woensdag 31 juli 2019

Groene schildwants op de Zwarte toorts

Deze Groene schildwants zag ik vanmorgen zitten op de Zwarte toorts. Het levensstadium is larve/nimf, de Zwarte toorts is een plant met mooie gele bloemen. De Zwarte toorts vind je volop langs het fietspad dat van Westelbeers naar landgoed de Utrecht leidt. De groene schildwants (Palomena prasina), ook wel groene stinkwants, stinkwants genoemd, is een insect uit de onderorde wantsen en de familie schildwantsen (Pentatomidae).

De Groene schildwants op de Zwarte toorts

De wants dankt het eerste deel van zijn naam aan de groene kleur, alleen de punten van de vleugels aan de achterzijde van het lichaam zijn bruin. Vlak voor de winterslaap kleurt de wants echter geheel bruin om in de lente weer groen te worden. Het tweede deel van de naam, stinkwants, slaat op de smerig ruikende substantie die uit klieren aan de zijkant van het borststuk worden afgescheiden ter verdediging. De wants is algemeen in grote delen van Europa en komt ook in België en Nederland algemeen voor en kan plaatselijk erg talrijk zijn.

De wants leeft van plantensappen die met de steeksnuit worden opgezogen. Hierdoor wordt schade aangericht aan gewassen en bovendien krijgen de planten een typische 'wantsengeur'. Vooral de hazelaar is een belangrijke voedselplant, door de aangebrachte schade wordt de soort als een plaaginsect gezien. De jonge wantsen worden nimfen genoemd en ze lijken meer op kevers dan op wantsen door het ronde en bolle lichaam.


De wants leeft overal waar voedselplanten groeien en kan gevonden worden in plantages, bossen, graslanden met geschikte struiken en moerassen. Vanwege de gevarieerde begroeiing van tuinen en parken is de groene schildwants hier niet zeldzaam.

De groene schildwants is geheel groen van kleur en heeft in tegenstelling tot veel gelijkende wantsen geen duidelijke tekening. De vlies-achtige vleugelpunten van de voorvleugels, aan de achterzijde van het lichaam, zijn bruin, de onderzijde van het lichaam is meer bruinrood van kleur. De bovenzijde van het lichaam heeft soms onopvallende vlekjes of iets lichtere delen maar deze zijn nooit erg geprononceerd en verschillen per individu. De gehele bovenzijde is voorzien van kleine putjes, die van enige afstand niet te zien zijn. De wants kan van kleur veranderen, exemplaren die in winterslaap gaan kleuren bruin. Met hun normale groene kleur zouden ze te veel opvallen in de scheuren in bomen waar ze overwinteren. Zodra de wants in de lente ontwaakt en actief wordt, kleurt het lichaam binnen enkele weken weer groen. Dit verschijnsel van een groene 'zomerkleur' naar een bruine 'winterkleur' komt ook voor bij andere insecten zoals de groene gaasvlieg (Chrysoperla carnea).

De groene schildwants heeft net als alle schildwantsen een enigszins (wapen)schild- achtige bovenzijde van het lichaam waaraan de naam 'schild'wantsen te danken is. De wants bereikt een totale lichaamslengte van 12 tot 14 millimeter waarbij de vrouwtjes iets groter worden dan de mannetjes.

De Wespspin wikkelt de prooi in spinrag

Tijdens mijn wandeling vanmorgen langs de Groote Beerze en over de Neterselse Heide zag ik een Wespspin vrouwtje die de gevangen prooi met spinrag aan het omwikkelen was. Op de eerste foto is goed te zien dat het spinrag uit het achterlijf aanhangsel komt.

De Wespspin vrouwtje wikkelt de prooi in spinrag

De wespspin (Argiope bruennichi) is een forse spin. Hij behoort tot de familie van de Wielwebspinen (Araneidae), waartoe ook de kruisspinnen behoren. Dankzij het opvallende, exotische uiterlijk van het volgroeide vrouwtje met haar geelzwarte dwarsgebandeerde achterlijf wordt deze spin nogal snel waargenomen en gemeld. Het zijn vrijwel uitsluitend de vrouwtjes die worden gezien.

