dinsdag 31 december 2019

Oranjerode schorszwam (Peniophora incarnata)

Vanmorgen was ik in Reusel aan de wandel rond het Beleven. Op een zeker moment zag ik een zwam op dode takjes van een Eik.Ik had geen fotocamera bij omdat het erg mistig was. Dus maakte ik met mijn smartphone een paar foto's. Thuis gekomen zocht ik naar de naam van de schorszwam. Het bleek de Oranjerode schorszwam te zijn.

Oranjerode schorszwam is een korstachtige soort, die groeit op het oppervlak van de schors.

De Oranjerode schorszwam is niet kieskeurig waar het de keuze van de houtsoort betreft, maar komt op allerlei soorten van dood hout voor. Zelfs op het hout van de wijnstok kan de soort worden aangetroffen. In Nederland wordt hij het meest op elzenhout gevonden. Hij leeft van de afbraak van stronken en takken en veroorzaakt witrot. De paddenstoel onderscheidt zich van andere houtzwammen door het feit dat hij ook droog hout kan aantasten. De Oranjerode schorszwam komt algemeen voor in Nederland.


Ze beginnen als kleine kolonies, maar deze kunnen later samenvloeien. Het hymeniale oppervlak is oranje of rood tot roodbruin, glad, continu en ongescheurd; de marge is dunner, gekruld en wit of lichtoranje of rood. De basis van het fruitlichaam bestaat uit bruine hyfen , met klemverbindingen en matig dikke celwanden, met een breedte van 3,2 tot 4,5 μm. De basidiospores zijn cilindrisch.

maandag 30 december 2019

De Canadese luchtmacht in aantocht

Een groepje Grote Canadese ganzen kwamen aanvliegen om neer te strijken op het Beleven in Reusel. Vanmorgen scheen de zon weer eens, en dat deed het tot zonsondergang. Dat zie je ook meteen aan het aantal vogels dat op het Beleven zit. Veel meer watervogels; waaronder vooral Wilde eenden, Krakeenden, Wintertalingen, Grauwe ganzen, en natuurlijk wat Grote Canadese ganzen, Kolganzen en Brandganzen.

Met een draai tegen de wind in, zetten de Grote Canadese ganzen de landing in.

De Grote Canadese gans is een gans die zijn oorsprong kent in Noord-Amerika en Canada. Vanaf de jaren 1975 is de grote Canadese gans als broedvogel in Nederland te vinden. De gans kwam naar ons land door ze te importeren als kooivogel. Zoals dat met meer geïmporteerde soorten gaat, ontsnappen er een aantal of worden ze gewoon uitgezet, soms om ze door sportjagers weer af te laten schieten. De Canadese ganzen hebben zich zodanig voortgeplant, dat er nu zoveel zijn dat het lijkt of de soort hier hier altijd al voor kwam. De grote Canadese gans is geregeld te vinden op vennen in Brabant en in de lage delen van West-Nederland.

Hoe goed de Grote Canadese gans het in Nederland doet, tonen de tellingscijfers van Sovon aan. De broedpopulatie bedraagt 9000-12.000 (2013-2015), de geschatte maximum aantallen in de winter 43.000-54.000 (2013-2015). De geschatte maximum aantallen die op doortrek zijn boven Nederland van september tot en met november liggen zelfs op 48.100-56.100, (2012-2017).


Vóór het ontstaan van een eigen broedpopulatie waren Grote Canadese Ganzen alleen in strenge winters, zoals 1978/79, in noemenswaardige aantallen aanwezig. Het ging dan om Zweedse vogels. Zulke invasies worden niet meer vastgesteld of verdrinken in de snel gegroeide eigen populatie. Deze betreft grotendeels standvogels, 's winters aangevuld met vogels uit aangrenzende landen. Recent in Nederland geringde vogels zijn overigens wel teruggevonden tot in Zuid-Zweden. De belangrijkste verplaatsingen vinden plaats in de ruiperiode in juni, als vogels uit omringende landen in Nederland komen ruien, maar tegelijk vanuit Nederland ook ruitrek naar elders optreedt.

