zondag 30 mei 2021

De Groenling in een schaduwrijke boom

Het broedseizoen is in volle gang en dat merk je aan de vogels. Je hoort en ziet ze minder omdat ze druk in de weer zijn met voedsel zoeken voor de jonge vogels op het nest. De baltszagen zijn ook niet meer nodig. De paartjes zijn immers al gevormd. De zang die je nu hoort dienen om het territorium af te bakenen.


De Groenling bekijkt het even vanuit een schaduwrijke boom.

In de lente hoor je de vogels in de tuin nog druk kwetteren, maar in de zomer hoor je daar niet zo veel meer van. Dat vogels in de zomer zo stil zijn komt niet door het warme zomerweer, maar doordat ze weinig aanleiding tot en weinig tijd voor zingen hebben. Zo hebben tal van vogels het te druk met het aanvullen van hun energiereserves voor de maanden die komen gaan. In de lente zingen mannetjes uit volle borst om vrouwtjes te imponeren en hun territorium af te bakenen. Tijdens het broedseizoen houden vogels zich ook vaak stil om geen aandacht te trekken van rovers zoals katten, kraaien en koekoeken. Nu is voor de meeste vogels de broedtijd voorbij en hebben ze andere zaken aan hun hoofd. Alleen vogels zoals de merel, die nog met hun tweede of derde broedsel bezig zijn kan je af en toe nog horen zingen.

Er zijn echter nog een paar uitzonderingen. Door de overvloedige aanwezigheid van insecten in Nederlandse moerasgebieden gaan veel moerasvogels langer door met broeden. Daar hoor je nog vaak kleine karekieten en snorren zingen. Ook de putter kan je in de buurt van boerderijen en boomgaarden nog horen zingen.


Mocht je een zachte, rommelige en niet herleidbare zang horen, dan is de kans groot dat een jonge vogel aan het oefenen is. Pas volgende lente zal deze een volleerd zanger zijn.

De Boompieper zoekt voedsel op de grond

Vanmorgen kreeg ik de kans oom de Boompieper van redelijk dichtbij te fotograferen. Vanuit de auto kun je vogels vaak goed van dichtbij fotograferen. Ze zien de mens dan als onderdeel van een object, niet als een mens, waar alle dieren alert op zijn. De mens is de grootste bedreiging voor de dieren, dat weten de dieren al eeuwen. Het zit in hun DNA.

Op zoek naar voedsel kwam de Boompieper dicht genoeg in mijn buurt om er een paar foto's van te maken.

De boompieper leeft graag aan de rand van bossen en open plekken. Moerassen zijn zeer geliefd, maar ook kaalgekapte bospercelen en heideterreinen worden volop bewoond door boompiepers. In tegenstelling tot graspiepers gaan boompiepers vaak in een boom zitten. Vooral de zangvlucht van een boompieper, net als die van de graspieper, is erg karakteristiek. Vanuit een boom begint de vogel omhoog te vliegen om vervolgens als een parachute of een badmintonshuttle met stijve vleugels en hangende poten weer in een boom te landen. Midden op de dag op een zinderende hete heide, als alle andere vogelsoorten hun snavels op elkaar houden, kan de melodieuze zang van boompiepers nog gehoord worden.

Op de zandgronden is de boompieper een karakteristieke broedvogel van heidevelden en duinen met enige opslag. Voorts nestelt hij (ten dele ook buiten de zandgronden) op kaalslagen, in jonge aanplant en soms ook bosjes en wegbeplanting in boerenland. Ook populierenbossen en verdrogende en verbossende laagveenmoerassen worden bezet.


Als broedvogel bewoont de Boompieper grote delen van Eurazië tot diep in Oost- Siberië. In Europa is het een wijd verbreide soort, met uitzondering van het uiterste noorden, westen en zuiden. De Nederlandse broedvogels overwinteren vermoedelijk in de savannen zuidelijk van de Sahara. Kenmerkend voor de broedhabitat is de combinatie van open ruimte en bomen of struiken. Aan de habitateisen wordt voldaan in een verscheidenheid aan landschappen, van natuurterreinen (heide, hoogveen, duinen) tot bossen (kaalkappen, jonge aanplant, zeer open bos) en cultuurlandschap (wegbeplanting, ruilverkavelingsbosjes). Het nest wordt op de grond tussen de begroeiing verstopt. De soort leeft vooral van insecten die op de grond worden bemachtigd.


