dinsdag 24 november 2020

De Buizerd vliegt over het Beleven

Voordat ik naar de Flaes reed wist ik deze Buizerd op de foto te zetten. Hij vloog in Reusel over het Beleven. De foto's zijn flink uitgesneden. De oorspronkelijke breedte van de laatste twee foto's (orgionele grootte 5568 x 3712 pixels) is maar 2400 x 1600 pixels overgebleven. Van de 21 Megapixels naar een uitgesneden deel niet groter dan 3,8 Megapixels.

Overvliegende Buizerd met de poten airodinamisch tegen het achterlijf.

De buizerd (Buteo buteo) is een middelgrote tot grote roofvogel uit de familie van de havikachtigen (Accipitridae). De Buizerd valt vaak vaak op door zijn afwachtende houding, zittend op een weipaal of met ‘gevingerde’ vleugels cirkelend in de lucht. Hij is overwegend een standvogel die in hetzelfde gebied overwintert als waar hij broedt, behalve in de koudste gebieden en op enkele ondersoorten na.

Bij buizerds bestaat een grote kleurvariatie, er zijn erg donker gekleurde exemplaren tot bijna wit en alles daar tussen. Het bovengedeelte is effen, terwijl aan de onderkant verschillende dwarsbanden getekend zijn. De staart van een volwassen buizerd heeft naast de donkere eindband nog 8-10 smalle donkere dwarsbanden. De spanwijdte van de vleugels is ongeveer 113 tot 128 cm. De totale lengte van kop tot staart is ongeveer 51 tot 57 centimeter.


Wat voedsel betreft is de buizerd een flexibele vogel en een opportunist; hij eet wat voorhanden is. Vandaar ook z'n brede verspreiding. Veldmuizen, mollen of konijnen vormen vaak het hoofdvoedsel samen met kikkers en kleine vogels. Een buizerd kan als het nodig is snel overschakelen op een ander voedingspatroon: ook dieren als eekhoorns, hazelwormen, waterhoentjes, insecten, verschillende amfibieën of vissen zijn dan niet veilig. Ook eet hij wel aas, meestal verkeersslachtoffers.

Als hij een prooi ziet vanaf zijn uitkijkpost laat de buizerd zich er als een baksteen op vallen. In de winter zitten ze ook vaak op de grond; dan eten ze regenwormen. Mensen worden zelden of nooit door buizerds aangevallen, behalve een enkele keer joggers. Zij worden dan mogelijk instinctief geïnterpreteerd als een indringer op de vlucht.

Drie Zwarte zwanen op de Flaes

Vandaag zag ik drie Zwarte zwanen op de Flaes in Landgoed De Utrecht. Dit deel van het landgoed ligt op het grondgebied van Gem. Reusel de Mierde, dan wel het buitengebied van Lage Mierde. Een van de drie Zwarte zwanen was een man, de andere twee zijn vrouwtjes. Man en vrouw zijn bijna identiek. Geheel zwart met wat witte slagpenuiteinden, zwartgrijze poten, rode snavel met voorop een witte dwarsstreep en rode ogen. Vrouwtje is iets kleiner met een kortere, dunnere hals, lichtere rode ogen, lichtere rood gekleurde snavel en minder sterk opgekrulde slagpenveren.

Deze twee vormen een koppel. Als de een in een bepaalde richting weg zwom, volgde de ander. De achterste is een man (witte slagpen uiteinde).

De zwarte zwaan (Cygnus atratus) is een vogelsoort uit het geslacht Cygnus (zwanen). De zwarte zwaan is bijna volledig zwart met enkel witte handpennen. De rozerode snavel is lichter op de punt. De poten zijn grijs. De zwarte zwaan heeft van alle zwanen de langste hals: meer dan half zo lang als de totale lichaamslengte. Hij wordt 110 tot 140 centimeter lang en tot zes kilogram zwaar. De zwarte zwanen vormen rond hun tweede levensjaar een koppel voor het leven. De kuikens worden door de ouders samen opgevoed. De zwarte zwaan is niet honkvast. Bij zwerftochten kan hij afstanden van honderden kilometers overbruggen en zorgt zo ook zelf voor zijn verspreiding. Kenmerkend is de klagende, trompetterende roep bij hun nachtelijke vluchten. Zijn voedsel bestaat uit grassen en waterplanten. De zwarte zwaan is nauw verwant aan de knobbelzwaan.


