De Zwartkop man heeft een zwart petje, waar de soort ook de naam aan dankt. De vrouwtjes, en ook jonge vogels hebben een roestbruin petje.
De zwartkop (Sylvia atricapilla) is de laatste decennia sterk in aantal toegenomen door natuurlijker bosbeheer en ouder wordende bossen. Heeft een voorkeur voor struiken en oudere bomen. Laat zich niet altijd makkelijk zien, maar zijn melodieuze zang is in het voorjaar des te beter te horen. De zwartkop is ongeveer net zo groot als een koolmees en dankt zijn naam aan de zwarte pet op zijn kop, die alleen het mannetje draagt. Het vrouwtje heeft een roestbruine pet. Bij het mannetje is de rest van het verenkleed grijs, bij het vrouwtje grijsbruin. Jong mannetjes hebben aanvankelijk ook een roestbruin petje, maar wordt later richting de winter steeds zwarter, weliswaar nog met met roestbruine vlekken. De zwartkop vliegt weinig en laat zich vooral horen.
Zwartkoppen broeden in bossen en halfopen landschappen met bomen en struiken. Leeft bij voorkeur in loof- en gemengde bossen met een rijke ondergroei van vooral bramen. De meeste Zwartkoppen huizen op de hoge gronden, met name in gevarieerde bossen met een hoog aandeel loofhout. Komt ook voor in parken, tuinen en andere halfopen landschappen met bomen en struiken. Eet tijdens de broedperiode insecten. De rest van het jaar vooral allerlei soorten bessen en vruchten.
Het vrouwtje laat zich vaker zien dan de man. De man blijft meer verscholen in de dichtbegroeide boomtoppen en grote struiken.
Zwartkoppen trekken vanaf half augustus tot half oktober grotendeels weg naar het zuidwesten, samen met Duitse en Scandinavische broedvogels. Ze overwinteren in Zuid-Engeland of het westelijk deel van het Middellandse Zeegebied: voornamelijk Spanje, Marokko en Algerije. Zwartkoppen keren in begin april terug in Nederland en steeds vaker al in maart.