De Boompieper zingt van begin april tot in augustus. Broedt vanaf half mei. Eén of twee legsels per jaar met 4-6 eieren. Nest wordt gebouwd door het vrouwtje: een kommetje van droog gras, vaak met een bodem van mos en fijnere grassen, gelegen in een kuil in de grond. Na 12-14 dagen broeden komen de eieren uit, en na eenzelfde periode kunnen de jongen vliegen.

De de afgelopen tientallen jaren verloor de boompieper terrein vooral in het Deltagebied, het rivierengebied en delen van Zuid-Limburg, maar was daar nooit erg talrijk. In de voor de boompieper belangrijker gebieden op de zandgronden van Oost- en Zuid-Nederland ontwikkelden de aantallen zich positief.

woensdag 26 mei 2021

De IJsvogel verzorgt zijn verenkleed

Als de IJsvogel voorbij komt vliegen zie je niet veel meer dan een blauwe flits. IJsvogels zijn vogels die je bij beken en rivieren met stromend water kunt vinden. Broeden doen ze ook aan stilstaand water. Hun nesttunnel graven ze in zandige of lemige steile oeverranden. Hoewel de naam anders doet vermoeden maken strenge winters veel slachtoffers onder de ijsvogels. Omdat ze bij dichtgevroren water niet meer bij hun voedsel kunnen, sterven ze bij gebrek aan vis door verhongering.


De IJsvogel verzorgt zijn verenkleed.

De onmiskenbaar blauw en oranje gekleurd maakt veel indruk als je deze vogel ziet. Het is een vogel die iedere natuurfotograaf op zijn wensenlijst heeft staan. Ze zijn een beetje plomp gebouwd met korte staart en een grote kop en snavel. Witte keel en zijhals. De vleugels en de kruin zijn groenachtig blauw met een helderblauwe rug en stuit. Ze zitten vaak rechtop op een laaghangende tak boven het water te loeren naar visjes. Ze vliegen met hoge snelheid (tot 80 km/uur) luid roepend over het water en is dan goed te zien. Vrouwtjes hebben een oranjerode ondersnavel, bij de man is die zwart.

IJsvogels nestelen het liefst langs langzaam stromende beken. In mindere mate wordt ook bij stilstaande, visrijke wateren genesteld. Ze komen voor bij meren, moeras, oevers, parken en tuinen, plassen, rietland en ruigte, rivieren en vennen. IJsvogels duiken in helder, liefst stromend water naar visjes maar ook naar waterinsecten. IJsvogels stellen prijs op enkele bomen of struiken langs de oever, bij wijze van uitvalsbasis. Ze zitten dan vaak stil op een laaghangende tak boven het water te loeren naar visjes. Voordat hij duikt 'bidt' de ijsvogel soms even boven het water.

IJsvogels broeden vanaf februari tot en met maart. Ze graven tunnels in oevers met een een 0,5 meter lange gang met aan het einde een broedkamer. Als in de wanden boomwortels tegen komen die het verder graven bemoeilijken, maken ze een nieuwe gang op een kleine afstand van hun eerste gang. Als in een oever of in de voet van een omgewaaide boom die langs het water staat meerdere gangen te zien zijn, is de gang die naar het nest leidt te herkennen aan de uitwerpselen die de vogels vanuit het einde van de gang naar buiten spuiten. De broedvogels doen dat om het broeden zo kort mogelijk te onderbreken. De bijna uitvliegende jongen doen dat ook. Hoe meer uitwerpselen, hoe langer er al gebroed is en hoe groter de jonge vogels op het nest al zijn. Na het verlaten van het nest met jongen nemen de ouders een bad om de stank van de uitwerpselen van de jongen in het nest weg te wassen.

Ze leggen meerdere legsels per jaar van meestal 6 tot 7 eieren. De man en vrouw broeden de eieren in 19 tot 21 dagen uit. De jongen zitten zo'n 22 tot 28 dagen op het nest voor ze uitvliegen. Het voedsel bestaat uit visjes, maar ook uit waterinsecten zoals libellenlarven. Vissen worden mee naar de zitpost genomen en worden daar eerst tegen een tak geslagen voordat ze worden doorgeslikt. IJsvogels jaagt vanaf een zitpost en bidt ook regelmatig en duikt in het water om zijn prooi te pakken.

De Roodborst juveniele verkennen onze tuin

We zitten al weer in de tweede fase van het broedseizoen. Diverse soorten hebben al jongen die uitgevlogen zijn, zoals deze Roodborst juveniel op de foto's. Nu ze zijn uitgevlogen, worden ze nog 2-3 weken door hun ouders verzorgd. Daarna zijn ze op zichzelf aangewezen.


