zondag 30 april 2017

Jonge Reebok (Capreolus capreolus)

Nadat ik vanmorgen de kuifmees had gefotografeerd en terug huiswaarts liep zag ik in een van de bospaden een jonge reebok staan. Voorzichtig nam ik enkele foto's voordat ik een betere positie in ging nemen. Als de reebok mij geroken had was hij direct de benen hebben genomen. Gelukkig stond de wind zuidelijk en van de ree naar mij toe, waardoor ik meer tijd kreeg om een paar plaatjes te schieten.


De ree is voornamelijk in de schemering actief. Van september tot april is hij voornamelijk 's nachts actief. Van mei tot augustus is hij ook meer overdag actief, en in gebieden waar hij niet wordt verstoord laat hij zich ook meer overdag zien.

De ree (Capreolus capreolus) is een klein, algemeen soort hert dat voornamelijk in Europa voorkomt. In Azië leeft de verwante Siberische ree (Capreolus pygargus). De ree heeft een zandgele tot roodbruine zomervacht, 's winters is deze meer grijsbruin tot zwart van kleur. Volwassen dieren hebben geen vlekken. Duidelijk zichtbaar is de witte tot gelige rompvlek. Bij mannetjes is deze vlek 's zomers vrij onduidelijk. De neus is zwart, en de kin is wit. De staart is vrij klein (twee tot vier centimeter lang) en enkel zichtbaar tijdens het ontlasten. 's Winters steekt bij het vrouwtje een bosje witte haren tussen de achterpoten naar achteren, dat op een staart lijkt.


Het volwassen mannetje (reebok) heeft een eenvoudig gewei, bestaande uit meestal twee tot drie punten. Reebokken met vier tot vijf punten zijn meer uitzonderingen. Het gewei is meestal ongeveer 25 centimeter lang. 's Winters groeit het gewei, en de basthuid wordt afgeschuurd tussen maart en juni. Tussen oktober en januari wordt het gewei afgeworpen. Een enkele keer komen ook vrouwtjes (reegeit) met een gewei voor. Een jonge reebok van een jaar met alleen nog twee knopjes wordt ook wel knopbok genoemd. Wanneer het gewei nog geen vertakkingen vertoont noemt men het een spitser; en hoort bij een leeftijd van rond de twee jaar. Een gaffel heeft één vertakking. Het aantal vertakkingen is géén indicatie voor de leeftijd. Ook een jaarling kan al een gaffelgewei of een zesendergewei hebben. Dit is erfelijk bepaald en afhankelijk van de conditie waarin de bok verkeert. Oudere reebokken hebben meestal een zogenoemde zesender, met twee keer drie punten. Op latere leeftijd zouden ze weer een vertakkingsloos gewei kunnen krijgen.


De ree heeft een kop-romplengte van 95 tot 140 centimeter, een lichaamsgewicht van 16 tot 35 kilogram en een schofthoogte tussen de zestig en de negentig centimeter. Mannetjes zijn over het algemeen groter dan vrouwtjes. Mannetjes hebben gemiddeld een schofthoogte van 64 tot 67 centimeter, vrouwtjes van 63 tot 67 centimeter. De ree is geen grazer zoals een hert, maar een "knabbelaar": hij eet bramen, bessen, twijgen, scheuten, knoppen en loten van struiken en bomen als rozenstruiken en coniferen, kruiden, grassen, bladeren, noten, paddenstoelen en landbouwgewassen als tulpen, granen en kroppen. 's Zomers voedt hij zich ook met jonge blaadjes, en in de herfst ook met eikels, terwijl knoppen en twijgen 's winters meer worden gegeten. Hij is vrij selectief en eet enkel de meest voedzame delen van een plant. Tussen eten en herkauwen zit meestal zo'n één (in de zomer) tot twee uur (in de winter).


