woensdag 30 september 2020

Herfstwandeling langs de Groote Beerze

Vanmorgen wandelde ik langs de Groote Beerze tussen Netersel en Casteren. Het Neterselse deel, de Steenselaar en het Casterse deel, Grijze Steen worden doorsneden door de Groote Beerze. Om van het Neterselse deel naar de overkant van de Groote Beerze te kunnen komen is een stalen voetgangersbrug neergelegd. Het thema van de wandeling was de herfst.

Bij de zandvang van de Groote Beerze kun je over de voetgangersbrug naar de Grijze Steen.

De Groote Beerze is de grootste beek in de Brabantse Kempen. De Groote Beerze ontspringt in Lommel en stroomt nabij de Belgische grens Bladel binnen. Zoals alle rivieren begint het met een sloot, die dan aanwast tot een waterloop. In Bladel heet de waterloop nog Aa, later ter hoogte van Ten Vorsel wordt het Goorloop, en aan de weg Goorland (Bladel) en De Vliegert (Hapert) vanaf de stuw, wordt het Groote Beerze. Die naam blijft tot aan het samenkomen van de Groote- en Kleine Beerze. Dat vindt plaats in Landgoed de Baest in Oostelbeers, daar waar het aquaduct onder het Wilhelminakanaal door stroomt. Vanaf dat punt, tot aan het uitmonden in de Dommel spreken we over Beeze.

De naam Beerze werd al in 1545 gebruikt door keizer Karel V en is vermoedelijk afgeleid van berne (bron) of barne (branden). Barne verwijst naar de aanwezigheid van veen (turf), dat vroeger dienstdeed als brandstof voor de kachel. Het veen werd gevormd in de laaggelegen gebieden rond de beek.

De Grijze steen ligt in het Dal van de Groote Beerze. Dal van de Groote Beerze is de naam van een beheerseenheid van het Brabants Landschap die 298 ha groot is en bestaat uit een aantal terreinen in het dal van de Grote Beerze tussen Bladel en Westelbeers. Het omvat de gebieden Beersbroek en Steenselaarbeemden aan de westkant van het riviertje, en het gebied Grijze Steen aan de oostkant. De eerste twee gebieden zijn kleinschalige cultuurlandschappen met wat stukjes bos en weiland, en houtwallen.

De Steenselaar is een  kleinschalige cultuurlandschap waar bossen en weilandjes elkaar afwisselen. De meeste bossen en weilanden zijn eigendom van Brabants Landschap. Begin 2021 wordt de Groote Beerze in dit gebied heringericht. Waterschap de Dommel werken al enkele jaren aan Project Groote Beerze. Doel is verdroging van het gebied tegen te gaan, kwetsbare natuur te herstellen en wateroverlast te beperken. Om de Groote Beerze weer in zijn kronkelende staat te herstellen, gaan we de beek verleggen, versmallen, dempen en verondiepen. Ook willen we het gebied toegankelijker maken voor recreatie.

Sinds begin 2017 zijn Provincie Noord-Brabant, Waterschap De Dommel en Brabants Landschap bezig met de voorbereidingen. Dit gebeurt samen met Provincie Noord-Brabant, Waterschap De Dommel en andere partners. De plannen maken we zoveel mogelijk in overleg met betrokken grondeigenaren en omwonenden. Om de Groote Beerze weer in zijn kronkelende staat te herstellen, gaan we de beek verleggen, versmallen, dempen en verondiepen. Ook willen we het gebied toegankelijker maken voor recreatie. Sinds begin 2017 zijn we bezig met de voorbereidingen. Dit gebeurt samen met Provincie Noord-Brabant, Waterschap De Dommel en andere partners. De plannen maken we zoveel mogelijk in overleg met betrokken grondeigenaren en omwonenden.

Het beekdal maakt onderdeel uit van Kempenland-West, een uniek natuurgebied met beken en heide. Grote delen zijn zo waardevol, dat ze Europees erkend en beschermd zijn. De rijkdom aan dier- en plantensoorten en variatie in het landschap willen we behouden en herstellen. Je vindt er bijvoorbeeld beekbegeleidende bossen, blauwgraslanden, de waterweegbree, waterranonkel en de kleine modderkruiper.