De Roodborst juveniele verkennen onze tuin

Broedt van april tot in juli. Heeft in die periode twee legsels, met ieder 5-7 eieren. De eieren zijn blauw-wittig van kleur met kleine rode vlekjes. Broedduur: 12-15 dagen. Halfholenbroeder, maar bouwt ook open nesten; broedt op of laag boven de grond in een boom, muur of in dichte klimplanten. Het is een slordig nest van grassen en bladeren. De jongen zitten 13-15 dagen op het nest.

Roodborsten komen overal in Nederland voor met uitzondering van landschappen zonder bomen. Vooral aanwezig in niet al te jonge bossen, tuinen, parken en kleinschalige landschappen. In de winter ook in stadstuinen. Als er veel struiken en kruiden zijn, dan geeft dat de hoogste dichtheden roodborsten.


Let bij deze juveniel op de afwijkende stand van de tenen van de linker voet.

De Roodborst eet insecten, spinnetjes en andere kleine diertjes, aangevuld met bessen en zaden. In de winter ook een vaak geziene gast op voedertafels. Roodborsten zoeken vaak op een bijzondere manier naar voedsel, anders dan veel tuinvogels. Ze zitten dan stil, laag boven de grond en duiken dan naar hun prooi. Andere roodborsten zijn daarbij niet gewenst. Roodborsten hechten aan een eigen territorium, ook in de winter. Zelfs man en vrouw roodborst zitten elkaar in de weg en zijn alleen in het broedseizoen bij elkaar. Hun oranje borst gebruiken ze om elkaar te imponeren. De jongen moeten geen agressie oproepen, vandaar dat die pas later in het jaar van gespikkeld bruin naar het echte oranje-rood van de roodborst kleuren.

dinsdag 25 mei 2021

Een oud Zwarte mezen nest in een wilg

Ik was niet eerder in de gelegenheid om de Zwarte mees te fotograferen. Hopelijk komt er nog een gelegenheid om de Zwarte mees alsnog te fotograferen. Dat zal dan wel voor het volgende jaar worden.


Een wilg met een oud nest van de Zwarte mees

De Zwarte mees lijkt op de koolmees, maar is een stuk kleiner en veel bleker van kleur. Zwarte mezen hebben een klein kuifje, dat ze opzetten wanneer ze zich ergens druk om maken. In Nederland komen zwarte mezen vooral voor op de zandgronden. Het zijn naaldboombewoners, die vooral spinnen en insecten eten die ze in de bovenste lagen van de bomen zoeken. In de winter eten zwarte mezen vooral zaden, waardoor ze ook vaak in tuinen zijn waar te nemen op voedertafels en aan vetbollen.

Ze hebben in verhouding een grote zwarte kop en witte wangen en een dikker achterhoofd dan de koolmees met een rechthoekige witte vlek die doorloopt tot midden op de kruin. Onderdelen grauw bruinwit zonder zwarte middenstreep. Mantel blauwgrijs en twee witte strepen op de vleugels. Geen wit in buitenste staartpennen, zoals koolmees wel heeft. De zwarte mees broedt in boomholtes. Bij gebrek aan geschikte holtes maakt ze haar nest ook in grondholen (tussen boomwortels, onder stenen, in oude muizenholletjes). In tegenstelling tot andere mezensoorten, gebruikt de zwarte mees meestal maar één enkele mossoort voor de nestbouw. Het vrouwtje bouwt het nest alleen en broedt ook de 8 à 9 eieren alleen uit.


Zwarte Mezen broeden in naaldbossen en zijn het talrijkst bij een hoog aandeel sparrenbos. Soms broeden ze in een holte van een loofboom, maar dan moet deze wel dicht bij een naaldbos staan. Zwarte Mezen namen in de twintigste eeuw een tijdlang toe in het kielzog van massale aanplant van naaldbomen. Vanaf 1985 vertonen de aantallen een tendens tot afname. De omzetting van naaldhoutaanplant in meer natuurlijker loofbos verklaart deze afname maar ten dele.

zaterdag 22 mei 2021

De Pimpelmees in een kleine holte van een eik

Vrijdag morgen 21 mei filmde ik een Pimpelmees die in een kleine holte zat van een eikenboom. De holte zat aan de achterkant van de boom, gezien vanaf een verbindingsweg die twee dorpen met elkaar verbindt. De meesjes hebben jonge. De ouders vlogen onophoudelijk heen een weer om de hongerige jong in het nest te voeden met kleine rupsjes. Bij het verlaten van het nest namen ze regelmatig de uitwerpselen van de jongen mee om zo het nest schoon te houden.