Beide geslachten hebben het grootste deel van het jaar een territorium. Meestal overlapt het territorium van een mannetje met dat van een of meerdere vrouwtjes. De territoria van mannetjes overlappen niet met elkaar, en de grenzen van een territorium worden over het algemeen bepaald door de grenzen met aangrenzende territoria van andere mannetjes. Territoria van vrouwtjes overlappen over het algemeen ook niet met elkaar, maar soms overlapt het territorium van een ouder vrouwtje geheel of gedeeltelijk met dat van haar dochters. Reeën leven over het algemeen solitair. Soms leven reeën in kleine groepjes van een vrouwtje, haar kalveren en soms een bok. Eenjarige reeën leven meestal ook in groepjes. Eenjarige geiten leven meestal in groepjes van twee, eenjarige bokken in groepjes van twee tot vier, soms met oudere bokken zonder een eigen territorium. Een groep reeën wordt een sprong genoemd.

De Kuifmees (Lophophanes cristatus)

Vanmorgen trof ik in de Hulselse Staat twee Kuifmezen. Ik heb een paar nestholtes gezien in de directe omgeving van het koppeltje, die steeds met voedsel in de bek maar bleven rond dartelen in die omgeving. Ze waren dicht te benaderen, maar lieten niet prijs waar ze met het voer naartoe gingen. Na een poos ben ik maar gegaan om de vogeltjes ongestoord naar het nest te kunnen lagen vliegen en hun jonge kroost te voeden.

De kuifmees is een zangvogel uit de familie van echte mezen (Paridae).

De kuifmees is 10,5 tot 12 cm lang, even lang als de pimpelmees. Hij heeft een opvallende kuif die fijn zwart-wit getekend is en een zwart-witte tekening op het gezicht. De kuif kan plat over de kruin gelegd worden. Het verenkleed is aan de bovenzijde grijsbruin en de onderzijde is vuilwit en wat geelachtig aan de flanken. De voorkop is wit met een gebogen zwarte oogstreep. Verder heeft het dier een zwarte halsband, een donkere snavel en donkerbruine poten.

Het nest wordt gebouwd in een holte. Het legsel bestaat uit vijf tot acht witte eieren met vrij grote, kastanjebruine vlekken, die alleen door het wijfje worden bebroed. Er wordt tweemaal per jaar gebroed. De kuifmees komt in het overgrote deel van Europa het hele jaar voor, waaronder in Nederland en België. Zijn voedsel bestaat in de zomer uit insecten, insectenlarven, spinnen en andere kleine diertjes. In het najaar en de winter eet hij vooral zaden van naaldbomen. De kuifmees nestelt in zelfgemaakte holen in vermolmd of heel zacht hout.

vrijdag 28 april 2017

Fazant (Phasianus colchicus)

Fazanten zijn prachtig gekleurde vogels - althans, de mannetjes. De vrouwtjes zijn bijzonder goed gecamoufleerd. De fazant komt van nature voor in Europa, maar niet in de West-Europese landen. De fazant komt van nature voor in laagland bossen, waar hij is gespecialiseerd in het vangen van insecten, hagedissen en soms muizen, zaden en aas op de bosbodem. De in Nederland voorkomende fazant is een mix van verschillende ondersoorten en varianten, die in het Aziatische broedgebied voorkomen.

In Nederland en België komen zo'n 50.000 tot 60.000 broedparen voor.

De mannetjes zijn onmiskenbare grote, statige hoenders. Naast de opvallende kop hebben mannetjes een lange gebandeerde staart en een bruin lichaam met donkere vlekken en schubben. Vrouwtjes kunnen met andere soorten worden verward. Zij hebben ook een lange staart en zijn geheel bruin met donkere vlekken. Het mannetje wordt 75–89 cm groot (waarvan de staart 35–45 cm is), vrouwtjes worden 53–62 cm groot (waarvan de staart 20–25 cm is). De spanwijdte is 70–90 cm. Mannetjes bereiken een gewicht van 0,770-1,990 kg, vrouwtjes van 0,545-1,450 kg. Fazanten vliegen vaak op het laatste moment op met een rauwe kreet bij een naderend persoon.


In het oorspronkelijke leefgebied eten fazanten vooral plantaardig voedsel: vruchten, bessen, gras en knoppen. In het voorjaar ook wel insecten. In cultuurland profiteren fazanten van landbouwgewassen (vooral granen) en oogstresten. In West-Europa, waar fazanten voor jacht zijn geïntroduceerd, blijken fazanten veel opportunistischer te zijn. Ze eten 'wat ze pakken kunnen' en zijn minder selectief dan in het oorspronkelijke leefgebied. Fazanten zoeken hun voedsel vooral rond zonsopkomst en zonsondergang.

