woensdag 18 februari 2015

Vink (Fringilla Coelebs)

De vink (Fringilla coelebs), ook wel boekvink, botvink of charlotte genoemd, is een zangvogel. In de lage landen is hij de bekendste en meest requent voorkomende vinkachtige. Zijn zang, waarvan de laatste tonen de "vinkenslag" wordt genoemd, kent vele dialecten.


Lengte ca. 15 cm. Poten bruin.
- Volwassen mannelijk exemplaar onderzijde wijnrood, buik wat lichter. Kruin en nek leiblauw, voorhoofd zwart. Rug donkerroodbruin. Vleugel met twee witte banden. Groenachtige stuit. Staart met witte rand.
- Volwassen vrouwelijk exemplaar vleugel en staart bruiner; onderzijde lichtgrijsbruin; rug donkerder olijfgroen.
- Jong als volwassen vrouwelijk exemplaar.

In de trektijd kleine of grote groepen van soortgenoten, soms bestaande uit één sekse. Zeer vaak met verwante kepen. Ook met andere zaadeters als groenling en geelgors, verder met piepers en leeuweriken. In de winter kunnen vinken zich op de voedertafel agressief gedragen t.o.v. andere bezoekers.

Vlucht: Wit schild en witte band op vleugel. Veel wit in staart. Golvende vlucht.
Lokroep: Een herhaald en helder pink, ook wiet en tsjwit. In vlucht en tijdens de trek een zacht tjuub-tjuub.
Zang: Heftig, melodieus "tsitsitsitsitsitsitsi-tjoe-ie-ò". De zang is te horen van februari tot in september. Het liedje duurt maximaal 5 seconden en wordt makkelijk 10 keer per minuut herhaald. In Vlaanderen wordt het liedje ook wel "suskewiet" genoemd (en de vink ook).

Voedsel
Allerlei zaden, vooral oliehoudende; kiemend zaad, vruchten en bessen, knoppen, insecten,maar ook broodkruimels. Jongen worden met insecten grootgebracht.

Voorplanting
De vink broedt van half april tot juli. Nesten van deze "randbroeder" vindt men op verschillende hoogtes aan de rand van een bos, open plek of weg. De broedduur bedraagt 12 - 15 dagen. Hoofdzakelijk broedt het ♀, dat soms door het ♂ gevoerd wordt, vanaf het laatste ei. Beide vogels verzorgen de jongen, die het nest na 13 – 14 dagen verlaten, waarna ze nog enige tijd gevoerd worden. Meestal 2 legsels per jaar. Bigamie. Legsel: gewoonlijk 4 – 5 eieren, soms 6 of 7. Lichtblauwgroen tot roodbruin met donkerbruine vlekjes en streepjes, grijze ondervlekken. Gemiddeld 19 x 15 mm.

Verspreidingsgebied en ondersoorten
Groot-Brittannië en Ierland, Faeröer, Europa van Middellandse Zee tot 70º NB. Azië tot Tomsk. N.W.-Afrika. Binnen dit gebied worden 18 ondersoorten onderscheiden[2] die onderling verschillen in verenkleed en in hun zang ("dialect").
- Fringilla Gengleri (Britse eilanden)
- Fringilla Coelebs (Coninentaal Europa tot in West-Azië)

Trek
De vink is een van de talrijkste trekvogels. Trekrichting is west tot zuidwest richting Europa, Noord-Afrika en het Midden-Oosten, met stuwing aan de kust. Om in Engeland, of Ierland te overwinteren steken ze de Noordzee rechtstreeks over of bij Cap Gris-Nez.

Najaarstrek is van september tot december. Voorjaarstrek begint in februari en gaat door tot mei. Veel hangt af van de breedtegraad en het weer.

De vink is een dagtrekker, en vliegt vooral in de vroege ochtenduren. Sommige vinken zijn standvogels. Hun slag is anders dan bij trekkende soortgenoten en wordt "bogaardzang" of "Vlaamse zang" genoemd.

Voorkomen in de Lage Landen
Zeer talrijke broedvogel in Nederland en België (600.000 –700.000 broedparen in Nederland volgens een schatting uit periode 2002 tot 2011). Broedvogels hier zijn grotendeels standvogels.

zaterdag 14 februari 2015

Voorjaar, of nog te vroeg?