Rond de ruilverkaveling van 1973 is de van oorsprong kronkelende beek recht getrokken. Het water stroomt daardoor te snel het gebied uit. De natuur in en rond de beek wordt ernstig bedreigd door verdroging, verzuring en vermesting (stikstof). Daarnaast krijgen we door klimaatveranderingen vaker te maken met extreme regen en droogte. Het stelsel van beken, sloten en stuwen (het zogenoemde watersysteem) is daar niet op berekend.

De regendruppels hangen nog aan de spinnenwebben van de Herfsthangmatspin.

De herfsthangmatspin (Linyphia triangularis) is een spin die behoort tot de familie hangmatspinnen. De vrouwtjes worden 5 tot 6,6 mm groot, de mannetjes 4,6 tot 6 mm. Deze soort is onmiskenbaar door het achterlijf met bladpatroon. Ze leeft op takken van bomen en struiken en komt voor in het westen van het Palearctisch gebied.

Oude bomen en dood hout, begroeid met Gesnaveld klauwtjesmos.

Gesnaveld klauwtjesmos of gewoon klauwtjesmos (Hypnum cupressiforme) is een soort mos van het geslacht Hypnum (klauwtjesmossen). Het is een algemene, kosmopolitische soort die vooral op bomen groeit.

Greppelblaadje.

Het "Greppelblaadje" (Cladonia caespiticia) beantwoordt zeer goed aan zijn naamgeving. Dit korstmos/licheen staat meestal op een zijwand bv. van een gracht of greppel. Het zijn dan ook allemeel blaadjes die wat boven elkaar staan. Dakpansgewijs wordt wel gezegd. De blaadjes zijn verder veelvuldig en diep ingesneden; Zij hebben verder geen soralen of korrels aan de randen. Als men deze kenmerken kan ontdekken mag men zeker zijn dat het een "Greppelblaadje" is !

Kopjesbekermos

Dit is een zeer veel voorkomend bekermos, welke weinig eisen aan de ondergrond stelt. Het onderscheidt met de andere bekermossen is lastig, maar de weinige schubben langs de steel zijn typisch. Kopjesbekermos dat bestaat uit een op de ondergrond uitgespreid thallus en een groot aantal bekervormige podetia, die zelden ontbreken. Het ziet er zowel ’s zomers als ’s winters hetzelfde uit. Omdat het op veel verschillende plaatsen groeit, is het heel algemeen in ons land. Je vindt kopjesbekermos op de grond op humus of op vermolmd hout, en op niet al te zure schors van knotwilgen. Ook zit het veel op oude rieten boerderijdaken.

Bruin bekermos

Bruin bekermos komt voor op dode bomen, boom stonken en boomtakken, op de grond, op hout en op steen. Bruin bekermos is te herkennen aan de verweerde bruin/roze rand en de afstaande schubben; naar boven toe kleurt de beker vaak bruin.

De Berkenzwam en de Echte tonderzwam.

De berkenzwam groeit als zwakteparasiet en saprofiet op stammen en takken van uitsluiten berk. Deze eenjarige houtzwam is goed herkenbaar door de bruinige bovenzijde en de wittige onderzijde. Jonge vruchtlichamen breken als witachtige knollen door de schors heen. De buisjeslaag wordt pas later gevormd.

Vliegenzwam.

De Vliegenzwam is de meest bekende paddenstoel, hij is erg opvallend door zijn rode hoed met witte stippen. Het biotoop maakt deze soort niet veel uit, hij wordt meestal onder berk op zure bodems gevonden. De hoed is doorgaans opvallend rood met witte wrattige velumresten. De hoedrand is bij uitgevouwen exemplaren gestreept. De hoed kan door regen verkleuren naar oranje of geel, en de velumresten op de hoed kunnen eveneens door regen van de hoed afspoelen.

De Geschubde inktzwam en de Grauwgroene hertenzwam.