De landelijke aantallen zijn vooral vanaf 1995 sterk toegenomen. De groepen zijn het grootst in nazomer en herfst, wanneer de ganzen veelal oogstresten op akkers bezoeken. In de loop van de winter vallen de meeste groepen uiteen. Tussen juni en augustus ontstaan ruiconcentraties tot enkele duizenden vogels op grote open wateren.

zondag 29 december 2019

Nijlganzen op een bevroren Beleven

Vanmorgen was het landschap weer wit van de aangevroren rijp. Ook vormde zich wat ijs. Er zaten niet veel ganzen in het water of op het nog dunnen ijs. Mogelijk houden ze er niet van om hun voeten nat en koud te maken, ze eten immer gras. En dat hoeven ze niet in het koude water te zoeken.

 Nijlganzen in Reusel op een bevroren Beleven

De Nijlgans (Alopochen aegyptiaca), ook wel vosgans genoemd, is een eend-achtige vogel uit de familie Anatidae (zwanen, ganzen en eenden). In deze familie wordt de soort in de onder-familie Tadorninae (halfganzen) geplaatst. Dit zegt meteen iets over het formaat. De naam nijlgans is verwarrend, want hij behoort niet tot de onder-familie Anserinae (zwanen en ganzen). De oude Egyptenaren beschouwden de nijlgans als een heilig dier en beeldden hem regelmatig af in hun kunst.

De lichaamslengte bedraagt 63 tot 73 cm en het gewicht 2,5 kg. Het verenkleed van beide geslachten is gelijk. De nijlgans leeft voornamelijk op het land, hoewel hij goed kan zwemmen. De nijlgans eet zaden, bladeren, grassen en stengels. Af en toe eet dit dier sprinkhanen, wormen en andere kleine dieren. In het broedseizoen verdedigt hij een territorium, soms zelfs agressief, maar ook onderling zijn ze weinig verdraagzaam. Die agressiviteit is trouwens het handelsmerk van deze ganzen. Ze passen brute kracht toe om het nest van een andere vogel in te pikken - waarvan vooral grauwe ganzen, maar ook roofvogels, kraaien, eenden en dergelijke, slachtoffer zijn - en om de kleintjes van andere eend-achtigen te verdrinken.


Deze soort komt algemeen voor in Afrika in het dal van de Nijl, maar verder door het hele continent ten zuiden van de Sahara. De leefgebieden liggen langs meren, rivieren en in moerassen. De vogel mijdt gebieden met woestijnen en dichte bossen.

Ontsnapte siervogels vormden na de jaren 1960 verwilderde populaties in Oostenrijk, België, Denemarken, Nederland, Groot-Brittannië en de Verenigde Arabische Emiraten. Zij leven daar als exoten. In Nederland komt de nijlgans sinds 1967 voor als exoot. Omstreeks 1999 bedroeg het aantal broedvogels 4500 tot 5000 paar en omstreeks 2009 bedroeg dit aantal 10.000 tot 13.900 paar. Het tempo van toename lag rond 1980 bij de 25% per jaar en vlakte rond 2010 af tot 6% per jaar. In de vogelatlas van 2018 wordt het aantal broedparen ingeschat op tussen de 6900 en 11400 paren.

De nijlgans heeft een enorm groot verspreidingsgebied en daardoor alleen al is de kans op uitsterven gering. De grootte van de populatie is niet gekwantificeerd. In Afrika wordt er veel op de vogel gejaagd en daar nemen de aantallen af. Het tempo van de achteruitgang ligt onder de 30% in tien jaar (minder dan 3,5% per jaar).

vrijdag 27 december 2019

De Groene specht in de houtwal

Vanmorgen zag de Groene specht in de houtwal, achter onze veldschuur. Een prachtige vogel, maar schuw. Soms lukt het om er een mooie foto van te maken.


Groene spechten zijn standvogels van open loofbossen, hoogstamboomgaarden, parken en oude houtsingels. Hij broedt meestal in een zelfgehakt hol in een oude loofboom. In de zomermaanden bestaat zijn voedsel vooral uit grote mieren (vooral rode bosmieren) en wordt meestal op de grond verzameld. De lachende roep van de groene specht is een opvallend kenmerk. Roffelt niet vaak en zwak, dat is meer voor de zwarte specht.