Een Fazant hen die in 2014 fotografeerde op landgoed De Beast in Oostelbeers.

donderdag 27 april 2017

De Steenuil op de uitkijk

Woensdag fotografeerde ik een Steenuil. Vanavond ben ik nog eens teruggegaan om te kijken of hij uit de nestkast was gekomen en mogelijk op een tak zou zijn gaan zitten. Jawel, toen ik aangereden kwam zag ik hem direct in de boom zitten, en nog mooi in het licht ook.

De steenuil is nog een talrijke broedvogel en staat daarom niet op de Rode Lijst

De steenuil (Athene noctua) is een klein gedrongen uiltje met felle gele ogen en witte wenkbrauwstrepen. De steenuil is de op een na kleinste uil in de Benelux. De kleinste is de dwerguil. Het is een klein gedrongen uiltje van ongeveer 21 tot 27 cm lang en met een spanwijdte van ongeveer 55 cm. Het mannetje wordt ongeveer 180 gram, het vrouwtje wordt 200 gram. De steenuil heeft een platte kop met felle gele ogen, en heeft aan de bovenkant bruine veren met lichte vlekken.


Deze uil is ook overdag actief, en regelmatig zittend in een oude eik, knotwilg of op een weidepaaltje te zien. De vogel valt echter niet op doordat hij zo klein is. Hij maakt wel veel lawaai, van oktober tot februari is zijn roep te horen, een soort “koewie”, gekef en een wat langer “joeeek”. Het voedsel van de steenuil is aangepast aan zijn grootte, hij vangt wel muizen als hij kan, maar ook veel regenwormen, kevers en andere insecten en soms kikkers. Soms verrast de steenuil prooien die verrassend groot zijn ten opzichte van zijn eigen formaat, zoals ratten. Hij heeft verschillende jachttechnieken. Observeren vanaf een paaltje, over de grond lopen en rennen of jagen vanuit een lage vlucht.


Tussen 1980 en 1990 werd het aantal broedparen nog geschat op rond de 10.000 paar. Daarna volgde een scherpe daling, maar volgens SOVON stabiliseerde het aantal na 1996. Rond 2007 broedden er ongeveer 5500 tot 6500 paar in Nederland en 8000 paar in Vlaanderen. De soort is in 2004 als kwetsbaar op de Nederlandse Rode Lijst gezet. De steenuil is in Vlaanderen nog een talrijke broedvogel en staat daarom niet op de Vlaamse Rode Lijst. De steenuil staat als niet bedreigd op de internationale Rode Lijst van de IUCN.

Het aantal steenuilen in Nederland is sterk verminderd door veranderingen op het platteland. Woongebieden en industrieterreinen namen steeds meer ruimte in en de inrichting van het overgebleven platteland is grootschaliger geworden. Een deel van de achteruitgang is te verklaren door vermindering van nestelgelegenheid, bijvoorbeeld in oude schuren en hoogstamboomgaarden. Hagen en houtkanten zijn schaarser dan vroeger. Steenuilen worden ook relatief vaak slachtoffer van het verkeer.

De Goudvink en zijn vrouwtje

De goudvink leeft anders dan andere vinken niet in grote groepen maar in paren of kleine groepjes. Het mannetje is opvallend roodroze-zwart getekend, maar je vind hem vooral door zijn zachte fluitende roepje. Goudvinken zijn vogels van bossen, parken en tuinen die zich graag ophouden in de dekking. Ze blijven vaak minuten lang stil zitten. Vanmorgen was ik te gast bij Bungalowpart 'De Parel' in Oisterwijk, waar ik de Goudvink mocht fotograferen. Hartelijk dank voor de gastvrijheid.


De IJsvogel is een prachtige vogel, maar de Goudvink ....., lijkt wel een tropische vogel.