Zwarte zwanen zijn monogaam, ze houden meestal hun hele leven dezelfde partner. Bij de voorplanting blijven de paartjes meestal afgezonderd. Af en toe planten ze zich echter ook wel voort in kolonies. Naar schatting is een kwart van alle paartjes homoseksueel. Meestal zijn dit mannetjes. Ze stelen nesten, of vormen ​​tijdelijke een trio met een vrouwtje om eieren te krijgen. Nadat het vrouwtje de eieren heeft gelegd wordt ze weggejaagd waarna de mannetjes de eieren gaan uitbroeden.


Deze soort komt van nature voor in Australië, Tasmanië en Nieuw-Zeeland. Hij leeft in zoet- en brakwatergebieden. Een expeditie onder leiding van Willem de Vlamingh ontdekte in 1696 als eerste Europeaan deze zwarte zwanen aan de Zwanenrivier bij het hedendaagse Perth. Tot dan toe stonden zwarte zwanen in Europa bekend als voorbeeld van iets wat niet bestond, de ontdekking kreeg daarom spreekwoordelijke betekenis. De zwarte zwaan is een populaire sierwatervogel die veel wordt gehouden en gekweekt. Ontsnapte of uitgezette exemplaren kan men ook in de Europese natuur tegenkomen, maar worden beschouwd als exoot. In Europa broeden ze het gehele jaar door.

De meeste Zwarte Zwanen houden zich op in paren of familiegroepjes in of bij de broedgebieden. Concentraties tot enkele tientallen exemplaren zijn bekend van ruiplekken als het Volkerakmeer en IJsselmeer (juli), of treden op in de nabijheid van goed bezette broedplaatsen. Tijdens strenge vorst zoeken Zwarte Zwanen ijsvrije wateren op, waaronder snelstromende beken. De landelijke aantallen namen vooral in de jaren negentig van de twintigste eeuw sterk toe, maar lijken in de nieuwe eeuw af te vlakken.

woensdag 18 november 2020

De Aalscholver strijkt neer op het Beleven

Vanmorgen scheen de zon weer eens volop. Ik koos er voor om nog eens naar het Beleven (Reusel) te gaan. Net als de afgelopen tijd, zaten er nu ook geen bijzondere vogels. Het enige moment dat mijn tijd daar de moeite waard maakte was het fotomoment met een Aalscholver die op het water neer streek.

De Aalscholver strijkt neer op het Beleven.

De Aalscholver (Phalacrocorax carbo) is een tamelijk grote en opvallende vogel. De in West-Europa voorkomende aalscholver behoort tot de familie van de aalscholvers (Phalacrocoracidae), waarvan (afhankelijk van de geraadpleegde bron) 26 tot 42 soorten bekend zijn. Het zijn allemaal vrij grote watervogels, die voornamelijk van vis leven. Ze vormen met de genten, fregatvogels en slangenhalsvogels een eigen clade.


De aalscholver is 80 tot 100 cm lang en heeft een spanwijdte van 121 tot 149 cm. De vogel is vrijwel geheel zwart, maar met een opvallende witte wang en een gele plek op de plaats van de aanhechting van de bek. De snavel is lang en voorzien van een haakvormige punt. In de broedtijd verschijnt er een witte "dijvlek". De dij is anatomisch geen dij, maar het bevederde scheenbeen (tibia) van de vogel, waarop bij volwassen aalscholvers tussen februari en juni een witte vlek verschijnt. De aalscholver heeft zwemvliezen tussen de voortenen en kan dus zwemmen en hij vangt vis door te duiken.


