Gelukkig waren de foto's scherp genoeg voor een deeluitsnede (croppen)
Zwarte ooievaars zijn trekvogels die grote afstanden kunnen afleggen. Vanaf juli, met een piekt in augustus beginnen de ouder vogels vanuit de noord Europese landen aan de najaarstrek. Augustus is dé maand om Zwarte Ooievaars in ons land te zien. De jonge vogels van dit jaar komen wat later als ze zover zijn ontwikkeld dat ze de lange vlucht naar het zuiden aan kunnen. In september en oktober zijn de laatste vogels onderweg naar hun overwinteringsgebieden. De trekkers stammen waarschijnlijk vooral uit de westelijke delen van het verspreidingsgebied, van Denemarken via Noord-Duitsland tot in Tsjechië. Vaak gaat het om solitaire vogels of enkele bijeen, soms echter om een tiental of meer.
In Noord- en Midden-Europa is het een regelmatig voorkomende broedvogel, vooral oostelijk van de lengtegraad van 11 tot 13°. Nederland ligt aan de noordwestelijke rand van het verspreidingsgebied en daar broedden in het verleden (vóór de 19de eeuw) zwarte ooievaars. Door het verlies van ooibossen langs de rivieren is daar een eind aan gekomen. In de 20ste eeuw was de vogel een schaarse, maar regelmatige gast. Sinds de eeuwwisseling is het een doortrekker die steeds vaker wordt aangetroffen. Het gaat dan om tientallen, tot honderden waarnemingen per jaar.
Het is goed te zien dat de Zwarte ooievaars een stuk groter zijn als de Lepelaars.
De zwarte ooievaar is een grote vogel (90 tot 105 cm lang) met rode poten en snavel. Hij verschilt van de gewone, witte ooievaar doordat hij een geheel zwarte kop en vrijwel geheel donkere vleugels heeft. De spanwijdte is 173 tot 205 cm. De vogel is gemiddeld iets kleiner dan de witte ooievaar.
De lepelaar is een grote witte vogel van ongeveer 80 tot 93 cm, onmiddellijk herkenbaar aan de aan het uiteinde lepelvormige verbrede zwarte snavel, die aan de voorzijde geel is. Lepelaars hebben in prachtkleed een oranjegele borstvlek en een lange, dikke, afhangende kuif.