Vanmorgen ging ik op pad voor een wandeling over de Neterselse Heide. Met de rijp aan de bodembegroeiing, zoals de heide en het pijpenstrootje (wat in Netersel eenvoudig; 'Bunt' wordt genoemd) was het landschap nog winters. Wie goed oplet ontdekt de kleine vogeltjes in de bosranden. Zo viel mijn oog op het kleine goudhaantje, de boomkruiper de grote bonte specht.
De Neterselse Heide, gelegen Netersel en Westelbeers, is een natuurgebied dat is eigendom is van het Brabants Landschap. Het gebied is 229 ha groot. Naast heide en de prachtige berkenbossen is er ook bos van berken op hoogveen: je komt het zelden tegen in ons land. Hier komt het op een grote oppervlakte voor. Op de bodem groeien zachte kussens van veenmossen. Waar het minder nat, is springen direct de ‘vliegdennen’ in het oog: geen aangeplante maar uit aangewaaid zaad opgekomen bomen. Met hun verspreide voorkomen geven ze de heide het karakter van een Afrikaanse savanne, waarover u uren kunt struinen. Als uitkijkpunt zijn ze belangrijk voor vogels. In de winter gebruiken vooral klapeksters die boompjes. Ze loeren naar muizen en levendbarende hagedissen.
Het Goudhaantje is het kleinste vogeltje van Europa
Goudhaantjes zijn soms zo druk met het zoeken naar voedsel dat je ze soms bijna aan kunt raken. Het is een klein, mosgroen vogeltje met een opvallende gele kruinstreep met zwarte zijbanen. Wat ook opvalt is het zwarte kraaloog in een witgrijs gezicht. Ze vliegen vaak rusteloos door het (naald)bos, af en toe stil hangend. Het mannetje kenmerkt zich door een duidelijke felle oranje veeg in de gele kruinstreep.
Het was vanmorgen erg rustig op de heide. Behalve de aanwezigheid van de graafmachine, ontmoete ik een groepje natuurwandelaars uit het west Brabants Wouwse Plantage (en omgeving). Een dagje elders wandelen verruimt je blik op de natuur. Na een praatje met de natuurkenners ging ik weer verder voor mijn vervolg. Alleen, want foto's maken van vogeltjes doe je bij voorkeur in alle rust. Als je alleen bent heb je ook geen last van storende omstanders.
De witte rijp en het ijs zullen de komende dagen gaan verdwijnen. Er wordt warmer weer voorspeld.
Op afstand was een graafmachine te horen. Even verder was de graafmachine ook aan het werk. De sloot langs de zandweg werd in opdracht van Brabants Landschap, door Loon en verhuurbedrijf John Michiels uit Netesel gedicht door materiaal vanuit een naastgelegen ven de sloot in te trekken. "Het water moet hier langer vastgehouden worden, zodat het hier natter wordt", was de uitleg van Peter Michiels, de machinist van de graafmachine.
De graafmachine midden op de met bunt begroeide heide.
Bunt, zeggen ze in Netersel tegen het pijpenstrootje. De plaatselijke carnavalsvereniging is immers genoemd naar een oud gebruik uit de streek. In het verleden werden buntpoppen gebruikt om onder oude hol-golvende Utrechtse dakpannen te steken. Zo konden de dakpannen bij harde wind niet meer scheef wegzakken en naar een kant weg kantelen. Het pijpenstrootje, zoals het officieel heet, is een grassoort waar menig natuurbeheerder zich het hoofd over breekt. Het groeit door het overschot aan fosfaat, dat met het grondwater uit landbouwgebieden de natuurgebieden in komt. De landbouw gebruikt fosfaathoudend kunstmest om de gewassen sneller en beter te laten groeien. Gesprekken en afspraken met de landbouwers moeten leiden tot een lager gebruik van fosfaathoudende kunstmest.
Om dit vogeltje te ontdekken moet je erg goed opletten. De boomkruiper valt door zijn grauwe bruine kleur niet op.
Boomkruipers zijn bruin gevlekt van boven en wittig van onderen. Net als de Boomklever eten ze insecten, insectenlarven en andere kleine, ongewervelde dieren (spinnen). Die worden tussen de schors vandaan gepeuterd terwijl de boomkruiper veelal spiraalsgewijs omhoog klimt. Op enige hoogte aangekomen vliegt hij naar een naburige boom, om daar weer aan de voet met klauteren te beginnen. Ondertussen gebruikt de boomkruiper de stugge staartveren als steuntje waardoor deze vaak sterk gesleten punten blijken te hebben. Boomkruipers klimmen spiraalsgewijs langs een boomstam omhoog, daarbij de bast afzoekend naar insecten. Een boomklever gaat ook naar beneden op de boomstam.
De Grote bonte specht, bezig met het zoeken naar voedsel in de spleetjes van een afgebroken boomtop
De grote bonte specht eet in de warmere periodes voornamelijk dierlijk voedsel, zoals insecten en hun larven en poppen. Hij foerageert van beneden naar boven op de boomstam, waarbij hij de bast beklopt om door insecten gegraven tunnels te vinden. De specht hakt een tunnel open en vangt de prooidieren met de punt van zijn kleverige tong. De grote bonte specht is een opportunist en voedt zich derhalve ook met kleine gewervelden. Hij kraakt bijvoorbeeld nesten van zangvogels of kleinere spechtensoorten open om zich te voeden met de eieren of de kuikens.
In de winter voedt de grote bonte specht zich vooral met plantaardig voedsel. Zaden van naaldbomen beslaan dan het grootste deel van zijn dieet. Hiervoor klemt de specht de kegelvrucht in een zogenaamde 'spechtensmidse', om vervolgens de zaden er uit te hakken. Naast zaden eet de grote bonte specht beukennootjes, eikels, noten, bessen en hars.