De Aalscholver is een oude, vertrouwde bewoner van het waterrijke Nederland. Het is een forse, donkere watervogel met gehaakte snavel. Een goed instrument voor de visvangst. Hun vlucht is stevig en resoluut, ze vliegen in strakke lijn naar hun bestemming. Vertrouwd is ook het beeld van aalscholvers met gespreide vleugels om ze te laten drogen. Aalscholvers broeden in kolonies.

dinsdag 17 november 2020

De unieke streepjescode van de Gaai

Gaaien vallen niet alleen op door hun verstopkunsten, maar ook door hun kleurrijk verenkleed. Het meest in het oog springend zijn de blauwe veren met donkerblauwe streepjes op de vleugels. Iedere gaai heeft hiermee een unieke streepjescode en is individueel te herkennen.

De tekening in het blauwe deel van de vleugels is een soort van vingerafdruk bij de Gaai.

Veel mensen kennen het bekende prachtige blauw met zwart gestreepte vleugelveertje van de gaai dat menig boswachtershoedje siert. Dit veertje behoort tot de mooiste vogel trofeeën van Nederland en België. Inmiddels maak je steeds meer kans om zelf zo’n prachtig veertje in een stadspark te vinden. Want hoewel de gaai van oorsprong een vrij schuwe bosvogel is, duikt deze prachtige verschijning steeds vaker op in bewoonde gebieden. Deze ontwikkeling wordt vooral ingezet door een flinke toename van deze vogel, zowel in Nederland als België, vooral in Vlaanderen.

De streepjescode van de gaai zie je steeds vaker in het blauwe gedeelte van de vleugels terug.

Was de gaai voorheen een uitgesproken bosvogel, tegenwoordig zie je ze steeds vaker in parken en tuinen, zelfs midden in de grote steden. Let eens op de verdeling van de blauw met zwarte streepjes op de vleugel, want iedere gaai heeft zijn eigen unieke streepjescode. Je zult ze op den duur daardoor individueel herkennen. De meeste gaaien zijn standvogel en blijven in de buurt. De aanwezigheid van eiken is een voorwaarde, omdat de eikels een belangrijk deel van hun voedsel vormen. Het type bos maakt verder niet uit. Hun favoriete voedsel bestaat uit eikels. Maar in de maanden dat ze er niet zijn, eten ze ook graan, fruit, insecten, eieren, jonge vogels en muizen, die in de stad ruim voorhanden zijn.

De Nederlandse gaaien blijven in Nederland in de buurt van hun broedgebied. Geregeld zijn er in het najaar ‘invasies’ van hoge aantallen gaaien die in groepjes uit het Oost-, Midden- of Noord-Europa (zoals in 2010) ons land bereiken. Als ze op de kust stuiten, lijken ze zich over het land te verspreiden. Zulke invasies vinden tot nu gemiddeld eens in de acht jaar plaats. Dus er komt er binnenkort weer een aan.

maandag 16 november 2020

Gewone boomwratjes op een boomstronk

Vanmorgen viel het nog mee met de regen die verwacht werd, dus ging ik een stukje wandelen langs de Raamsloop, tussen Hulsel en Bladel. Daar zag ik een aantal bolvormige zwammetjes boven op een boomstronk. Het bleek een slijmzwam te zijn, de Gewone boomwrat of Bloedweizwam (Lycogala epidendrum), soms ook 'blotebilletjeszwam' genoemd.

Gerijpte Gewone boomwrat of Bloedweizwam (Lycogala epidendrum) op een boomstronk.

De bloedweizwam of gewone boomwrat (Lycogala epidendrum) is een slijmzwammetje dat op dood hout in zowel gemengd bos als naaldbos voor komt. De gewone boomwrat is feitelijk geen paddenstoel, maar een slijmschimmel (Myxomyceet). De levenscyclus van slijmschimmels omvat een ééncellig en een meercellig stadium. Tijdens het eerste stadium bestaan slijmschimmels uit talrijke, amoebe-achtige cellen (myxamoeben) die in het substraat rondkruipen en zich voeden met bacteriën en schimmel-, varen- of mossporen. In het volgende stadium kunnen talrijke myxamoeben fuseren tot één "reuzencel" met vele kernen, een zogenaamd plasmodium. Dit plasmodium kan zich door stroming van het protoplasma met een voor een micro-organisme grote snelheid verplaatsen (wel 1 mm per seconde of meer). Wanneer de voedselvoorraad opraakt, verplaatst het zich naar de oppervlakte van het substraat en verandert in een vruchtlichaam (aethalium) waarin sporen worden gevormd. Die sporen kunnen zich na verspreiding ontwikkelen tot myxamoeben, waarmee de cyclus is gesloten.