De groene specht is een forse vogel, met in vlucht opvallend groene stug en stuit en diep golvende vlucht. De kop van de groene specht is opvallend getekend met rode kruin en zwarte vlek rondom het oog. Mannetjes hebben daarnaast ook nog een rode vlek onder het oog, deze vlek is bij vrouwtjes zwart. Ze hebben een grijze dolksnavel. Onvolwassen vogels zijn zwaar gevlekt over het gehele lichaam. De kenmerkende lachende roep van de groene specht valt vaak het eerst op. Heeft een diepe golvende vlucht en zoekt vaak op de grond naar mieren.

dinsdag 24 december 2019

Warrelknoest op boomstam zomereik

Je ziet ze wel meer, een gezwel aan een boomstam van een eik of een berk. Zo'n gezwel is een warrelknoest, vaak ontstaan door een plaatselijke "kwetsuur" van een boom door het afbreken van een tak, een bacteriële infectie, een schimmelaantasting of insectenvraat. (foto's gemaakt met een smartphone).

Een joekel van een warrelknoest aan de stam van een Zomereik

Een warrelknoest kan ontstaan bij een plaatselijke "kwetsuur" van een boom door het afbreken van een tak, een bacteriële infectie, een schimmelaantasting of insectenvraat. Als reactie gaat de boom op die plaats "woekeren", een gezwel vertonen. De slapende knoppen in takken of stam schieten wakker en beginnen hevig te groeien. Het is een soort “groeireactie” op stress. Warrelknoesten komen vooral voor bij Berk, Eik en Es. De bomen zelf hebben er geen last van en kunnen tientallen jaren ongehinderd verder groeien.


Houtbewerkers vinden woekeringen niet slecht, zij houden van warrelhout. Dat scheurt minder gauw, is mooi en exclusief, want zeldzaam en dus duur. Warrelhout wordt door houtsnijders, houtdraaiers en meubelmakers ook wel wortelhout genoemd, misschien omdat de meeste warrels onder de grond woekeren. Of omdat warrel een minder verkoopbaar woord is.

Klinken heksenbezems toverachtig, de woekerwarrel zou ontsproten kunnen zijn aan het denkraam van Marten Toonder. Bovengrondse warrels vallen meer op dan wortelwarrels en zijn bij het hakken van hout vaker de sigaar. Warrels kunnen als voetballen aan de bast kleven, maar ook de hele stam omsluiten. In Amerika zijn warrels gevonden van bijna acht meter doorsnee, woekerend rond de metersdikke stam van een sequoia.

maandag 23 december 2019

Zwammen langs de Raamsloop Reusel

Vanmorgen ben ik nog eens langs de Raamsloop gaan wandelen. Ter hoogte van het Buspad zag ik een aantal mooie zwammen, waarvan er een was dat waarschijnlijk de zeer zeldzame Knotsvormige geweizwam is. Deze zwam lijkt veel op de gewone Geweizwam. maar is niet of nauwelijks vertakt. Als het de Knotsvormige geweizwam is, is het er een waar tot op heden maar drie vindplaatsen van bekend zijn, volgens Verspreidingsatlas. Andere zwammetjes die ik zag zijn de Witte tandzwam, Gewoon meniezwammetje en de Fraaisteelmycena.

Knotsvormige geweizwam op een rottend takje van een dode zomereik.

Er is weinig bekend over de Knotsvormige geweizwam. Xylaria rhopaloides (Kunze) Mont. behoord tot de Xylaria, een geslacht van schimmels uit de familie Xylariaceae. De Knotsvormige geweizwam is uiterst zeldzaam. Om de soort met zekerheid vast te kunnen stellen is microscopische onderzoek nodig. Zo kan het defectieven onderscheid gemaakt worden tussen de Knotsvormige geweizwam is zo gelijkende gewone Geweizwam.