De Pimpelmees in een kleine holte van een eik

Pimpelmezen zijn holenbroeders. De meeste kennen de Pimpelmees omdat ze veel in onze tuinen voor komen, maar de meeste zitten toch echt in de vrije natuur. Daar zitten ze in oude nestholtes van spechten of in holtes die ontstaan zijn door het uitrotten van afgebroken of afgezaagde boomtakken. Als het oog dat over blijft uit rot ontstaat er een holte, waar de mezen nog wat zacht rot materiaal weg halen.

Ook de Koolmezen wonen in holtes die ze kunnen vinden in de vrije natuur. Laatst zag ik een nest in een weipaal. De bovenkant was helemaal uitgehold door rotting. Alleen de zijkanten stonden nog overeind. De bovenkant was helemaal open, waardoor het nest waarschijnlijk niet helemaal droog zal blijven tijdens een regenbui.

donderdag 20 mei 2021

Koolmees broedt in open boomholte

Vanmorgen zag ik een Koolmees uit een uitgeholde afgezaagde boomstam vliegen. Deze boomstam staan twee meter van de openbare weg vandaan. Een verbindingsweg van het ene dorp naar het andere. Ik had een pocketcamera bij, dus keek ik even terwijl het nest toch verlaten was. Na een paar foto's ben ik nog even op enige afstand blijven kijken. Na enkele minuten vloog de mees weer terug op het nest.


Diep in de uitgerotte stam heeft de Koolmees een nest gemaakt. Ze broedt op 8 eitjes.

Aan de bovenkant was de opening zo groot dat een volwassen man met z'n handen er in zou kunnen. Ik heb een stuk boomschors gezocht en die als een boog over de bovenkant gespannen en met een koord rond de stam vastgezet. Zo blijft het nest droog en kunnen grotere predatoren er ook niet in, terwijl de mees er nog makkelijk door kan. Koolmezen wonen niet altijd in nestkasten. In de natuur doen mezen het met uithollingen in bomen of boomstronken. Dat kan een uitgerotte holte zijn van een afgezaagde boomstam, of een openstaan de scheur in een dode boom.


Van nature broeden mezen vooral in boomholtes, maar in de menselijke omgeving kiezen ze naast nestkastjes ook nissen en spleten in gebouwen en zelfs brievenbussen, blikjes, wegpaaltjes of een oude pomp. Tussen begin april en begin mei legt het vrouwtje 4-12 eieren (gemiddeld 8-9). Ze moet ongeveer twee weken broeden voor de eieren uitkomen. De eitjes zijn iets groter dan die van de pimpelmees. Ook wit, met kleine stipjes of vlekjes er op, vaak een beetje purper van kleur. Ook bij de koolmezen broedt het vrouwtje. Het mannetjes zorgt ervoor dat ze niet op haar eieren zittend verhongert. De eitjes worden pas bebroed als het laatste ei is gelegd. In de legperiode worden de eitjes in de kast voortdurend met dons en mos bedekt.

woensdag 19 mei 2021

Bonte vliegenvangers zingen om een vrouwtje

Vanmorgen hield de Bonte vliegenvanger zich weer op in de nabijheid van de nestkast waar hij gisteren belangstelling in had. Er zijn drie mogelijkheden; 1) hij wil een nest bouwen, 2) hij heeft geen haast of wil het vrouwtje eerst voor zich winnen, of 3) hij woont of gaat op een andere plaats een nestkast zoeken. Dat laatste kan tegenvallen, en dat hoop ik ook. De meeste nestkasten zijn al bezet door de mezen, die al meer dan een maand geleden begonnen met nestbouw. Dus hoop ik dat de Bonte vliegenvanger zijn intrek neemt in mijn nestkast.



De Bonte vliegenvanger zingt om een vrouwtje te lokken of om zijn territorium te verdedigen.

Bonte vliegenvanger mannetjes hebben regelmatig twee vrouwtjes. Ze krijgen dit voor elkaar door nadat ze gepaard zijn geraakt, vaak enkele honderden meters verderop weer te gaan zingen om een tweede vrouw aan te trekken. Voor deze zogenaamde ‘bijvrouwtjes’ is dit nadelig, want die krijgen zo’n 20% minder uitgevlogen jongen dan de eerste vrouwtjes. Dit fenomeen staat bekend als polygynie en is afkomstig van de Griekse woorden poly (= veel) en gune (= vrouwen). De Nederlandse term luidt veelwijverij. Insecten zoals vliegen, muggen, vlinders en libellen, maar ook oorwurmen en sprinkhanen staan op de menukaart van de Bonte vliegenvanger. Vanaf een zitpost maken bonte vliegenvangers korte vluchten achter vliegende insecten aan, en vangen deze in volle vlucht.