In het geval van de boomwrat zien de vruchtlichamen er uit als roze tot rozebruine wratachtige knobbels, die op het oppervlak van het dode hout verschijnen. Meestal betreft het dan hout dat al vrij ver is vergaan. Die knobbels kunnen een diameter van 3 tot 15 mm hebben, en bezitten meestal een "korrelig" oppervlak. In onrijpe toestand zijn ze gevuld met een roze, pasta-achtige vloeistof (vandaar de Nederlandse naam "bloedweizwam" of "bloedweiwrat"), na rijping bevatten ze grijs sporenpoeder.


Slijmzwammen bestaan ​​al miljoenen jaren, maar er zijn bijna geen fossielen van hun bestaan. Zoals de gelinkte pagina van Berkeley uitlegt, laten de mallen niets achter dat substantieel genoeg is om te worden bewaard door middel van geologische dienstregelingen.

zaterdag 14 november 2020

Een enkele Grootsporige paarse knoopzwam

Vanmorgen zag ik aan het Beleven een Grootsporige paarse knoopzwam. Er stond er maar een. Zonde dat het er maar 1 was, daar meerdere van deze zwammetjes bij elkaar het eenvoudiger maken om de soort te bepalen. Voorlopig houd ik het bij de Grootsporige paarse knoopzwam.

Grootsporige paarse knoopzwam (Ascocoryne cylichnium)

De Grootsporige Paarse Knoopzwam is een algemene paddenstoel die op dood loof- en naaldhout voorkomt. De vruchtlichamen bij het imperfecte stadium zijn knop- tot kussenvormig gevormd. In het perfecte stadium zijn deze schijf- tot tolvormig gevormd. De vorm sluit de gelijkende Zakjestrilzwam (Ascotremella faginea) uit, welke hersenvormig is.

De kleur is vleeskleurig tot donkerpaars. De Grootsporige Paarse Knoopzwam is donkerder gekleurd dan de gelijkende Roze Knoopzwam (Neobulgaria pura) welke (licht)roze tot licht vleeskleurig is.


Kleine Lilabruine schorsmycena's in het mos

Donderdag 12 november vond ik een aantal Blauwgrijze schorsmycena. Een vrij algemene soort. Vanmorgen zag ik op een andere plaats de Lilabruine schorsmycena, de veel zeldzamere van beide schorsmycena's. Een aantal van deze schorsmycena's waren groter als de Blauwgrijze schorsmycena's, tot 5 à 6 mm. Vorig jaar, op 15 december 2019, vond ik er al op ongeveer 250 meter van de plaats waar ik ze vanmorgen vond.

Lilabruine schorsmycena (Mycena meliigena)

Van de twee soorten schorsmycena's, de Blauwgrijze schorsmycena (Mycena pseudocorticola) en de Lilabruine schorsmycena (Mycena meliigena) is de laatste zeldzaam en bedreigd. Ze staan bekend als afbrekers van hout. Schors is dood hout, maar toch worden schorsmycena's met name aangetroffen op schors van levende bomen. Deze kleine mycena's hebben een voorkeur voor oude diepgegroefde bomen, zoals de wilg, es, iep en eik. ze groeien vooral aan de regenzijde, vaak groeien ze te midden van mos, zoals haarmuts. Ze komen met name voor in de maanden november tot en met januari. In enkele droge en zonnige dagen verdwijnen deze mycena's of ze krimpen ineen tot verkreukeld millimeterwerk.

