling vooral cultuurlandschappen; als er maar genoeg dichte struiken zijn. Groenlingen eten zaden. In hun stevige snavel trillen ze daarvan al ronddraaiend de vrucht uit de schil en wordt deze opgegeten.

zondag 19 juli 2020

Badende Scholeksters op het Kesseven

Vanmorgen zag ik badende Scholeksters op het Kesseven. Het Kesseven (lees; Kesse-ven) is een ven, ten noorden van het kanaal Dessel-Schoten en tussen de Marneffe Dreef en Kijkverdriet in het Gewestbos van Ravels (België). Nadat ik mijn camera uit de fietstas had genomen begonnen beide vogels te baden. Goed dat ik mijn Spiegelreflexcamera met telelens mee had genomen. De afstand tot de vogels aan de overkant van het ven bedroeg ruim 100 meter.

Een koppel Scholeksters aan de overkant van het Kesseven nemen een bad.

Het Ravels Gewestbos wordt beheerd door het Agentschap voor Natuur en Bos, de Belgische Staatsbosbeheer zou je kunnen zeggen. Tot het begin van de 20ste eeuw was Ravels een licht glooiend heidegebied met stuifzanden en talrijke vennen. In 1903 en 1904 werden deze uitgestrekte heidevelden aangekocht door de Belgische Staat. Momenteel treffen we in het Gewestbos van Ravels verschillende landschappen aan. De bossen bestaan uit loof- en naaldbomen. Deze bossen worden afgewisseld met oude vennen, heide, weiden en mooie wegbermen. Eén van de vennen werd omgevormd tot een schilderachtige vijver. Het bekendste ven wordt het Kesseven (lees; Kesse-ven) genoemd. Deze ligt tussen de Marneffe Dreef, Ravels en Kijkverdriet, Ravels.

De scholekster (Haematopus ostralegus) is een zwart-witte steltloper uit de familie der scholeksters (Haematopodidae). Deze vogel heeft een zwart-wit verenkleed, een oranje snavel en oranje poten. Rondom de ogen heeft hij een oranje ring. Het verenkleed is bij beide geslachten gelijk. De lichaamslengte bedraagt 40 tot 45 cm en het gewicht 400 tot 800 gram. Het is een trekvogel.


De broedtijd loopt van half april tot in juli. De scholekster legt meestal drie, soms vier eieren in een nest, gemaakt in een ondiep kuiltje. De eieren zijn gemiddeld 40 x 57 mm groot. Meestal broedt de scholekster op grasland, maar ook op bouwland worden wel nesten aangetroffen. Ook worden nesten gemaakt op met grind bedekte platte daken van (hoge) gebouwen, waar geen gevaar dreigt van grondpredatoren als vos en hermelijn. De eieren komen uit na 25 à 27 dagen broeden. De jongen worden dan nog een poosje gevoerd door de ouders, in tegenstelling tot bij de meeste andere weidevogels.

Het voedsel van de scholekster bestaat uit schelpdieren, wormen en krabben. Bij schelpdieren wordt, voordat de schelp kan dichtslaan, eerst de sluitspier doorgeknipt, waarna de prooi wordt opgegeten. Na een mislukte poging wordt geprobeerd op een harde ondergrond de schelp open te hameren.

zaterdag 18 juli 2020

Moeras- veenplanten op de Neterselse Heide

De Neterselse Heide kent een aantal moeras- veenplanten die op de Rode lijst van vaatplanten die bedreigd of kwetsbaar zijn. De Kleine zonnedauw is minder kwetsbaar en komt er in grote getale voor, terwijl dit vleesetende plantje in Nederland toch onder druk staat. Moeraswolfsklauw en Beenbreek komen veel minder voor en staat als bedreigd en kwetsbaar op de Rode lijst.

Klein zonnedauw is de kleine variant van de Zonnedauw.

De kleine zonnedauw (Drosera intermedia) is een overblijvende, vleesetende plant uit de zonnedauwfamilie (Droseraceae). De soort staat op de Nederlandse Rode Lijst van planten als algemeen voorkomend maar sterk afgenomen. In Nederland is de plant vanaf 1 januari 2017 niet meer wettelijk beschermd. De plant komt van nature op het noordelijk halfrond voor in Europa en het oosten van Noord-Amerika.

De plant wordt 2-10 cm hoog en vormt een bladrozet. De langgesteelde bladeren zijn opstaand en omgekeerd eirond. Op de bladeren zitten talrijke, kleverige, klierweefsel bevattende, haardunne tentakels. Hiermee vangt de plant kleine insecten, zoals soorten uit de familie Simuliidae. Het blad rolt om het insect heen en scheidt verteringsenzymen uit. De hierbij vrijkomende voedingsstoffen (onder meer stikstof) wordt door de plant opgenomen.

Klein zonnedauw groeit op kale delen van de afgeplagde stroken van de heide, voornamelijk op de vochtigere delen.