De Goudvink is een wat plompe vink met brede nek. Zowel het mannetje als het vrouwtje hebben een zwarte kap. Het mannetje heeft een opvallende helder roodroze buik en wangen. Het vrouwtje is onopvallender beigegrijs gekleurd. Beide hebben donkere staart, een witte stuit en vleugels met opvallende witte vleugelstreep. Heeft een korte, zware, dikke, zwarte snavel. Juveniel als vrouwtje maar met grijsbruine kop, zonder de zwarte kopkap. De broeden van eind april tot juli. Heeft meestal twee (soms 3) broedsels van 4-6 eieren. Broedduur 13-14 dagen. Het vrouwtje maakt het nest van gras, mos, bladeren en wat takjes. De jongen zitten 16-18 dagen op het nest en zijn 2-3 weken na het uitvliegen zelfstandig.


Rechts onder; het vrouwtje van de Goudvink die zich voornamelijk in de struiken ophield, waar een nest wordt gebouwd.


ISO test bij lage lichtwaarden

Stel je wilt gaan fotograferen, maar het is zwaarbewolkt waarbij de lichtomstandigheden slecht zijn, wat doe je dan? Wat kan de Nikon D500 onder slechte lichtomstandigheden? De resultaten en de ISO waarden die bij de foto's hoort staan daar bij vermeld.

Meteen een foto met de hoogste ISO. De Heggenmus met ISO 9000, 1/200 - f/10 - Focuslengte 650mm.

Je kunt de sluitertijd naar beneden bijstellen of het diafragma verder open zetten, zodat je met minder licht de opname beter kunt belichten. Dat kan in bepaalde gevallen, maar is het genoeg? Nee, vaak niet. Dan blijft er nog maar een oplossing, de ISO waarden ophoog draaien. Echter bij het verhogen van de gevoeligheid, het verhogen van de ISO, neemt de kans op ruis toe. Hoeveel ruis hangt sterk af van de kwaliteit van de beeldsensor en de beeldverwerking processor. Bij mij oude Nikon D300 liep ik al snel tegen een beperkte ISO waarde waar nog mee gewerkt kon worden voordat de ruis te groot werd. Software matig kun je ook 'Hoge ISO ruisonderdrukking' activeren in het cameramenu. Maar boven 800 ISO ging de kwaliteit van de foto er toch op achteruit.

De Roodborst met ISO 3200, 1/400 - f/8 - focuslengte 700mm.

De Nikon D500 laat zich niet afschrikken door moeilijke lichtomstandigheden. Dankzij het zeer grote ISO-bereik opent deze camera een wereld aan nieuwe opnamemogelijkheden in donkere situaties en gaat hij zeer goed om met hoge lichten. Nikon’s nieuwe EXPEED 5-beeldverwerkingsengine garandeert een ongekend hoge beeldkwaliteit over het standaard ISO-bereik van 100 tot 51.200. Fijne ruis wordt aanzienlijk verminderd en zelfs uitgesneden beelden die zijn gemaakt met een hoge ISO-waarde behouden hun kwaliteit.

Het ISO-bereik is ook omlaag uit te breiden tot het equivalent van ISO 50 met de instelling Lo 1 of omhoog tot het equivalent van maar liefst ISO 1.640.000 met de instelling Hi 5. In combinatie met het AF-systeem van de camera, dat zelfs goed presteert in bijna volledige duisternis (-4 LW bij het middelste punt), kunt u bij de instelling Hi 5 opnamen maken in situaties die u niet eerder aandurfde. Deze extreem hoge ISO-waarden, die het mogelijk maken kleurenbeelden zonder flits vast te leggen, zijn ook geschikt voor specialistisch gebruik zoals bewaking of beveiliging.

De badende Roodborst met ISO 4000, 1/400 - f/8 - focuslengte 550mm.

Ook bij de Nikon D500 neemt de ruis toe als je de ISO verhoogd. In het cameramenu kun je de 'Hoge ISO ruisonderdrukking' activeren. De mate van onderdrukking is in te stellen in stappen van Laag, Normaal en Hoog. Hoe hoger de ISO, hoe groter je de ruisonderdrukking kunt activeren. De foto's die hier getoond worden zijn gemaakt met manuele belichting (stand M) en een automatische ISO. Dit om uit te proberen of ik met vaste sluitertijden en een diafragma toch goed van een goed belichte omgeving kan switchen naar een donkere omgeving. Als een vogel eerst op een tak zit waar voldoende licht op valt en daarna de struiken in vliegt wil je de belichting daar snel op kunnen laten aanpassen. Bij sluitertijden of diafragma voorkeuze loop je al snel tegen beperkingen aan met betrekking tot te trage sluitertijden die tot bewegingsonscherpte leiden. Bij lage diafragma waarde, grote lensopening, neemt de scherptediepte flink af, wat bij lange telelenzen tot problemen leidt.