Aanvankelijk werden deze schorsmycena's alleen in december op oude eiken gevonden, maar systematisch speurwerk leiden naar vondsten tot in de maand januari, De helft van beide soorten groeien op eiken. Een lichte nachtvorst bleek hen niet te deren en ook na een vorstperiode waren ze weer in redelijk grote getale te vinden. En met grote getale wordt bedoeld, tot honderden exemplaren per boom. De Lilabruine schorsmycena deed daarbij in het geheel niet onder voor de Blauwgrijze. Dit roept de vraag op of uitgebreid speurwerk in deze donkere maanden elders ook niet veel meer Lilabruine schorsmycena's zal opleveren, zodat ze intussen niet zo zeldzaam meer zijn als de toebedicht status van 'zeldzaam'.


Zoals de naam van beide soorten al aangeeft is allereerst de kleur een soortbepalend kenmerk. Helaas wordt de kleur bij beide soorten met het ouder worden steeds minder sprekend en wordt bij beide vaalbruin. Dan resteert slechts de mogelijkheid van microscopisch onderzoek naar de celstructuur van de steelwand. Zo lang het vochtige, vrijwel vorstvrije weer aanhoudt kunt u uitkijken naar deze pareltjes, u hoeft daar niet altijd voor te bukken, ze pronken vaak op ooghoogte.

De Lilabruine schorsmycena heeft een kleine, gebolde, paarbruine hoed (Ø 2-6 mm), In het centrum donkerder, radiair gestreept, glad of fijn bepoederd, lamellen crème-wittig, ver uiteen, breed, aangehecht tot enigszins aflopend. Sporen wit. Steel 10-15 mm lang, wat donkerder dan de hoed, vaak gebogen, fijn bepoederd.

De kleur is vlees bruinachtig, groeit op de schors van levende loofbomen, alleen of in kleine groepjes. De soort is zeldzaam en bedreigd.

donderdag 12 november 2020

Blauwgrijze schorsmycena van slechts 2,5mm

Blauwgrijze schorsmycena staat als vrij algemeen bekend, de Lilabruine schorsmycena daarentegen als zeldzaam, deze staat op de Rode Lijst als Bedreigd. Vanmiddag zag ik de kleine Blauwgrijze schorsmycena op de stam van een Esdoorn, de algemenere maar desondanks een bedreigde soort.

Deze Blauwgrijze schorsmycena (Mycena pseudocorticola) worden niet veel groter dan een milimeter 10.

Blauwgrijze schorsmycena (Mycena pseudocorticola) geldt in Nederland als een vrij zeldzame paddenstoel. Vruchtlichamen zijn aanwezig in november, december en januari, op bemoste stammen van loofbomen, vooral (knot)wilgen. De hoed is eerst klokvormig, die 1 tot 10 millimeter groot worden. Het centrum is vaak enigszins afgeplat. De kleur is donker blauwgrijs, later bleker en wat bruinig verkleurend. Bij jonge paddenstoeltjes lijkt de hoed enigszins bedekt met poeder. De lamellen zijn vooral bij jonge exemplaren lichter dan de hoed, later donkerder. Ze zijn breed en staan vrij ver uit elkaar. De vaak bochtige steel heeft veelal de kleur van de hoed en lijkt soms onderaan behaard. Naar boven toe wordt de steel lichter. De soort komt voor in groepen. Het vruchtlichaam is geurloos.

Met de meetband er bij is te zien dat de hoed maar 2,5 mm groot is.


Ze staan bekend als afbrekers van hout. Schors is dood hout, maar toch worden schorsmycena's met name aangetroffen op schors van levende bomen. Deze kleine mycena's - de afmeting varieert van één tot tien millimeter - hebben een voorkeur voor oude diepgegroefde bomen (bijvoorbeeld wilg, es, esdoorn, iep en eik) en dan vooral aan de regenzijde; vaak groeien ze te midden van mos (zoals haarmuts). Ze komen met name voor in de maanden november tot en met januari. In enkele droge en zonnige dagen verdwijnen deze mycena's of ze krimpen ineen tot verkreukeld millimeterwerk.



dinsdag 10 november 2020

Witte tandzwam, Myxomyceet indet en Geweizwam

Vandaag enkele zwammen die ik vond tijdens een wandeling in de buurt van het Laarven in Eersel, nabij de parkeerplaats van de Cartierheide aan de Postelseweg van Eersel naar het Belgische Postel. Ik zag de Witte tandzwam, het Ijsvingertje en een paar Geweizwammetjes.

