zaterdag 14 november 2020

Kleine Lilabruine schorsmycena's in het mos

Donderdag 12 november vond ik een aantal Blauwgrijze schorsmycena. Een vrij algemene soort. Vanmorgen zag ik op een andere plaats de Lilabruine schorsmycena, de veel zeldzamere van beide schorsmycena's. Een aantal van deze schorsmycena's waren groter als de Blauwgrijze schorsmycena's, tot 5 à 6 mm. Vorig jaar, op 15 december 2019, vond ik er al op ongeveer 250 meter van de plaats waar ik ze vanmorgen vond.

Lilabruine schorsmycena (Mycena meliigena)

Van de twee soorten schorsmycena's, de Blauwgrijze schorsmycena (Mycena pseudocorticola) en de Lilabruine schorsmycena (Mycena meliigena) is de laatste zeldzaam en bedreigd. Ze staan bekend als afbrekers van hout. Schors is dood hout, maar toch worden schorsmycena's met name aangetroffen op schors van levende bomen. Deze kleine mycena's hebben een voorkeur voor oude diepgegroefde bomen, zoals de wilg, es, iep en eik. ze groeien vooral aan de regenzijde, vaak groeien ze te midden van mos, zoals haarmuts. Ze komen met name voor in de maanden november tot en met januari. In enkele droge en zonnige dagen verdwijnen deze mycena's of ze krimpen ineen tot verkreukeld millimeterwerk.

Aanvankelijk werden deze schorsmycena's alleen in december op oude eiken gevonden, maar systematisch speurwerk leiden naar vondsten tot in de maand januari, De helft van beide soorten groeien op eiken. Een lichte nachtvorst bleek hen niet te deren en ook na een vorstperiode waren ze weer in redelijk grote getale te vinden. En met grote getale wordt bedoeld, tot honderden exemplaren per boom. De Lilabruine schorsmycena deed daarbij in het geheel niet onder voor de Blauwgrijze. Dit roept de vraag op of uitgebreid speurwerk in deze donkere maanden elders ook niet veel meer Lilabruine schorsmycena's zal opleveren, zodat ze intussen niet zo zeldzaam meer zijn als de toebedicht status van 'zeldzaam'.


Zoals de naam van beide soorten al aangeeft is allereerst de kleur een soortbepalend kenmerk. Helaas wordt de kleur bij beide soorten met het ouder worden steeds minder sprekend en wordt bij beide vaalbruin. Dan resteert slechts de mogelijkheid van microscopisch onderzoek naar de celstructuur van de steelwand. Zo lang het vochtige, vrijwel vorstvrije weer aanhoudt kunt u uitkijken naar deze pareltjes, u hoeft daar niet altijd voor te bukken, ze pronken vaak op ooghoogte.

De Lilabruine schorsmycena heeft een kleine, gebolde, paarbruine hoed (Ø 2-6 mm), In het centrum donkerder, radiair gestreept, glad of fijn bepoederd, lamellen crème-wittig, ver uiteen, breed, aangehecht tot enigszins aflopend. Sporen wit. Steel 10-15 mm lang, wat donkerder dan de hoed, vaak gebogen, fijn bepoederd.

De kleur is vlees bruinachtig, groeit op de schors van levende loofbomen, alleen of in kleine groepjes. De soort is zeldzaam en bedreigd.