R. Bertault publiceerde in de B.S.M.F. van 1984 een monografische bewerking voor de Europese en Noord-Afrikaanse soorten van dit geslacht. Hij beschrijft hierin niet minder dan 45 soorten, ingedeeld in 4 secties. De dichotome sleutel in dit werk is, voor iemand met weinig ervaring in Pyrenomyceten zoals ik, niet gemakkelijk te gebruiken. De keuzemogelijkheden overlappen elkaar regelmatig, de nogal summiere beschrijvingen worden zelden aangevuld met afbeeldingen. Hierdoor blijft er na de determinatie een gevoel van twijfel over. Toch leken mij voldoende punten van overeenkomst aanwezig om te besluiten tot Xylaria rhopaloides (Kunze) Mont.

De Knotsvormige geweizwam (Xylaria rhopaloides) wordt vooral gekenmerkt door de smalle tot aan de top fertiele stromata en de inequilaterale sporen, met afmetingen 10-11 (12-14) x 4-6 Jlm. Het steeltje is duidelijk afgetekend aan de basis met donkerbruine viltige bekleding. Dit kenmerk vindt men wel terug bij een verwante soort Xylaria jolyana Bertault, maar deze heeft dan weer kleinere stromata en grotere sporen (13-15 Jlm lang). Ook Xylaria galandii Bertault lijkt sterk verwant, maar heeft gebundelde vruchtlichamen met meer knotsvormige stromata, de sporen meten 12-13 x 5-6 )lm.

De Knotsvormige geweizwam groeit hier op een uitstekend takje van een op de grond liggende stam van een zomereik (boombast op re. foto).


Het beekje de Raamsloop stroomt door landerijen en kleinschalige loofbossen.

De Raamsloop is een beekje dat tussen Reusel en Bladel bij de Hamelendijk in Reusel ontspringt en via Hulsel, Lage Mierde, naar Wellenseind stroomt om daar in het noordelijk deel van het landgoed de tweede meanderende beekje uit de omgeving, de Reusel in stroomt. De Raamsloop meandert sterk tussen de Reuselsedijk in Hulsel en waar de waterloop vanaf de Papenakkers de Raamsloop in stroomt. Die waterloop ligt ook daar weer op de dorpsgrens van Lage Mierde en Hulsel. Vanaf die waterloop is er geen meandering en stroomt het beekje richting de Neterselseweg in Lage Mierde. In het meanderende deel zijn twee loopbruggen over het water gelegd. Een daarvan is een betonnen brugdek, de andere een stalen looprooster bij de stuw (achter de gemeentewerf in Lage Mierde).

Ecologische verbindingszone
Langs de Raamsloop zijn de oevers gedeeltelijk flauwer gemaakt om meer variatie in de natte en droge plekken te krijgen. Dat biedt een goede uitgangssituatie voor de ontwikkeling van verschillende planten en dieren. Er zijn vier nieuwe poelen aangelegd voor amfibieën. De bodem is op een aantal plekken verschraald door de voedselrijke toplaag af te graven. Die percelen zijn nu voedselarm waardoor er weer planten kunnen groeien die hiervan naturen thuishoren. Ook is er nieuwe beplanting in de omgeving aangebracht.


Witte tandzwam (Schizopora paradoxa).

De Witte tandzwam en de Splijtende tandzwam (Schizopora paradoxa en S. radula) zijn dubbelgangers die in het veld niet van elkaar zijn te onderscheiden. Het zijn witte gaatjeszwammen waarvan de poriënwanden na verloop van tijd uiteenvallen waardoor een tandvormig uiterlijk ontstaat. Dit gaat mogelijk bij de Witte tandzwam sneller, maar dit vormt geen bruikbaar determinatiekenmerk. Het enige betrouwbare kenmerk zijn de grotere sporen van de Witte tandzwam: gemiddelde sporenlengte groter dan 5,5 µm bij de Witte tandzwam en kleiner dan 5,5 µm bij de Splijtende tandzwam. Het verdient aanbeveling rijpe sporen te meten afkomstig uit een sporee (op een objectglaasje). Beide soorten worden soms ook in het geslacht Hyphodontia ondergebracht.

 Witte tandzwam (Schizopora paradoxa)

Microscopische controle is nodig voor zekere determinatie van deze soort. De Splijtende tandzwam (Schizopora paradoxa en S. radula) die ik 30 januari van dit jaar in de bossen van Eersel vond heb ik wel microscopisch laten onderzoeken, met een positief resultaat. De Splijtende tandzwam is ook veel zeldzamer als de Witte tandzwam. Van de Splijtende tandzwam zijn er tussen 1990 en heden slechts 191 vindplaatsen geregistreerd, van de Witte tandzwam zijn dat 903 vindplaatsen of atlasblokken, zo als dat officieel heet.