Bonte vliegenvangers zijn de laatste 20 jaar weliswaar acht dagen eerder gaan broeden maar de rupsenpiek schoof in diezelfde periode met 16 dagen naar voor in het seizoen. Ze lijken dus maar in beperkte mate die vervroegde rupsenpiek bij te benen. Gevolg: problemen, want door het niet samenvallen van de rupsenpiek en het moment waarop de jongen in het nest zitten - en dus een grote voedselbehoefte hebben, moeten bonte vliegenvangers hun jongen grootbrengen onder minder gunstige omstandigheden dan in het verleden.

De Koolmezen van 12 dagen groeien als kool

De Koolmezen uit dit nest moeten rond 4 mei uit het ei gekomen zijn. Ik heb dit nest een paar keer gecontroleerd, net als de andere nestkasten in de tuin. Vanochtend heb ik mijn GoPro camera boven in de nestkast gelegd. Op de beelden is te zien hoe hard ze groeien. De jonge Koolmezen zijn nu 12 dagen oud. Het verenkleed is grotendeels al gevormd. Er zijn er al die flink met de vleugels beginnen te fladderen, de eerste oefeningen voor de echte vliegopening.


De jonge Koolmezen van 12 dagen groeien als kool

Zes kuikens in een Koolmezenkast is nu niet wat je verwacht. Normaal zijn er dat al gauw tien tot zelfs twaalf per nest. Deze video is natuurlijk ingekort. De opname duurde in werkelijkheid een half uur. De periodes dat de mezen onderweg waren om voedsel te zoeken en het op het nest stel was zijn er uitgeknipt. Van dat half uur is er dus 9 minuten over gebleven.

Jongen Koolmezen zitten 18-20 dagen op het nest. Nadat ze zijn uitgevlogen, worden de jongen nog 2-3 weken gevoerd. Als jonge mezen geboren zijn op dinsdag 4 mei, dan zullen ze iets meer dan 2½ week later uitvliegen. Dat zou zaterdag 22 mei of zondag 23 mei kunnen zijn. Jonge mezen zullen een dag of 3 à 4 voor uitvliegen al door de vliegopening naar buiten kijken.

UPDATE: Zondag 23 mei was de nestkast verlaten. Alle jongen waren uitgevlogen. Een succesvolle broed voor dit nest.

dinsdag 18 mei 2021

De Bonte vliegenvanger ontdekt de nestkast

Vanmorgen zag ik dat de Bonte vliegenvanger voor het vlieggat van de nestkast hing, die ik speciaal voor deze vogelsoort heb opgehangen. Toen ik de auto als schuilhut enigszins in de buurt had gezet en van daaruit de auto foto's maakte, heb ik hem niet meer tegen de nestkast zien hangen. Gelukkig was de auto met mij erin geen storend element, daar deze Bonte vliegenvanger ook daarna veelvuldig terug kwam en zijn lied zat te zingen, en dat dichter bij de auto als dat de nestkast hangt. Ik zag dat de Bonte vliegenvanger enkele keren een koolmees die naar zijn zin te kort bij de nestkast kwam wegjaagde. Ik heb er redelijk veel vertrouwen in dat ze de nestkast gaan bewonen.


De Bonte vliegenvanger zingt / roep o.a. een oplopend "wiek, wiek", maar ook korte tikjes en een rateltje.

De keel en buik van het mannetje van de noordelijke populaties zijn helder wit van kleur evenals de witte vleugelvlek en een kleine dubbele witte vlek boven de snavel. De rest van het verenkleed is zwart in prachtkleed, of meer bruingrijs. Het mannetje is donkerder van kleur dan het vrouwtje dat meer bruin is. Maar in Nederland zijn de meeste mannetjes niet zwart maar bruin en soms moeilijk van vrouwtjes te onderscheiden. Deze soort wordt vooral aangetroffen in halfopen loof- en gemengde bossen met een gevarieerde structuur. Het meest in het oosten van Nederland. De broedt begint eind april en loopt tot en met juni. Heeft 1 legsel per jaar met meestal 6-7 eieren. Ze broeden vaak in nestkasten, maar ook wel in boomholten. e broedduur is 12-17 dagen. Na 16 dagen vliegen de jongen uit. Dan blijven de vogels met elkaar nog zo'n 8 dagen in de omgeving van het nest, om daarna de broedplaats meestal te verlaten.