Beide seksen van deze soort zijn aanvankelijk zilverkleurig behaard, zowel kopborststuk als achterlijf. De mannetjes zijn zogenaamde dwergmannetjes: ze zijn veel kleiner dan de vrouwtjes en missen de geel-zwarte bandering van het achterlijf. Het zijn de veel kleinere, ca 1 cm grote, bruinige spinnen die met hun relatief lange poten aan de randen van het web van een vrouwtje zitten. De vrouwtjes hebben duidelijk geringde poten en de typische geel-zwarte bandering, die steeds duidelijker wordt naarmate het achterlijf opzwelt door de vorming van eieren. Vlak voor het leggen van de eieren meet het lichaam ca 2,5 cm en met de poten mee bereiken zij een spanwijdte tot ca 3,5 cm. De dieren vallen op door zowel formaat als achterlijfspatroon.


Zoals alle wielwebspinnen hangt hij met de kop omlaag in het web. De dieren leven van prooien die in hun web belanden. Vaak zijn dat sprinkhanen, die in het terreintype waar de wespspin voorkomt meestal algemeen zijn, maar het zijn in feite alleseters, die eten wat in hun web vliegt (vliegen, kevers, libellen). De spin zelf hangt met de kop omlaag in het dichtgeweven centrum van het wielweb, met onder en boven zich een opvallende witte zigzag band van niet-klevend weefsel, het zogenaamde stabilimentum. De functie van deze structuur, die bij alle soorten van het geslacht Argiope voorkomt, heeft niets te maken met stabilisering van het web, maar heeft waarschijnlijk een signaalfunctie. Er bestaan twee hypothesen over deze structuur: de beide zigzag banden zouden de spin minder gemakkelijk vindbaar maken, omdat ze de aandacht afleiden van de spin in het midden; of de mogelijkheid bestaat dat beide banden met het ultraviolette licht dat ze reflecteren insecten aantrekken. Voor beide aannames bestaat geen bewijs.

De mannetjes zijn eerder volwassen dan de vrouwtjes en zitten aan de rand van het web van een net nog niet volwassen vrouwtje te wachten tot zij haar laatste vervelling beleeft, meestal 2-3 mannetjes per web. Direct na die vervelling, terwijl haar huid en ook de epigyne (paringsorgaan) nog week en soepel is gaat een mannetje over tot de paring. De andere mannetjes proberen het later nog, maar de mannetjes die je bij volwassen vrouwtjes aan de rand van het web ziet zitten hebben niet altijd meer hun acht volledige poten, wat wel iets zegt over de agressie van het vrouwtje. Voor een spin en dat geldt voor iedere soort is een bewegend voorwerp in het web natuurlijk allereerst een prooi. Een mannetje moet door middel van signalen duidelijk maken dat hij geen prooi is en de agressie onderdrukken. Bij Wespspin mannetjes is dit echter niet erg ontwikkeld en bestaat uit wat tokkelen aan de snaren en trillen met het achterlijf. Bij het net vervelde vrouwtje is het agressieniveau laag, maar als zij eenmaal heeft gepaard is deze weer hoog. Er wordt daarom zelden nog met succes een tweede maal gepaard.

De eicocon wordt in augustus gemaakt. Het is een soort urntje van weefsel van 2 cm hoog, soms nog groter, en met een kraagvormige rand, dat in de vegetatie in de buurt van het web wordt opgehangen. De eieren, meestal enkele honderden, overwinteren op die manier en in het voorjaar komen de jonge dieren tevoorschijn en is de cyclus rond. De wijfjes gedragen zich als een kruisspin: ze brengen bij verstoring het web schuddend in beweging en laten zich, bij ernstige verstoring, snel omlaag vallen waarbij ze met een draad met het centrum van het web verbonden blijven. Langs die draad keren ze later weer terug. Dit is ook de reden waarom wielwebspinnen met hun kop omlaag hangen: ze kunnen zich direct laten vallen zonder om te hoeven draaien. De spintepels zorgen bovendien voor een extra steunpunt aan het web wanneer ze lang en schijnbaar verstard in het centrum hangen.

De wespspin komt in allerlei milieus voor. Hij lijkt een lichte voorkeur te hebben voor vochtige terreinen. Zo kan men hem in vegetatie van pitrus soms massaal aantreffen. Daarnaast komt hij ook in ruigtes op droge terreinen voor en wellicht is hij helemaal niet gevoelig voor de vochtsituatie. Het web wordt laag in de vegetatie aangelegd, meestal minder dan een halve meter boven de grond.

dinsdag 30 juli 2019

Puur natuur op de Neterselse Heide

Vanmorgen zag ik tijdens een wandeling enkele mooie rijkdommen van het natuurgebied, waar ik mij jeugd veel tijd heb doorgebracht. Op nog geen anderhalve kilometer (hemelsbreed) stond de wieg waar ik mij eerste jaar van mijn leven in heb doorgebracht. Vandaag: Kleine Zonnedauw, De Neterselse Heide (landschap), Zwavelzwam, hartje zomer en de Gewone Oeverlibel.