De Witte tandzwam op een stuk van een dode tak, waar een stuk van afgebroken en op de grond gevallen is.

Witte tandzwam (Schizopora paradoxa) is een schimmel uit de familie van de Schizoporaceae. De soort is een saprofyt en groeit voornamelijk op dood loofhout (stammen en stronken van eik, berk, els en beuk), maar soms ook op naaldhout en strooisel. Hij komt algemeen voor in Nederland en België en kan het hele jaar door worden waargenomen. De soort was al in 1794 beschreven, maar werd in 1967 na vele omzwervingen door de Nederlanse botanicus en mycoloog Marinus Anton Donk tot het geslacht Schizopora ingedeeld.

Deze Witte tandzwam foto's zijn gemaakt van de tak die van de boom afgevallen is.

Witte tandzwam heeft een korstvormig hoedloos vruchtlichaam. De buisjes zijn tot 4 mm lang (en meestal korter aan de rand). De kleur is crèmewit tot bleekgeel en (bijna) niet verkleurend na kneuzing. De poriën hebben een lengte van 1 tot 3 mm en zijn wisselend van vorm (afgerond, hoekig tot langwerpig doolhofachtig). Verse poriën zijn witachtig tot crèmegeel of crèmegrijs, oude zijn okergeel of groen gekleurd door algen. De rand is fijnvezelig en de sporeekleur is wit.

Myxomyceet indet groeit bijna aan de onderkant van een een boomstam die vlak op de grond ligt.

De slijmzwammen (Mycetozoa) zijn een groep eukaryote organismen, die zich voortplanten door middel van sporen. De positie van de groep is sterk aan verandering onderhevig en staat nog ter discussie. Voorheen werden ze tot het rijk schimmels, in de supergroep Opisthokonta gerekend. Later werden ze vaak in de supergroep Amoebozoa geplaatst, maar er zijn ook auteurs die ze als een apart eukaryoot rijk, naast onder andere planten, dieren en schimmels, beschouwen. Slijmzwammen komen veel voor, maar zijn meestal onopvallend. Een beperkt aantal soorten heeft een Nederlandse naam zoals heksenboter, bloedweizwam en zilveren boomkussen.

De plasmodiale slijmzwammen (Myxomycota of Myxogastria) bestaan uit cellen die zijn samengevoegd tot een kruipend plasmodium. Het geheel kan eruitzien als een klodder slijm en zich gedragen als een grote amoebe met vele celkernen. Er is zelfs een soort die op deze manier 80 centimeter groot kan worden. Voor de voortplanting vormt het plasmodium een beschermend vlies waarop sporenlichamen groeien. De sporen verspreiden zich, en daaruit ontstaan eencellige organismen, die weer uit kunnen groeien tot een plasmodium.

Deze Geweizwammetjes groeien op een oude boomstronk die bijna geheel met mos is begroeid.

De geweizwam (Xylaria hypoxylon) is een voorbeeld van de zakjeszwammen, dat grillige vormen aan kan nemen. De geweizwam is een kleine, knotsvormige of plat cilindrische zwam tot 6 cm hoog. Aan de bovenkant komen vaak vertakkingen voor, waardoor de gelijkenis met een gewei ontstaat. In hun jeugd zijn ze bedekt met een wit poeder. Dit zijn de sporen die in de ongeslachtelijke fase worden voortgebracht (conidiën). Later in het najaar gaan ze over tot de geslachtelijke fase.

De kleur verandert dan naar zwart en de sporen zitten niet meer aan de buitenkant. In het tweede jaar zijn de vruchtlichamen geheel zwart en onvertakt en ontstaan er sporen die in zakjes langs geslachtelijke weg worden gevormd. De Geweizwam komt zeer algemeen voor gedurende het hele jaar. De zwam is te vinden op dode takken en stronken, vrijwel uitsluitend van loofbomen.