dinsdag 3 november 2020

Paddenstoelen op de Landschotse Heide

De Landschotse Heide is een natuurgebied van 239 ha nabij het Noord-Brabantse Westelbeers en Middelbeers. Het is eigendom van het Brabants Landschap. Het wordt ook wel 'Het Wit-Holland genoemd naar het bekendste heideven van de vier vennen die daar liggen. Vanmorgen was ik in het gebied op zoek naar paddenstoelen.

Kastanjeboleet (Xerocomus badius)

De kastanjeboleet (Boletus badius, synoniem: Xerocomus badius) is een eetbare paddenstoel uit de familie Boletaceae. De kastanjeboleet is een algemeen voorkomende soort in naald- en loofbossen en is in de herfst te zien. De hoed heeft een doorsnede van 6-10 cm en is gewelfd tot gespreid. Hij kan licht of donker kastanjebruin zijn. Bij vochtig weer wordt het oppervlak van de hoed iets kleverig. Bij droogte wordt deze glanzend glad of iets viltig, vooral aan de rand. De steel heeft een hoogte van 7-8 cm en een dikte van 1,5-2 cm. Hij is lichtbruin met donkerdere strepen. Een manchet ontbreekt. Bij de aanhechting van de steel onder de hoed is een lichte 'inranding' te zien.

Gewone hertenzwam (Pluteus cervinus)

Gewone hertenzwam (Pluteus cervinus) is een in Nederland algemene paddenstoelensoort. De vruchtlichamen zijn te vinden van mei tot en met november, vooral op stronken, takken en begraven hout, vrijwel uitsluitend van loofbomen. De paddenstoelen groeien ook bij droog weer. De dunne hoed is aanvankelijk klokvormig en na het spreiden haalt deze een diameter tot maximaal 15 centimeter. De huid glanst bij vochtig weer, de kleur is donker-grijsbruinachtig, vaak ook wat lichter. De steel is tot ongeveer een decimeter hoog en wittig met donkere, bruinachtige vezels. De lamellen zijn eerst wit en verkleuren later tot roze en roodachtig. Ze staan los van de steel. Gewone hertenzwam is eetbaar, maar staat niet bekend als delicatesse.

Koningsmantel (Tricholomopsis rutilans)

De koningsmantel (Tricholomopsis rutilans) of purpergele ridderzwam is een in Nederland en België voorkomende paddenstoel. De hoed is bedekt met paarsrode wollige radiair verlopende vezels of schubjes op een gelige ondergrond. Hij is gewelfd tot uitgespreid en heeft doorgaans een doorsnede tussen de 4 en 12 cm. De rand is vezelig en vaak gegroefd. De plaatjes zijn uitgebocht aangehecht en bleek- tot diepgeel. De steel is tussen de 3 en 12 cm hoog en heeft een doorsnede tussen de 1 en 3 cm. De kleur is geel met purperrode vezels. Het vlees van de koningsmantel is crèmekleurig tot bleekgeel. Hij groeit, vaak met meerdere bijeen, op tamelijk verse stronken van dood naaldhoutstammen of in gemengde bossen op arme grond.

Sombere honingzwam (Armillaria ostoyae)

De Sombere Honingzwam is een algemene Honingzwam welke meestal in bundels groeit, op zowel dood als levend loof- en naaldhout. Deze soort komt vooral voor op zandgrond. De hoed van de Sombere Honingzwam is vleeskleurig tot lichtbruin gekleurd en bevat donkere, vezelige schubjes. De vlokkige steel is meestal lichter gekleurd dan de hoed, bevat vaak donkere vlokjes en heeft een witte ring. De onderkant van deze ring bevat donkere vlokjes. Achter schors van dode bomen zijn vaak de zwarte rhizomorfen van Honingzwammen te zien.

Grote sponszwam (Sparassis crispa) en de Paarse schijnridderzwam Lepista nuda)

De grote sponszwam (Sparassis crispa) lijkt op een spons. De breedbladige sponszwam (Sparassis spathulata) lijkt op de grote sponszwam en komt voor op de wortels van loof- en soms ook op die van naaldbomen. De zwammen zijn 10 – 40 cm breed, 10 - 15 cm hoog en 2 –5 kg zwaar. Ze hebben een bloemkoolachtige structuur met veel, gelobde vertakkingen. De blad- tot breed spatelvormige lobben zijn gekroesd, glad en hebben bruinwordende randen. De aparte paddenstoelen vormen samen een holte. De grote sponszwam komt voor op zandgrond in open bossen aan de voet van boomstammen en op stompen van naaldbomen, vooral op grove den. Verder komt ze voor op larix, fijnspar en douglasspar. De paddenstoelen zijn van juli tot december te vinden, maar vooral in september en oktober.

De paarse schijnridderzwam (Lepista nuda; synoniemen: Clitocybe nuda, Tricholoma nudum en Agaricus nudus) is een zeer algemeen voorkomende paddenstoel uit de familie Tricholomataceae. De soort lijkt op de paarssteelschijnridderzwam (Lepista saeva), maar deze heeft een lichtgrijs-beige hoed. Een andere verwante soort is de vaalpaarse schijnridderzwam (Lepista sordida).

Gele korstzwam (Stereum hirsutum) en de Zeedenmycena (Mycena seynesii)

De gele korstzwam is een algemene paddenstoelsoort die over bijna de hele wereld voorkomt. In de opeenvolging van zwammen op dood hout is het vaak de allereerste soort die verschijnt en een omgevallen boomstam of een afgevallen dikke tak bedekt met golvende of schelpvormige, okerkleurige of oranjegele vruchtlichamen. Dikwijls betreft het dan eiken- of beukenhout, minder vaak hout van andere loofbomen, en slechts in zeldzame gevallen hout van spar of den. De vruchtlichamen kunnen wel gedurende drie opeenvolgende jaren op een stobbe verschijnen om uiteindelijk door andere schimmels te worden verdrongen. De bovenzijde van jonge "hoedjes" is viltig behaard, later worden ze meer glad.

Helmmycena (Mycena galericulata)

De helmmycena (Mycena galericulata) is een paddenstoel uit de familie Mycenaceae. De hoed heeft een doorsnede van 2-4,5 cm en is breed klokvormig tot vlak met een centrale bult. Het is een taaie en leerachtige hoed, die grijsbruin tot geelbruin van kleur is met een gestreepte of gegroefde rand. De steel is 7-10 cm hoog en 3-5 mm dik; de kleur is grijs. Deze is taai en kraakbeenachtig. De lamellen staan ver uit elkaar en zijn aan de basis verbonden. Ze zijn eerst wit, maar later vleeskleurig. De sporen zijn wit. De helmmycena komt voor in groepjes op boomstronken; soms het gehele jaar door, maar vooral in de herfst.

Een Wegslak zit op een vogelveren dotje.

De gewone wegslak (Arion rufus), ook wel rode of grote wegslak, is een soms knalrode naaktslak. Deze naaktslak kan bijna 20 centimeter lang worden en 2 centimeter breed, maar de meeste exemplaren zijn veel kleiner, ongeveer 10 tot 15 centimeter. De kleur is variabel, van oranje tot knalrood, maar ook bruine, groengrijze en geheel zwarte exemplaren komen voor, die echter altijd een rode rand rond de voet hebben. De kop en tentakels zijn bruin tot donkerbruin en hebben een zeer kenmerkende lijnentekening, die bij zwarte exemplaren niet te zien is. Het mantelschild is ovaal en net voor het midden zit de ademopening.