Deze witte variant laat ik niet onderzoeken. Ik ben niet de enige die dat niet laat doen. De Witte tandzwammen die op waarneming.nl zijn aangemeld zijn geen van alle goedgekeurd. Hoewel 903 vindplaatsen in 30 jaar over heel Nederland geen grote hoeveelheid is, staat dat in schil contrast tot de 191 van de Splijtende tandzwam, en zeker de 15 van de Opkrullende tandzwam, die ik op drie verschillende plaatsen vond.


Gewoon meniezwammetje (Nectria cinnabarina)

Het gewoon meniezwammetje (Nectria cinnabarina) is een lid van de klasse der Sordariomycetes dat opvalt als kleine stipjes op dode takken. De zwam komt voor in een zich seksueel voortplantende vorm en in een aseksuele vorm. De laatste staat ook bekend onder de naam Tubercularia vulgaris. Er zijn twee duidelijke stadia bij deze schimmel. Eerst manifesteert het zich in de vorm van lichtroze vlekjes op hout. Er worden talloze ongeslachtelijke sporen gevormd. Deze heten conidia. Het tweede stadium bestaat uit donkerrode wratjes, die de sporenzakjes dragen.

vrijdag 20 december 2019

Kleine Plooivlieswaaiertjes op een berkentak

Vanmorgen zag ik tijdens een ochtendwandeling Kleine Plooivlieswaaiertjes (Plicaturopsis crispa) in de Hulselse Staat.

Kleine Plooivlieswaaiertjes op een Berken tak

Het Plooivlieswaaiertje komt voor op dode stammen en takken van loofbomen, vooral berk, beuk en hazelaar in bossen en parken op voedselrijke vochtige bodem. De soort is goed herkenbaar door de kleine dicht op elkaar groeiende (dakpansgewijs) vruchtlichamen. De onderzijde kenmerkt zich door de gerimpelde, onderling verbonden, (vuil)witte plooien.

Het plooivlieswaaiertje heeft een hoed van Ø 1 tot 2 cm geplooid tot golvend schelp- of waaiervormig en zijdelings gesteeld. De bovenzijde is viltig, met concentrische zones, wittig tot oker- of roodbruin. De onderzijde is lamellig-geribd, vuilwit tot grijsoker, met een gekerfde, ingerolde rand. De sporeekleur wit. Je kunt ze het hele jaar vinden op dode stammen en takken van allerlei loofbomen. Tot voor kort was deze zwam zeer zeldzaam, maar de laatste jaren komt hij vrij algemeen voor.


De Hulselse Staat is een gemengd bosgebied van ongeveer 60 hectaren. Het bestaat voornamelijk uit Grove den, Fijnspar, Lariks, Amerikaanse eik en inlandse eik, Berk en diverse soorten struikhout. Het gebied is omgeven door landbouwgebied. Met een beetje geluk kom je er een konijn of haas tegen. Reeën laten zich wat minder makkelijk zien, daar zijn ze te schuchter voor. Als je wat hoger in de bomen kijk is de kans groot dat je wat vogels ziet, zoals de Grote bonte specht die ik vandaag met de compact camera wist vast te leggen. Verder vind je er vinken, houtduiven, boomklevers en diverse meesjes.

De bossen van de Hulselse Staat zijn gelegen tussen de Reuselsedijk, de Bosdijk en de Randweg. De Randweg ligt op de dorpsgrens met Reusel. Aan de andere kant grenst de Hulselse Staat aan de de Kempebaan, Provinciale weg (N269). Hulsel is een dorp binnen de Gemeente Reusel - de Mierde, en een der Kempische 'Acht zaligheden'.

Het pastoorsbos is rond 1910 aangelegd door Pastoor Van de Wagenberg sr (later opgevolgd door zijn neef). Enkele bijzondere bomen die nog in dit bos te vinden zijn herinneren aan de parkachtige opzet.

woensdag 18 december 2019

Gewone Haarmuts en Eikenmos

Vanmorgen twee soorten; een mossoort, Gewone Haarmuts (Orthotrichum affine) en een korstmos, Eikenmos (Evernia prunastri). Ik zag ze vanmorgen op het Beleven in Reusel.

