Drie visetende soorten in een beeld gevangen. De Lepelaars, Zwarte ooievaars en de Aalscholvers.
In het algemeen ontstaat kwel door een ondergrondse waterstroom van een hoger gelegen gebied naar een lager gelegen gebied. Kwel kan zich afspelen over afstanden van enkele meters tot vele kilometers. Kwel heeft vaak een bijzondere waterkwaliteit. Vooral diepe kwelstromen die eeuwenlang door de bodem hebben gestroomd, zijn zuurstof- en voedselarm en vaak kalk- en ijzerhoudend. Dit leidt tot bijzondere flora. Een plant als waterviolier geldt als kwelindicator.
De Aalscholvers hebben geen talkklier en kunnen hun veren niet waterafstotend maken, dus moeten ze hun vleugels spreiden om op te drogen.
Ontstaan van natuurlijke kwel
De grondwaterstroming, het reliëf en de geomorfologische opbouw van een gebied bepalen of er kwel ontstaat. Op de hogere delen van een gebied zakt het (regen)water in de bodem. Een deel van dit water stroomt af als freatisch grondwater en komt zo direct in sloten en plassen terecht. De rest dringt door de slecht doorlatende laag heen en komt uiteindelijk in het eerste watervoerende pakket of dieper terecht.
Of het diepere grondwater aan de oppervlakte zal komen wordt bepaald door het verschil in stijghoogte tussen het freatische grondwater en dit diepere grondwater. De wet van de communicerende vaten zegt dat water door de zwaartekracht van het ene vat naar het andere stroomt tot de waterniveaus gelijk zijn. In een hellend gebied zal het water van het hoger gelegen (infiltratie) gebied naar het lager gelegen gebied gaan stromen. Water dat op hoger gelegen delen is geïnfiltreerd en door de slecht doorlatende laag is gepasseerd heeft een grotere stijghoogte. Hierdoor is er een drukverschil en treedt het diepe grondwater als kwel aan de oppervlakte.