Bonte vliegenvanger mannetjes hebben regelmatig twee vrouwtjes. Ze krijgen dit voor elkaar door nadat ze gepaard zijn geraakt, vaak enkele honderden meters verderop weer te gaan zingen om een tweede vrouw aan te trekken. Voor deze zogenaamde ‘bijvrouwtjes’ is dit nadelig, want die krijgen zo’n 20% minder uitgevlogen jongen dan de eerste vrouwtjes. Dit fenomeen staat bekend als polygynie en is afkomstig van de Griekse woorden poly (= veel) en gune (= vrouwen). De Nederlandse term luidt veelwijverij. Insecten zoals vliegen, muggen, vlinders en libellen, maar ook oorwurmen en sprinkhanen staan op de menukaart van de Bonte vliegenvanger. Vanaf een zitpost maken bonte vliegenvangers korte vluchten achter vliegende insecten aan, en vangen deze in volle vlucht.


Door klimaatsverandering is het uitlopen van de bomen de afgelopen 20 jaar in Nederland met zo’n 15 dagen vervroegd (behalve dit jaar). De rupsen piekdatum, die sterk gecorreleerd is met deze uitloop, heeft een vergelijkbare vervroeging laten zien. Soorten als Bonte vliegenvanger hebben zich hier deels weten aan aan te passen. Als uitgesproken insecteneter kan je enkel (veel) jongen grootbrengen wanneer de ‘jongentijd’ samenvalt met de drie tot vier weken durende rupsenpiek rond eind mei, begin juni. Vervroegt die piek, dan moet ook de broedperiode vervroegen en dus ook het moment waarop een soort terugkeert van de Afrikaanse wintergronden.

Bonte vliegenvangers zijn de laatste 20 jaar weliswaar acht dagen eerder gaan broeden maar de rupsenpiek schoof in diezelfde periode met 16 dagen naar voor in het seizoen. Ze lijken dus maar in beperkte mate die vervroegde rupsenpiek bij te benen. Gevolg: problemen, want door het niet samenvallen van de rupsenpiek en het moment waarop de jongen in het nest zitten - en dus een grote voedselbehoefte hebben, moeten bonte vliegenvangers hun jongen grootbrengen onder minder gunstige omstandigheden dan in het verleden.

Nederlandse bonte vliegenvangers trekken in zuidelijke tot zuidwestelijke richting weg. Daarbij doorkruisen ze Frankrijk en het Iberisch Schiereiland. Ze trekken 's nachts. Maar er wordt ook overdag gevlogen als ze dwars door de Sahara vliegen in 40-60 uur, naar tropisch West-Afrika, hun overwinteringsgebied. Deze najaarstrek vindt plaats vanaf eind juli tot half oktober. In die periode trekken ook Scandinavische vogels door Nederland. De voorjaarstrek weer onze kant op vindt plaats vanaf half april tot begin juni.

vrijdag 14 mei 2021

De Kleine karekiet in het riet langs de Reusel

De kleine karekiet (Acrocephalus scirpaceus) lijkt zeer sterk op de bosrietzanger (zie tweelingsoorten). Ze zingen hangend aan een rietstengel vanaf de ochtend tot enkele uren na zonsopkomst, vooral van schemer. Deze (op de foto's) zag ik vanmorgen in Baarschot langs de oevers van het beekje De Reusel.


De Kleine karekiet zit het vaakst achter het riet, maar hier zag ze ook.

De Kleine karekiet is een echte moerasbewoner. De markante, krassende, staccato zang (met altijd een "krr-krr-kiet-kiet-kiet"-achtige strofe) is te horen in de meeste rietstroken. De voorkeur van deze onopvallende bruine vogel gaat uit naar rietlanden, die met de stengels in ondiep water staan. In goede broedgebieden, zoals de laagveenmoerassen in Nederland, kunnen kleine karekieten in kolonies broeden. Deze behendige muggenvanger is gaal gelig bruin van boven, vuilwit van onderen, verder eigenlijk geen expliciete kenmerken. Een relatief lange snavel is een hulp om hem te onderscheiden van de zeer gelijkende bosrietzanger. Geen verschil tussen mannetje en vrouwtje. Ze worden slechts 13 cm lang.

De Kleine karekiet is sterk gebonden aan rietvegetaties, van puur tot verruigd riet maar met voorkeur voor stevig maar niet te dik waterriet. Zowel grote rietvelden als smalle stroken langs bijv. sloten en beekjes. De eileg verloopt van half mei tot half augustus, vooral eind mei tot begin juli. Een tot twee broedsels per jaar, meestal 3-6 eieren, broedduur 11-14 dagen, nestjongenperiode 9-13 dagen, jongen worden nog enige tijd na uitvliegen verzorgd. Het nest heeft een netjes gebouwde diepe kom, geweven rond verticale stengels van (meestal) riet. Niet te verwarren met andere soorten. Nesten in ruigtevegetaties kunnen vlakbij nesten van Bosrietzanger liggen.