Gewone Haarmuts (Orthotrichum affine)

Gewone Haarmuts komt vooral epifytisch voor op bomen en struiken met een matig voedselrijke tot voedselrijke, neutrale schors, zoals Wilg, Populier, Es, Eik, Iep en Vlier. De soort groeit als pionier op stammen en takken, in meestal open bossen of bosranden, in struwelen en vaak ook op vrijstaande bomen. De standplaats is meestal lichtrijk. Minder vaak is de soort aan te treffen op steen zoals beton, baksteen, basalt, dakpannen, golfplaten en natuursteen.

Deze Haarmuts kende in Nederland in de vorige eeuw nog een behoorlijke achteruitgang als gevolg van luchtverontreiniging, maar doet inmiddels zijn naam weer eer aan en behoort tot de zeer algemene mossoorten in Nederland. Orthotrichum affine komt voor in een groot deel van de gematigde streken van het noordelijk halfrond.


Hoewel de naam Eikenmos (Evernia prunastri) anders doet vermoeden, groeit deze ook op de bast van berkenbomen.

Eikenmos - of gewoon geweimos - is een struikvormige soort met afgeplatte takken met stompe uiteinden. De takken zijn grijsgroen aan de bovenzijde en witgrijs aan de onderzijde. Het groeit op de zure schors van laanbomen, vooral eiken, maar wordt ook regelmatig aangetroffen op andere vrijstaande loofbomen, zoals in dit geval op de Berk. In bossen groeit het vooral op takken, maar ook op rottend hout en op boomstronken in heide en stuifzand. Deze soort wordt soms verward met Ramalina farinacea, waarvan de onderzijde ook groen is en de uiteinden van de takken spits.


dinsdag 17 december 2019

Zonsopkomst met een rode horizon

Het is altijd fascinerend om de zon op te zien komen waarbij de lucht blauw, en de zon rood kleurt. Officieel kwam de zon om 08:40 uur op. Een zonsopkomst is het moment dat de zon aan de oostelijke horizon zichtbaar wordt.


Door breking in de atmosfeer ziet men de zon hoger dan ze in werkelijkheid staat, en door reflectie is het al licht voordat de zon zichtbaar wordt. De ochtendschemering of dageraad is de periode tussen het verschijnen van het eerste ochtendlicht en het moment dat de zon zelf boven de horizon uitkomt. De zonsopkomst wordt vaak gezien als het begin van de dag. Als het tijdstip waarop de nacht begint geldt daarentegen pas het moment dat de zon helemaal onder de westelijke horizon verdwenen is.

De lucht is bij een laag staande of opkomende zon vaak rood of oranje gekleurd door het effect van Rayleighverstrooiing. Bij een hoog staande zon wordt door deeltjes in de atmosfeer blauw licht verstrooid waardoor wij de hemel overdag als blauw zien. De overige golflengtes blijven in de stralen van de zon zodat de zon een iets gelere kleur krijgt. Echter bij een laag staande zon wordt ook het rode licht verstrooid wat de hemel rond en lager dan de zon rood kleurt. Overigens is dit effect beter bij zonsondergang te zien doordat de lucht aan het einde van de dag meer stof bevat waardoor de verstrooiing sterker is.

De zonsopkomst wordt, in het bijzonder in het socialisme, gebruikt als symbool van het aanbreken van een nieuwe, rechtvaardigere maatschappij. Dat is terug te vinden in koren en liederen met de titel Morgenrood en in het gebruik van de haan als symbool, omdat die de zonsopkomst verkondigt.

Een oud boerengezegde luidt: ochtendrood, water in de sloot; (een rode zonsopkomst is een teken dat er neerslag op komst is, zie ook Mattheus 16:3) en De morgenstond heeft goud in de mond (vroeg opstaan is veel waard).