De plant loopt in het voorjaar uit en bloeit in juli en augustus met drie tot acht witte bloemen. De bloeiwijze is een schicht. De plant is zowel een zelfbestuiver als een kruisbestuiver. De doosvrucht is gegroefd en bevat zeer veel, kleine zaadjes. In de vroege herfst gaat de plant in winterrust. De kleine zonnedauw komt voor op stikstofarme, natte, zure heidevelden en veengrond. De kleine zonnedauw is een kensoort voor de associatie van moeraswolfsklauw en snavelbies.

Moeraswolfsklauw en Beenbreek zijn echte veenplanten.

De moeraswolfsklauw (Lycopodiella inundata) wordt 3-10 cm hoog en heeft een tot 15 cm lange, brosse, kruipende stengel. De zijtakken staan rechtop. De 5-6 mm lange bladeren zijn priemvormig. De aren met de vruchtbare bladeren verschijnen van juni tot september en staan alleen aan de einden van de zijtakken. De vruchtbare bladeren zijn schuin afstaand vaak naar binnen gekromd, maar aan de onderzijde van de hoofdstengel naar boven gekromd. Op de bovenkant van de vruchtbare bladeren zitten aan de voet de grote, dikwandige en niervormige sporangiën. De bladeren zijn vrij zacht, spits en gaafrandig.

Moeraswolfsklauw is een voornamelijk West- en Midden-Europese plant. n Nederland komt de soort zeldzaam voor op de zandgronden in het midden en noordoosten van het land, in Noord-Brabant en zeer zeldzaam op de Waddeneilanden, in de duinen van noordelijk Noord-Holland en in Flevoland. Volgens de Nederlandse Rode Lijst van planten van 2012 is de plant niet bedreigd.

vrijdag 17 juli 2020

De Tjiftjaf en de Fitis onderscheiden

Tjiftjaffen en Fitissen lijken erg veel op elkaar. Er zijn mensen die zeggen dat je ze alleen aan de zang kunt herkennen, maar dat is niet zo. Er zijn ook zichtbare verschillen. De pootjes vallen daarbij het meest op.

De Tjiftjaf heeft o.a. donkere poten en een donkere snavel.

Tjiftjaffen lijken sterk op Fitissen. Er zijn echter wel een aantal verschillen. Allereerst zijn in het voorjaar de mannetjes makkelijk uit elkaar te houden op grond van hun zang. Een tjiftjaf roept min of meer zijn eigen naam (hoewel hij eerder een tjaftjif roept, dan tjiftjaf) een fitis heeft een beetje een aflopend riedeltje dat hoog begint en laag eindigt.

Maar er zijn meer verschillen. Deze zijn echter wel wat lastiger. Allereerst de subtiele verschillen. Deze zijn vaak een goede aanwijzing maar niet echt harde kenmerken. De poten van een tjiftjaf zijn over het algemeen donkerder dan van een fitis. Verder is een tjiftjaf vaak wat treurig groen / bruin / olijf gekleurd en een fitis vaak wat levendiger groen / geel / wittig gekleurd. Fitissen hebben een iets markantere koptekening omdat de wenkbrauwstreep vaak wat lichter van kleur is en wat langer is dan bij de tjiftjaf. Een tjiftjaf is ten opzichte van een fitis vaak wat compacter, een fitis juist wat langgerekter. Fitissen hebben ook een langere vleugel dan een tjiftjaf, in het veld is soms de langere handpenprojectie van de fitis te zien.

De Fitis heeft lichtere poten en een lichtere snavel.

De fitis valt onder meer op door een lichte wenkbrauwstreep en een geelwitte keel en borst. Hij heeft bruinroze poten, in tegenstelling tot de tjiftjaf die donkere pootjes heeft. De fitis heeft ook langere vleugels dan de tjiftjaf. De Fitis is ook beweeglijker als de Tjitjaf. Er lijkt onrust in het vogeltje te zitten. Snel beweegt hij zich van de ene naar de andere plaats in bomen en struiken. Ook tijdens het baden is de Fitis niet lang op de zelfde plaats. Na een paar vleugelslagen in het water vliegt hij naar een takje om daar heel kort door zijn veren te strijken. Daarna gaar hij weer terug naar het water om nog een kort in het water te spetteren. Zo kan zich dat een aantal keren, tot vijf maal toe herhalen.

De Fitis bevolkt diverse typen habitat, zoals heide en kaalslagen met verspreide boomgroei, laag- en hoogveengebieden met enige opslag, houtwallen en open bossen met een rijke struik- en kruidlaag. Begroeiing met berk geniet de voorkeur. De soort bereikt vooral in jonge bossen enorme dichtheden. Het voedsel, dat een grote diversiteit aan insecten omvat, wordt opgepikt van bladeren en twijgen, deels ook door middel van korte vluchtjes.