De Reusel ontspringt ten zuidwesten van het Noord Brabantse dorp Reusel, op het hoger gelegen Massief van Brabant, en stroomt door het Landgoed de Utrecht en vervolgens langs Baarschot en Diessen onder het Wilhelminakanaal door naar Moergestel, waarna zij net ten zuiden van Oisterwijk overgaat in de Achterste Stroom. Beken die in de Reusel uitmonden zijn de Belevensche Loop, Hoevensche Loopje, Rouwenbochtloop, Raamsloop (soms Raamloop, in de Utrecht) en het Spruitenstroompje (ten zuiden van Moergestel).

De Reusel heeft de functie van waternatuur en viswater. Aangezien de beek tegenwoordig weinig meer is dan een rechtgetrokken afvoerkanaal, wordt niet altijd aan deze functies voldaan. Desondanks behoort de Reusel van de Langvoortse brug tussen Lage Mierde en Hulsel tot aan het Wilhelminakanaal tot het Natura 2000 gebied Kempenland-West, wegens het voorkomen van de beschermde drijvende waterweegbree en de eveneens beschermde kleine modderkruiper. Het dal van de Reusel op Landgoed de Utrecht is door de provincie Noord-Brabant als aardkundig monument aangewezen.

Reusel wordt in het testament van St. Willibrord uit het jaar 726 aangeduid als Digena of Disena. Er is een theorie die stelt dat de huidige Reusel (evenals de Esschestroom) ooit beschouwd werd als de bovenloop van de Dieze. De namen Diessen en Dieze zouden dan dezelfde historische wortels hebben. Vroeger stroomde de Reusel kronkelend door een brede, natuurlijke bedding. Langs de oevers hier een daar een bosje, wat weilanden (beemden), houtwallen en de plaatselijke dorpskernen op een steenworp afstand. Langs de beek stonden drie watermolens, namelijk ten zuiden van Baarschot, tussen Baarschot en Diessen en aan het Stokeind te Moergestel. Tijdens de ruilverkaveling in de jaren zestig is de beek rechtgetrokken en sindsdien is het een recht en breed afvoerkanaal, met nauwelijks stroming. Hierdoor ontstaat wateroverlast in de winter en verdroging in de zomer. Ook is er geen ruimte voor waterberging en natuurlijke processen.

Zwartkop man op zoekt naar zijn vrouwtje

Vanmorgen vloog het Zwartkop mannetje heen en weer. Toen hij zijn vrouwtje zag en daar naar haar toe vloog was hij een stuk rustiger. Het leek wel of hij zijn vrouwtje kwijt was en haastig naar haar op zoek was. Hij zat even daarvoor te zingen. Helaas buiten beeld.


Als het mannetje zit te zingen is dat niet om zijn vrouwtje te roepen, maar om een vrouwtje het hof te maken en soortgenoten duidelijk te maken dat hij de baas in in zijn territorium. Nou is een territorium van een Zwartkop niet zo groot. Wie door de bossen wandelt of langs een bosrand fietst zak wel een opgemerkt hebben dat er een stukje verder weer een zwartkop te horen is.

Zwartkoppen danken hun naam aan de zwarte veertjes boven op de kop, als een zwarte alpinopet. Alleen bij de mannen is die zwart, de vrouwtjes hebben een roestbruin petje op. De rest van de vogels is vrijwel egaal muisgrijs van kleur. Ons land kent een broedpopulatie van 300.000 tot 500.000 paar (telling/schatting 2013-2015). De Zwartkop is een trekvogel. Slechts 100 tot 300 Zwartkoppen blijven in ons land. Zwartkoppen komen voor in het oostelijke deel van Nederland. Hoe verder je naar het oosten gaat, hoe meer Zwartkoppen. Hoger gelegen gronden levert de hoogste populatie. Sinds 1985 is het aantal in ons land toegenomen. Jaarlijks nam het aantal toe met ruim vijf procent, wat een verdrievoudiging oplevert van het aantal vanaf 1985 tot nu.


Waar is mijn lieve vrouwtje? Hij zat even daarvoor te zingen. Helaas buiten beeld.