Het Kleine Zonnedauw is een vleesetend plantje.

Uit de met enkele vezels bezette wortel komt een wortelrozet van eerst op de grond liggende, maar later opgerichte bladen en gewoonlijk verscheiden bloemstengels, die aan de voet knievormig-gebogen, maar verder rechtopstaand zijn, roodachtig, aan de top wat teruggebogen en nauwelijks langer dan de bladen. De bladen zijn omgekeerd-eirond of spatelvormig met een omstreeks even lange steel, zij zijn ook weer met rode tentakels bezet. De bladsteel is onbehaard.

De kelk- en kroonbladen zijn als bij D. rotundifolia. De doosvrucht is bijna peervormig. even lang als of iets langer dan de kelk, gegroefd. De zaden zijn eirond, knobbelig, niet-gevleugeld. 2,5-10 cm. Juli, augustus.

 De Neterselse Heide, 229 ha groot en sinds 2004 eigendom van Brabants Landschap.

De Neterselse Heide is een natuurgebied dat is gelegen ten noorden van Netersel en eigendom is van het Brabants Landschap. Het gebied is 229 ha groot. Dit gebied is verworven in 2004, toen het voor € 1 werd gekocht van de gemeente Bladel. Er is droge maar vooral ook natte heide te vinden. Moeraswolfsklauw, beenbreek en klokjesgentiaan komen er voor, evenals witte snavelbies en zonnedauw. Van de vogels kunnen blauwe kiekendief, boomleeuwerik en roodborsttapuit worden genoemd.

Een zeldzaam bostype is het dophei-berkenbroek. Dit bestaat uit open begroeiing van zachte berk op zure, voedselarme natte bodem. Het bos groeit traag en de bomen worden niet hoger dan 5 à 10 meter. De begroeiing bestaat uit dopheide, gagel, veenmossen en bulthaarmos. Delen van het gebied worden begraasd.

Zwavelzwam, hartje zomer.

De Zwavelzwam komt voor op dode en levende stammen en stronken van loofbomen, vaak op eik. Vooral in open landschappen. Deze éénjarige houtzwam valt op door zijn geel-oranje kleur. Oude exemplaren verbleken.

Het mannetje van de Gewone Oeverlibel gaat veel op de grond zitten om in de zon op te warmen.

De mannetjes zijn snel te herkennen door de vleugels zonder zwarte vlekken en het blauwe achterlijf, de vrouwtjes door het gele achterlijf met twee golvende, zwarte lengtestrepen. Van andere oeverlibellen te onderscheiden door het zwarte pterostigma, van Libellula's door het ontbreken van zwarte vlekken in de vleugel.

vrijdag 26 juli 2019

Boomklevers met broedvlekken

Bij deze Boomklevers zijn de broedvlekken goed te zien. De borst veertjes en pluimpjes zijn ze kwijtgeraakt en zien er dan ook wat warrig uit. Nu het broedseizoen voorbij is nemen de vogels de tijd voor zichzelf om aan te steken van het harde werken tijdens de periode dat ze onophoudelijk heen en weer moesten om voedsel te zoeken en de hongerige jongen te voeden. Voor de herfst zal het verenpak weer hersteld zijn en zijn ze weer klaar voor de koude tijden die er dan aan komen.

De Boomklever zoals wij hem kennen. Tegen de stam, met de kop naar beneden.

Vogels verliezen vlak na het leggen van eieren hun borstveren. Zowel vrouwtjes als mannetjes. Een vogeljong kan zich het best ontwikkelen met de warmte die ongeveer de warmte van de ouder is. Daarom broedt een vogel met zijn of haar eigen huid tegen het ei. Door de huid wordt de warmte het best doorgegeven. In de huid lopen de bloedvaten die het overdragen van de warmte vergemakkelijken. Na de broedtijd groeien de veren op de borst gewoon weer aan.