Zodra de zon zich laat zien, en de temperatuur stijgt naar een graad of 10, krijgen de vogels het voorjaar in hun kopje.

Maar in het weekend waarin Zuid-Nederland Carnaval viert, is het nog amper half februari. Nee, het voorjaar zal nog wel een paar weken op zich laten wachten, maar het levert wel weer mooie plaatjes op met de zon in de tuin.

Groenling vrouwtje


donderdag 12 februari 2015

Groenling (Chloris chloris)

De Groenling of Groenvink (Chloris chloris, synoniem: Carduelis chloris) is een zangvogel van de familie der vinkachtigen (Fringillidae). De vogel eet vooral zaden.


Een Groenling is ongeveer 15 centimeter lang. Het mannetje is olijfgroen van kleur, vooral op de stuit. De rug heeft een bruine tint en de onderzijde is meer geelachtig. De randen van de vleugel en de meeste staartpennen zijn aan de basis helder geel. De dikke snavel is bijna wit en de poten zijn vleeskleurig. Het wijfje is minder intensief van kleur, zij is meer grijsgroen en haar geel in de veren is veel valer. Het voedsel bestaat voornamelijk uit jonge plantjes, zaden, haver, bessen, bladknoppen en soms ook wel eens insecten.

Het nest bevindt zich in heggen en struiken of in altijdgroene planten. Het is gemaakt van takjes, twijgjes of worteltjes en afgewerkt met haren en veertjes. Het legsel bestaat uit vier tot zes witte tot lichtblauwe eieren met roestbruine vlekjes en hebben een broedtijd van 12 tot 14 dagen. De jongen worden door beide ouders verzorgd.

De Groenling broedt in een groot deel van het West-Palearctisch gebied in de boreale, gematigde, steppe en meditterane zones. De groenling is geintroduceerd op de Azoren, in Zuidoost-Australië, Nieuw-Zeeland en plaatselijk in zuidoost Zuid-Amerika. De vogel is vaak te vinden in parklandschappen met dichte bosjes of boomgroepen, met name in parken, tuinen, heggen alsook langs bosranden. In de winter als het voedsel schaars is, komen de groenlingen in gezelschap van andere vogelsoorten zoals de Vinken, Mezen, Merels en Spreeuwen op de voederplaatsen bij de huizen af.

De soort telt 10 ondersoorten:
C. c. Harrisoni: Brittannië (behalve noordelijk Schotland) en Ierland.
C. c. Chloris: van noordelijk Schotland, noordelijk en centraal Frankrijk, België en Nederland en Noorwegen tot westelijk Siberië.
C. c. Muehlei: van Servië en Montenegro tot Moldavië, Bulgarije en Griekenland.
C. c. Aurantiiventris: van zuidelijk Spanje via zuidelijk Europa tot westelijk Griekenland.
C. c. Madaraszi: Corsica en Sardinië.
C. c. Vanmarli: noordwestelijk Spanje, Portugal en noordwestelijk Marokko.
C. c. Voousi: centraal Marokko en noordelijk Algerije.
C. c. Chlorotica: van zuidelijk-centraal Turkije tot noordoostelijk Egypte.
C. c. Bilkevitchi: van zuidelijk Oekraïne, de Kaukasus en noordoostelijk Turkije tot noordelijk Iran en zuidwestelijk Turkmenistan.
C. c. Turkestanica: van zuidelijk Kazachstan tot [Kirgizië]] en centraal Tadzjikistan.

Deze vinkachtige is een gemakkelijke kweekvogel, die in gevangenschap zonder problemen meerdere nesten voortbrengt. De groenling broedt van april tot eind juli. Het aantal eieren bedraagt 3 tot maximaal 6, de broedtijd bedraagt 13 dagen en na nog eens 2 weken vliegen de jongen uit, ze worden dan nog 2 weken gevoederd door de ouders.

De vogels hebben behoefte aan nestmateriaal in vorm van witte sisal, jute en kokosvezel. Het vrouwtje bouwt het nest terwijl het mannetje in de buurt blijft om het territorium te verdedigen. Als het nest klaar is kan na enkele dagen het eerste ei verwacht worden. Alleen het vrouwtje bebroedt de eieren. De jongen worden door beide oudervogels gevoerd.