De geschubde inktzwam (Coprinus comatus) is een van de meest voorkomende van de honderd soorten inktzwammen die in Nederland voorkomen. De geschubde inktzwam is een nematofage (nematoden etende) schimmel.

Grauwgroene hertenzwam (Pluteus salicinus) is een hallucinogene paddenstoel, uit de familie Pluteaceae. Hertenzwammen leven saprotroof op hout of houtafval. De zwam groeit op takken, stammen en stronken van loofbomen in loofbossen en parken op vochtige bodem. De zwam bezit psilocybine, waardoor hij giftig is.

De Zwavelzwam.

De Zwavelzwam komt voor op dode en levende stammen en stronken van loofbomen, vaak op eik. Vooral in open landschappen. Deze éénjarige houtzwam valt op door zijn geel-oranje kleur.

dinsdag 29 september 2020

Knobbelzwanen in Reusel op het Beleven

Vanmiddag was ik even bij het Beleven in Reusel. Vaak zijn het de zelfde vogels die daar verblijven en foerageren. Vanmiddag waren er ook drie Knobbelzwanen te zien. Omdat het waterpijl vrij laag staat zitten ze automatisch ook ver van de kant.

Drie Knobbelzwanen verbleven vanmiddag in Reusel op het Beleven.

De knobbelzwaan (Cygnus olor) is een van de grote zwanen. De knobbelzwaan kan een spanwijdte van 2,40 meter bereiken en is daarmee de grootste watervogel. Hij is 140 tot 160 cm groot. Met zijn lange nek kan hij ver onder water reiken. Met 10 tot 12 kg behoort de knobbelzwaan tot de zwaarste vliegende dieren. Hij is ongeveer even groot als de wilde zwaan, maar veel groter dan de kleine zwaan. De knobbelzwaan is wit en heeft een oranjerode snavel. De kop en hals hebben een lichtgele schijn. De onbevederde huid aan de snavelwortel en om het oog, onder de voorhoofdsknobbel, is zwart. Die voorhoofdsknobbel is bij mannetjes heel opvallend. Ook de poten zijn zwart. De ruglijn is sterk gebogen. De hals wordt bijna altijd in een sierlijke S-vorm gehouden. Die hals heeft het grootste aantal van 26 halswervels van alle vogels. De kop wordt altijd iets omlaag gebogen. De snavel is relatief breed. Er is weinig maar duidelijke seksuele dimorfie (het mannetje en het vrouwtje zien er bijna hetzelfde uit). Het mannetje is groter, hij heeft ook een zwaardere nek. Zoals reeds gezegd heeft het mannetje een knobbel boven de snavel. In de lente zwelt die knobbel aan en de snavel wordt roder.


Een deel van de knobbelzwanen blijft in zachte winters in hun territorium. In de herfst en winter kunnen zich grote groepen vormen. Als het koud wordt, is er wel trek, naar bijvoorbeeld Frankrijk. Vogels uit het oosten komen in de winter naar Nederland. Aan het einde van voorjaar kunnen er groepen onvolwassen vogels te zien zijn die in mei-juni naar de ruigebieden trekken.

donderdag 24 september 2020

Indische Ganzen foerageert op het Beleven

Vanmorgen zaten er negen Indische Ganzen in Reusel op het Beleven. Geen alledaagse gast. Dit is een invasie exoot. De Indische gans kent zijn oorsprong in Centraal Azië, en broedt sinds 1986 in Nederland. Het gaat om nakomelingen van losgelaten of ontsnapte vogels.

De Indische gans eet voornamelijk vegetarisch, eet grassen, blaadjes en wortels van allerlei groen.

De Indische gans kent zijn oorsprong in Centraal-Azie (Oost-Afghanistan, Zuid-China, Tibet, Bhutan, Kazachstan, Kirgizie, Tadzjikistan, Oezbekistan, Mongolie en aangrenzend deel van de Russische federatie). In het najaar vliegt de gans om te overwinteren over de Himalaja naar de draslanden van Pakistan, Bangladesh, India van Assam en tot zuidelijk in Tamil Nadu en verder in Noord-Birma, Thailand en Vietnam.