 Duidelijk zijn de broedvlekken te zien bij dit vrouwtje. Het vrouwtje zorgt voor het grootste deel van het broeden.

De boomklever (Sitta europaea) is het enige lid van de familie boomklevers (Sittidae) in de Benelux. Boomklevers zijn de enige vogels die met evenveel gemak zowel omlaag als omhoog langs een boomstam bewegen en daarin onderscheiden ze zich van spechten en boomkruipers die alleen omhoogklimmen langs boomstammen. Bovendien gebruiken spechten hun staart om op te steunen en dat doet de boomklever niet. De boomklever is een korte, dikke en actieve vogel met een krachtige puntige snavel. Hij is vrijwel in geheel Europa een tamelijk algemene standvogel. De opvallende en helder klinkende roep is vaak de eerste aanwijzing van zijn aanwezigheid. In de winter is hij een geregelde bezoeker van tuinen waarin pinda's worden aangeboden.

Ook dit mannetje neemt de sporen van het broedseizoen met zich mee.

Ze leven in licht loof- en gemengd bos met ondergroei, vooral met oude en hoge bomen. Ook in parken en lanen en in de winter ook op de voedertafel. Op het menu staan veel insecten, zaden, noten, vruchten, graan en bessen. Harde noten zet hij tussen het boomschors vast en hamert ze dan van bovenaf stuk. Grotere insecten worden met de snavel in stukjes geknipt. De boomklever legt ook voorraden aan.

De vogels moeten de hitte wel trotseren

Vanmorgen was het al vroeg heet. De vogels kwamen dan ook in grote getale naar de voederplaats en het vijvertje voor de fotohut. Eten om de nodige energie binnen te halen en drinken en baden om de dorst te lessen en af te koelen. Niet alle vogels gaan in de volle zon zitten. Er zijn er ook die liever in de schaduw blijven. De vogels moeten de hitte wel trotseren, ze hebben geen andere keuze.

 De Winterkoning Juveniel trotseert een hete zomer.

Ook deze jonge Winterkoning had het warm. Het is een jonge vogel die meteen te maken krijgt met de hitte. Het is een klein gedrongen, zandbruin vogeltje van bijna tien centimeter met een opgewipt staartje. Zijn zang is helder, met vibrerende scherpe trillers. De lichaamslengte bedraagt 9 tot 10 cm. De winterkoning heeft zich aangepast aan zowel bosrijke als open gebieden zoals boomloze eilanden. Verder broedt de vogel in parken en tuinen. Belangrijk is dat zich ergens dichte struwelen bevinden zoals heggen, braamstruiken of dichte vegetaties bij water.

Winterkoninkjes eten voornamelijk insecten en spinnen. Ze kunnen tot drie nesten per jaar hebben, met vijf à acht jongen per nest. Deze nesten worden in het voorjaar door het mannetje gemaakt, in heggen, struiken en takkenbossen op een hoogte van ongeveer een meter boven de grond. Hij maakt er meestal ook meerdere per territorium.

 De Pimpelmees en de Koolmees juveniele spreiden de vleugels in de volle zon.

Veren zijn erg belangrijk voor vogels en hebben meerdere functies zoals vliegen, isolatie, camouflage of pronken en het afstoten van water. Vogels zijn er dan ook zuinig op en poetsen hun veren uitvoerig. Tijdens het poetsen worden stof, vuil en parasieten verwijderd. Vogels zitten of liggen ook vaak met gespreide vleugels vol in de zomerzon. Heel warm natuurlijk, maar door de hoge temperatuur nemen luizen en mijten de benen. Het wordt ze te heet onder de voeten. Dat is de vogel wel even wat hijgen en puffen waard.

Tijdens het baden in water worden voornamelijk stof en vuil verwijderd. Daarna wordt het verenkleed ingevet of geolied, zodat de veren flexibel en waterafstotend blijven. Als ze gebaad hebben moeten de veren nog even glad gestreken worden. Daar nemen ze ook de tijd voor. Met ‘wax’, afkomstig van een klier bij de staart, worden de veren ingevet om waterafstotend te maken. Het gladstrijken van de veren is nodig om ze in goede conditie te houden. Dit gladstrijken van de veren begint de vogel door de snavel over een stuitklier onderaan de staart te wrijven. Het stof en de parasieten die tijdens het wassen niet weggespoeld zijn worden alsnog van de veren weg gewreven.