De badende Roodborst met ISO 8000, 1/400 - f/8 - focuslengte 550mm.

Waarom niet bij goede lichtomstandigheden fotograferen? Natuurfotografie is fotograferen in omstandigheden die de omgeving biedt. Als het te fotograferen item zich bevindt in minder gunstige plaatsen die slecht belicht worden, wil je toch je foto's maken. Vaak zie je iets bijzonders, wat je eenmalig tegen komt. Het kan je de foto van de maand opleveren. Soms kun je later bij goed licht nog eens terug gaan om te kijken of er een betere foto gemaakt kan worden, maar als dat zeldzame vogeltje er niet meer zit lukt dat niet meer.

De badende Roodborst met ISO 2800, 1/400 - f/8 - focuslengte 550mm.

Met de Nikon D500 hoef je niet bang te zijn in het donker. Ook bij hogere ISO waarden blijft de camera z'n werk goed doen. Natuurlijk is fotograferen bij lage ISO waardes aan te bevelen, maar dan moet er voldoende licht voor handen zijn, en dat is er niet altijd. Dat is ook 'Natuur fotografie'.

De Koolmees met ISO 1250, 1/100 - f/8 - focuslengte 700mm.

De Koolmees met ISO 7200, 1/400 - f/8 - focuslengte 550mm.

woensdag 26 april 2017

De steltkluut (Himantopus himantopus)

De steltkluut (Himantopus himantopus) is een waadvogel, of steltloper met zeer lange poten uit de familie van kluten (Recurvirostridae). In Nederland is de steltkluut een bijzondere broedvogel. Steltkluten zijn sociale vogels die in goede leefgebieden het liefst in kleine groepen optrekken. Steltkluten zijn bijna kosmopolieten, op elk continent behalve Antarctica komen ondersoorten van de steltkluut voor.

De steltkluut (Himantopus himantopus) kan door dieper water als andere steltlopers.

Deze vogel heeft enorm lange, roze poten (bijna de helft van de totale lengte), een zwart-wit verenkleed en een lange, rechte naaldfijne snavel. De mantel en vleugels zijn zwart, de kop en kruin zijn wit (vaak grijs bij mannetje). Juveniel lijkt op adult, maar de bovenzijde is bruiner en de poten vuilroze of grijzig. In de vlucht steken de poten ver buiten de staart uit en contrasteren de zwarte ondervleugels sterk met het witte lichaam. Als hij niet in het water loopt, moet hij diep doorbuigen om voedsel op te pikken. Het voedsel bestaat uit allerlei kleine ongewervelde waterdieren: slakken, waterkevers, larven van vliegende insecten, spinnen wormen, kikkervisjes, kleine visjes en soms ook zaden. Zoekt vooral voedsel in ondiep water.


De steltkluut broedt graag in kleine kolonies. Droge voorjaren in Zuid-Europa zorgen waarschijnlijk voor hoge aantallen in Nederland. Begint, zeker in Nederland - de noordelijkste verspreiding - pas eind mei met broeden, en legt daarbij 3 tot 5 eieren die na 22 tot 25 dagen uitkomen. Vrijwel direct kunnen de jongen lopen en voor zichzelf zorgen, en als na 28 dagen de jongen kunnen vliegen, zijn ze ook direct zelfstandig.


Ondiepe wateren (tot 20 cm.) zonder getij. Ondiepe zoet- brak- en zoutwatermoerassen, inundatiegebieden, rijstvelden, viskwekerijen en zoutextractiebekkens zijn typische broedplaatsen. In Nederland zijn vooral ondiepe zoetwatermoerassen van belang als broedgebied - de overige habitats zijn in Nederland niet of nauwelijks aanwezig.

In veel jaren broedt er in Nederland hooguit een enkel paartje steltkluten. In jaren van grote droogte in het Middellandse Zeegebied wijken steltkluten echter uit naar noordelijker broedgebieden. In zulke jaren komen in Nederland tot enkele tientallen paartjes tot broeden.