Vanaf 1986 broeden er jaarlijks Indische Ganzen in ons land. De aantallen namen langzaam toe naar rond 100 paren tijdens de eeuwwisseling en nog wat meer daarna. Van een stormachtige toename, zoals bij verschillende andere ganzen, is geen sprake. Het gaat om nakomelingen van losgelaten of ontsnapte vogels, die veelal nog bij de oorspronkelijke locaties broeden. Voorbeelden zijn de omgeving van Nieuwkoop en enkele gebieden langs de Lek. Vaak nestelen verschillende paren op korte afstand van elkaar op eilanden of kribben. Het duurt overigens soms enkele jaren voordat lokaal aanwezige vogels tot broeden overgaan.


De meeste Indische Ganzen worden gezien in de omgeving van de broedplaatsen, waar ze zich veelal aansluiten bij andere ganzen. De Nederlandse vogels, die standvogel zijn, krijgen in het winterhalfjaar gezelschap van wat vogels uit aangrenzende landen. Lokale bestrijdingsacties zorgen soms voor een gevoelige terugval van de aantallen.

woensdag 23 september 2020

22 Lepelaars foerageren op het Beleven

Lepelaars foerageren in ondiep water. Op de Flaes en het Goorven in het zuidoosten van Landgoed de Utrecht zaten de afgelopen weken grote aantallen Lepelaars, groepen van 50 en zelfs 75 vogels. Ook het Beleven in Reusel is geliefd onder de Lepelaars. Een groep van ongeveer 22 doet dagelijks het Reuselse Beleven aan om daar naar voedsel te zoeken.

Enkele van de 22 Lepelaars die dagelijks op het beleven te zien zijn.

De Lepelaars die in ons land broeden, overwinteren langs de Atlantische kust tussen Frankrijk en Senegal. Dit houdt in dat sommige Lepelaars maar 2,000 km per jaar hoeven te vliegen van- en naar hun overwinteringsgebied, terwijl anderen meer dan 10,000 km afleggen. De Lepelaarpopulatie is hard gegroeid, dus misschien is de variatie het resultaat van een toenemend aantal Lepelaars dat in slechtere gebieden is gaan overwinteren omdat de goede gebieden vol zitten. De meeste Lepelaars trekken naar Mauritanië en de delta bij Senegal. Een andere deel blijft in Zuid-Frankrijk, Spanje en Portugal overwinteren. Slechts enkele vogels wagen het om de Nederlandse winter voor lief te nemen.


De Lepelaar vliegt gewoontegetrouw verder dan goed voor hem is
Lepelaars die in het zuiden van Europa overwinteren hebben een hogere overleving dan vogels die naar de ‘traditionele’ overwinteringsgebieden in West-Afrika vliegen. Toch blijven opvallend veel vogels ieder najaar helemaal naar Afrika vliegen. De lepelaars laten hiermee zien dat gewoontegetrouw gedrag een belangrijke beperking kan zijn bij de noodzakelijke aanpassing van vogels aan een veranderend klimaat of leefgebied. Onderzoek liet zien dat vogels die niet helemaal naar Afrika doorvlogen, een hogere overleving hadden. De vogels die in Frankrijk of op het Iberische schiereiland (Spanje en Portugal) bleven, hadden ruim tien procent meer kans om de volgende zomer te halen dan de Afrika-gangers. Op basis van de getallen zou men verwachten dat er in de loop der jaren steeds meer lepelaars in Europa blijven. De onderzoekers zagen inderdaad zo’n verschuiving, maar lang niet zo groot als gedacht.

Ecologische theorieën gaan ervan uit dat vogels gebieden met een lagere kwaliteit alleen gebruiken als de soortgenotendichtheid in de betere gebieden te hoog wordt. Op een relatief kleine schaal, bijvoorbeeld binnen een broedgebied, lijkt die theorie ook te kloppen. Maar onderzoek toont aan dat op de schaal van een complete trekroute andere mechanismen sterker zijn; hun gewoontegetrouwe trekgedrag ‘dwingt’ de vogels keuzes te maken die niet langer de beste voor ze zijn.