Zwartkop (vrouw), een bad of liever in de schaduw. Rechts onder: Juveniel man. Het bruin op het kopje verdwijnt en zal zwart worden.

De zwartkop is van kop tot staart ongeveer net zo groot als een koolmees, alleen heeft de zwartkop een kortere staart als de koolmees en heeft de zwartkop een iets zwaarder lijf. De zwartkop dankt zijn naam aan de zwarte pet op zijn kop, die alleen het mannetje draagt. Het vrouwtje heeft een roestbruine pet. Bij het mannetje is de rest van het verenkleed grijs, bij het vrouwtje grijsbruin. Een jong mannetje heeft in de winter een zwarte pet, met bruine vlekken. De zwartkop vliegt weinig en laat zich vooral horen.

De Tjiftjaf blijft een fel baasje en vliegt heen en weer.

De tjiftjaf is een klein zangertje. Zonder al teveel echt opvallende kenmerken. Tjiftjaffen lijken sterk op fitissen. Er zijn echter wel een aantal verschillen. Allereerst zijn in het voorjaar de mannetjes makkelijk uit elkaar te houden op grond van hun zang. Een tjiftjaf roept min of meer zijn eigen naam (hoewel het vaak eerder een tjaftjif is, dan een tjiftjaf) een fitis heeft een beetje een aflopend riedeltje dat hoog begint en laag eindigt.

Maar er zijn meer verschillen.Allereerst de subtiele verschillen. Deze zijn vaak een goede aanwijzing maar niet echt harde kenmerken. De poten van een tjiftjaf zijn over het algemeen donkerder dan van een fitis. Verder is een tjiftjaf vaak wat treurig groen/ bruin/ olijf gekleurd en een fitis vaak wat levendiger groen/ geel/ wittig gekleurd. Fitissen hebben een iets markantere koptekening omdat de wenkbrauwstreep vaak wat lichter van kleur is en wat langer is dan bij de tjiftjaf. Een tjiftjaf is ten opzichte van een fitis vaak wat compacter, een fitis juist wat langgerekter.

Fitissen hebben ook een langere vleugel dan een tjiftjaf, in het veld is soms de langere handpenprojectie van de fitis te zien.

donderdag 25 juli 2019

Ook Vinken hebben het zwaar in de hitte

De hittegolf van deze week, zorgt er voor dat we de vogels een handje moeten helpen. Overleven in extreme hitte gaat niet zonder een beetje schaduw. En met een bakje met schoon en fris water in de tuin geeft tuinvogels de gelegenheid om te drinken en te baden. Goed om de dorst te lessen, maar ook om een verfrissend bad te nemen.

Deze adult Vink (man) spreidt zijn verenpak om de parasieten uit zijn vacht te jagen. Parasieten houden niet van de hitte.

Oververhitte vogels zijn goed te herkennen. Ze zijn lusteloos en ademen snel. Zo’n dier zit vaak met gespreide veren en de snavel open te hijgen om via tong en bek vocht te verdampen. Zet de komende dagen dus een platte waterschaal neer met vers water. Zo kunnen de vogels drinken en baden zonder ver te hoeven vliegen en krijgen ze sneller verkoeling. Daar knappen ze van op.

Nu is het ook goed mogelijk dat een vogel die met uitgespreide veren voor pampus in de zon ligt níet oververhit is, maar aan het werk om zijn of haar parasieten kwijt te raken. Door met gespreide veren in de zon te liggen, maken ze het zó warm tussen hun veren dat de parasieten het niet meer uithouden en weggaan. Slim. Ze zijn dan niet lusteloos en vliegen op zodra u in de buurt komt.

Jonge gezonde vogels van het voorjaar zijn als sterk en kunnen wel tegen wat warmte, maar deze hitte is ook voor hen extreem.

Nog belangrijker dan water, is schaduw voor de nestkasten in uw tuin. Want voor jonge vogels zoals kool- en pimpelmezen die in een nestkast in de volle zon hangen, kan de extreme hitte snel fataal zijn. Er zijn namelijk nog steeds vogels aan het broeden, al is het laat in het seizoen en is een groot deel van de jongen inmiddels uitgevlogen. Soms broeden ze nog omdat een eerder legsel verloren ging en soms gaan ze voor een tweede of zelfs derde nest. De jongen van deze nesten, krijgen het de komende dagen vreselijk zwaar.