Natuur neemt bezit van een oude veestal

Het zijn verlaten plaatsen die vaak niet toegankelijk zijn. Op Landgoed Wellenseind in Lage Mierde staat in een weiland aan de Dunsedijk een oude veestal die in een vergevorderde staat van verval is geraakt. Bouwhekken schermen het gebied rond de schuur af, om te voorkomen dat een bezoeker zich in gevaar brengt als hij of zij te dicht bij de gevaarlijke en onstabiele bouwval begeeft. Zover kwam het een paar maanden geleden. De stal is compleet ingestort. Ik mocht met de nodige omzichtigheid deze vervallen veestal betreden om het te fotograferen.

Een veestal uit 1960 is totaal verloren. De weggerotte dakconstructie heeft het begeven en het gebouw is ingestort.

De laatste tien, mogelijk twintig jaar stond de veestal er verlaten bij. Het dak zakte steeds verder in. De dakconstructie was het aan het begeven. Houtrot, een verschijnsel dat ontstaat als vocht in het hout dringt. Hout begint te schimmelen, waaruit zich in een later stadium zwammen ontwikkelen. De veestal is een maand drie geleden ingestort. Dank zij de afzetting met bouwhekken is de toegang zo goed als onmogelijk gemaakt. Maar goed ook. Je moet er niet aan denken als er iemand aan het rondneuzen zou zijn op het moment dat de boel in elkaar stort.

De veestal stond er in 2016 al zo bij dat je er op kon wachten tot het in zou storten.

Gebouwen moeten onderhouden blijven. Anders raken ze in verval. Oude gebouwen zijn vaak opgetrokken uit materialen die uit de omgeving komen. Het hout dat voor de constructie wordt gebruikt komt direct uit de plaatselijke bossen. Bij de bouw wordt alleen de schors verwijderd, waarna er spanten en een dakconstructie van gemaakt worden. Nadat de spanten en de dakconstructie zijn opgericht, worden de wanden dicht gespijkerd met planken, of worden de openingen tussen de houten spant-kolommen dichtgemetseld. Omdat het hout destijds niet behandeld werd, treed er houtrot op doordat het hout aan vocht wordt blootgesteld. Als het rottingsproces lang genoeg aanhoudt zal de constructie bezwijken onder de last van het dak en de eventuele hooizolders. Uiteindelijk zakt de boel in elkaar. Hoewel de veestal dateert uit 1960, heeft de natuur weer bezit genomen van het bouwwerk.

Wie nu over de Dunsedijk rijdt, merkt de stal niet meer op. Zelfs wandelaars die er langs komen zullen zich niet realiseren wat hier eens stond.

De veestal is omstreeks 1960 gebouwd en is deels opgetrokken met bouwmateriaal van een schaapskooi, elders op het landgoed. De stal is niet een typerend streekeigen gebouw, maar had wel een bijzondere verschijningsvorm. Het dak is groot, met een flauwe helling en wolfseinden. Aan één kant heeft de stal een lagere aanbouw. De gebinten hebben een bijzondere constructie en het geheel is opgetrokken uit hout en baksteen. Momenteel is het gebouw sterk vervallen. De stal heeft geen bouwhistorische waarde. De historische verbinding van de veestal met de boerderij is wel interessant, net als de ligging van de stal aan de bosrand.

Schimmels en algen nemen bezit van het bouwwerk. Mossen, korstmossen en zwammen verteren de bouwmaterialen van weleer.

Deze stal werd gebruikt voor het jongvee, de koeien werden gemolken in de weilanden en de melk koelde men in betonnen koelbakken bij de veestal. De stal is door het pad verbonden met de boerderij in het noordwesten van het landgoed, die vroeger ook deel uitmaakte van het landgoed. Deze verbondenheid, haar situering aan de bosrand in de hoek van het weiland waar het vee graasde, geeft een cultuurhistorische ensemblewaarde aan deze plek. Karakteristiek voor de veestal, zijn de houten spanten die op een korte onderlinge afstand zijn geplaatst en de sporenkap. De veestal had een heldere bouwvorm: gemetselde kopgevels, flauw zadeldak met rode keramische dakpannen en houten langsgevels met grove gebeitste planken.

De gevaarlijke bouwval werd afgezet met bouwhekken om bij een mogelijke instorting iemand gewond zou kunnen raken.