De lepelaars geven met hun trekgedrag belangrijke aanwijzingen naar bijvoorbeeld de gevolgen van snelle omgevingsveranderingen. Ook al ervaart een deel van de vogels dat het in een ander overwinteringsgebied beter toeven is, toch blijven grote groepen de oude gewoonten trouw. Dat ‘traditionele’ gedrag maakt het voor een populatie dus moeilijker om zich aan te passen aan veranderingen in het klimaat of in hun leefgebied, bijvoorbeeld ten gevolge van menselijke ingrepen.

De Blauwe reiger neemt een karper als ontbijt

Blauwe reigers staan er om bekend dat ze grote prooien in kunnen slikken. Ze eten niet alleen kikkers en muizen, maar ook ratten, vissen en zelfs konijnen. Vanmorgen fotografeerde ik op het Beleven in Reusel een blauwe reiger die een joekel van een Kroeskarper naar binnen aan het werken was. De Kroeskarper is een karper die meestal 25 cm groot wordt, lijkt op de Giebel. Echter de Giebel is grijs / zilver van kleur, terwijl de Kroeskarper een goudbronzen kleur heeft.

De Blauwe reiger heeft zijn maaltijd voor deze dag al gevangen. Nu nog even doorslikken.

De blauwe reiger (Ardea cinerea) is een vogel uit de reigerfamilie. De blauwe reiger is tevens de bekendste vertegenwoordiger van de familie in België en Nederland. De blauwe reiger eet o.a. vissen en amfibieën, waaronder kikkers. Vissen van 10 tot 16 cm lengte vormen de hoofdschotel van het menu van de blauwe reiger. Soms weet een Blauwe reiger een vis van een nog omvangrijkere grootte naar binnen te werken. Koikarper liefhebbers weten dat maar al te goed. Verder eet hij amfibieën (kikkers), reptielen (ringslangen), insecten, wormen, rivierkreeften, slakken, steurgarnalen, jonge vogels.

De blauwe reiger is een grote vogel met een lengte van ongeveer 90 tot 98 centimeter en kan een lichaamsgewicht bereiken van zo'n 2 kilogram. Er is geen seksuele dimorfie; het mannetje en het vrouwtje zien er ongeveer hetzelfde uit. Beide geslachten hebben een grijze bovenzijde, vleugels en staart en de vleugeleinden zijn zwart. De kop is wit met een zwarte band door het oog, die doorloopt in een kuif. Ook de hals heeft een witte kleur maar is voorzien van lengtestrepen aan de voorzijde. De buikzijde is grotendeels lichtgrijs van kleur. De kop draagt een gele, dolkvormige snavel, in de broedtijd kleurt deze soms roodachtig. De poten zijn lang en bruin van kleur en net als de snavel roodachtig. De reiger heeft een matig snelle vlucht met langzame, zware en diepe vleugelslagen, maar soms wordt ook een kleine zweefvlucht uitgevoerd. De nek is hierbij s-vormig ingetrokken en de poten steken achter het lichaam uit. De vleugels zijn rond, met zwarte uiteinden en een zwarte band over de achtervleugel.


De kroeskarper wordt maximaal 64 cm lang en weegt dan 3 kg, maar in kleine wateren blijven kroeskarpers meestal onder de 20 cm (gemiddeld 9 cm bij een gewicht van 20 gram). De kroeskarper is een hoogruggige zijdelings afgeplatte vis met afgeronde vinnen. De kroeskarper lijkt op de giebel. Hij heeft echter een bolle rugvin en 33 tot 36 schubben langs de zijlijn en een goudbronzen kleur. De lichaamsvorm van een kroeskarper is schijfvormig, die van de giebel meer spoelvormig. De kop met bovenstandige bek is opvallend afgerond in vergelijking die van de giebel. Kruisingen van karper en kroeskarper komen voor en kunnen voor verwarring zorgen. Deze hybriden hebben echter baarddraden. Jonge kroeskarpertjes zijn met zekerheid van karper en giebel te onderscheiden aan de zwarte vlek bij de basis van de staartvin (oogvlek).