De Zwartkop is beschermd op grond van de Europese Vogelrichtlijn en de Wet natuurbescherming. Mannetjes bouwen verschillende nest platformpjes, het vrouwtje maakt een keus, waarna beide partners het gekozen nest voltooien. Het transport van voedsel of uitwerpselpakketje wordt door beide partners gedaan. De Zwartkop broedt in bossen en allerlei halfopen landschappen met bomen en struiken, inclusief stedelijk gebied. De eileg loopt van eind april tot eind juni, met piek in mei en begin juni.

Spreeuwen zoeken voedsel in het grasland

Spreeuwen zijn meesters in het vinden van regenwormen, emelten en engerlingen. Hoewel de Spreeuw (Sturnus vulgaris) het hele jaar door te zien is, is het een trekvogel. De spreeuwen die wij hier 's zomers zien, zitten 's winters zuidelijker en onze winterspreeuwen bevinden zich 's zomers noordelijker.


Spreeuwen zijn meesters in het vinden van regenwormen, emelten en engerlingen.

Het verenkleed is glanzend zwart met, vooral in de zon, een weerschijn van bronsgroen (kop en achterhoofd) en verschillende variaties purper. In de winter is het verenkleed duidelijker gespikkeld dan in de zomer. Behalve voor kenners is er eigenlijk nauwelijks onderscheid te maken tussen het mannetje en het vrouwtje. Omdat de veren van het wijfje wat groter en breder zijn, en omdat de uiteinden van de contourveren wit gekleurd zijn, zijn háár stippels van het winterkleed groter en staan bovendien wat dichter opeen. Jonge spreeuwen zijn grijsbruin met een lichte keel. Aan het eind van de zomer ruilen ze dit verenpak om voor dat van de volwassenen, zij het dat hun spikkels duidelijker zijn dan die van de oudere volwassenen die meer gemêleerd zijn. De lengte bedraagt ongeveer 21 cm, met een spanwijdte van 37–42 centimeter en een gewicht van 70-80 gram.

Spreeuwen kunnen lang achtereen zingen. Het geluid dat ze hierbij maken klinkt vaak meer als een soort gekwetter dan een gefluit. Spreeuwen zijn goed in imiteren. In het onderstaande geluidsfragment valt een imitatie van een wielewaal te beluisteren. Behalve vogels imiteert de spreeuw ook omgevingsgeluiden. Zo kan het voorkomen dat spreeuwen die zich ophouden op spoorwegstations de geluiden aldaar nabootsen : van een binnenrijdende trein en het open- en dichtgaan van treindeuren tot het fluitje van de conducteur. In Nederland loopt de populatie spreeuwen sinds de jaren 1990 snel terug. SOVON vogelonderzoek telde vóór 1990 nog 1,3 miljoen exemplaren. In 2008 was dat aantal gedaald tot 600.000. De terugloop wordt geweten aan het verdwijnen van weilanden en de verdroging van het grasland door het bodembeheer. Het aantal broedparen over de periode 2013-2015 ligt tussen 450.000-750.000.


Een emelt is een larve van een Langpootmug. Emelten komen zowel in het voorjaar als in het najaar voor. Ze leven van het groene deel van planten en niet van de wortels, zoals vaak beweerd wordt. Emelten houden zich overdag schuil in een holletje onder de grond en komen 's nachts tevoorschijn om bovengrondse groene delen van planten te eten. Jonge planten kunnen door de emelt aan de wortelhals geheel worden doorgevreten, waardoor het bovengrondse deel afsterft. Emelten richten daarmee schade aan en zijn niet geliefd in de tuinbouw. In grasland zouden emelten mogelijk enig nut kunnen hebben, omdat ze kiemplanten van onkruiden wegnemen. De vraatschade van de emelt noemen we primaire schade; secundaire schade ontstaat als dieren die emelten bejagen, zoals vogels en mollen, bij de jacht op emelten het gazon omploegen.

Een engerling is de larve van een kever die tot de familie bladsprietkevers behoort. De meest bekende is de larve van de meikever, maar ook de larven van de junikever, de Johanneskever en de neushoornkever worden engerlingen genoemd, naast die van veel andere soorten. Er zijn wel meer insecten die een larve hebben die anders genoemd wordt dan het volwassen insect, zoals de emelt, de larve van langpootmug, en de ritnaald of koperworm, de schadelijke larve van de kniptor. De engerling heeft een karakteristiek uiterlijk; een duidelijk 'C'- vormig, gekromd, rupsachtig lichaam met een zakvormig, verdikt achterlijf. De meeste soorten hebben een harde, oranjebruine kop. De kleur van het lijf is geelwit. Aan de zijkanten zitten ademopeningen.