Maak schaduw boven nestkasten. Om oververhitting te voorkomen, moeten nestkasten eigenlijk altijd op een koele, schaduwrijke plaats hangen. Maar hangt een nestkast in uw tuin onverhoopt toch in de zon, probeer er dan wat schaduw boven te maken. Dat kan bijvoorbeeld met een parasol, paraplu of laken. Dit voorkomt dat de kuikens oververhit raken, uitdrogen en uiteindelijk sterven. Doe het snel en laat ze daarna met rust, zodat ze niet worden verstoord. En hang nestkasten niet zomaar op een andere plek als ze nog in gebruik zijn. Dan kan wel in september als u ze schoonmaakt.

Naast het aanbieden van water en schaduw, kunt u nog iets doen om (broedende) vogels te helpen. Voer ze tijdens deze warme dagen bij met wat meelwormen. Meelwormen bevatten dezelfde eiwitten als de insecten in uw tuin en zijn perfect voedsel voor jonge vogels. De ouders hoeven dan wat minder hard te werken, omdat ze niet zo ver en vaak heen en weer hoeven te vliegen. En een standje lager gun je toch iedereen als het kwik boven de 30 graden komt.

woensdag 24 juli 2019

Badende vogels in de zon of in het water

Vogels baden om de warmte kwijt te raken, en om zich te ontdoen van stof en / of parasieten. Dat kan baden in de zon zijn, maar ook baden in het water. Het is niet zo dat de ene vogel in het water baadt, en de ander enkel zonnebaadt. Het kan beide. Verkoeling vinden ze natuurlijk in het water, maar als ze van de parasieten af willen gaan ze vaak met  gespreide vleugels in de volle zon liggen.

De Zwartkop vrouw ligt met gespreide vleugels in de volle zon. Van de warmte gaan de parasieten op de loop.

Veren zijn erg belangrijk voor vogels en hebben meerdere functies zoals vliegen, isolatie, camouflage of pronken en het afstoten van water. Vogels zijn er dan ook zuinig op en poetsen hun veren uitvoerig. Tijdens het poetsen worden stof, vuil en parasieten verwijderd. Vogels zitten of liggen ook vaak met gespreide vleugels vol in de zomerzon. Heel warm natuurlijk, maar door de hoge temperatuur nemen luizen en mijten de benen. Het wordt ze te heet onder de voeten. Dat is de vogel wel even wat hijgen en puffen waard.

De Koolmees en de Tjiftjaf (half verscholen achter de steen) baden ook in de zon om parasieten vrij te geraken.

Tijdens het baden in water worden voornamelijk stof en vuil verwijderd. Daarna wordt het verenkleed ingevet of geolied, zodat de veren flexibel en waterafstotend blijven. Als ze gebaad hebben moeten de veren nog even glad gestreken worden. Daar nemen ze ook de tijd voor. Met ‘wax’, afkomstig van een klier bij de staart, worden de veren ingevet om waterafstotend te maken. Het gladstrijken van de veren is nodig om ze in goede conditie te houden. Dit gladstrijken van de veren begint de vogel door de snavel over een stuitklier onderaan de staart te wrijven. Het stof en de parasieten die tijdens het wassen niet weggespoeld zijn worden alsnog van de veren weg gewreven.

Deze Merel juveniel nam een verkoelend bad, waarbij ook stof en vuil weggespoeld werd.

Veren zijn erg belangrijk voor vogels en hebben meerdere functies zoals vliegen, isolatie, camouflage of pronken en het afstoten van water. Vogels zijn er dan ook zuinig op en poetsen hun veren uitvoerig. Tijdens het poetsen worden stof, vuil en parasieten verwijderd. Vervolgens wordt het verenkleed ingevet of geolied, zodat de veren flexibel en waterafstotend blijven.

Als ze gebaad hebben moeten de veren nog even glad gestreken worden. Daar nemen ze ook de tijd voor. Met ‘wax’, afkomstig van een klier bij de staart, worden de veren ingevet om waterafstotend te maken. Het gladstrijken van de veren is nodig om ze in goede conditie te houden. Dit gladstrijken van de veren begint de vogel door de snavel over een stuitklier onderaan de staart te wrijven. Het stof en de parasieten die tijdens het wassen niet weggespoeld zijn worden alsnog van de veren weg gewreven.

De Mezen baden meerdere keren per dag. De kleine vogeltjes zijn dan ook gevoelig voor de warmte.