Net als gisteren kwam de Appelvink man naar de voederplaats voor de fotohut.
De Appelvink is een grote vink, met een opvallend grote, blauwachtige snavel. De soort heeft een teruggetrokken leefwijze, vaak hoog in bomen en is moeilijk te vinden. Met de krachtige snavel kunnen harde pitten worden gekraakt. Appelvinken komen het meest voor in de bosgebieden op de zandgronden, maar in het grootste deel van Brabant is Appelvink schaars. In Nederland broeden volgens de Atlas van de Nederlandse broedvogels thans 8.000-10.000 paren van deze fraaie vinkensoort. De soort is vanaf 1980 aanvankelijk toegenomen, maar recentelijk is er sprake van een afnemende trend.
De Appelvink (Coccothraustes coccothraustes) is beduidend groter dan de goudvink en bijna net zo groot als de spreeuw. Het mannetje en vrouwtje zijn in het veld moeilijk van elkaar te onderscheiden, maar het vrouwtje heeft een lichtgrijs veld (armpenranden) op de zwarte vleugel, terwijl dit bij het mannetje geheel zwart is. Hij heeft een grote kop met een erg zware kegelsnavel. In de zomer is de snavel grijszwart met een blauwe basis en in de winter hoornkleurig of bleek geelbruin. Het juveniel heeft een bruinige schubtekening op kop en borst.
De zonnebloempitten vallen duidelijk in de smaak.
De Tjiftjaf verschijnt in Netersel met enige regelmaat bij mijn fotohut. Zo ook vanmorgen weer, toen het kleine vogeltje kwam drinken in de vijver. De Tjiftjaf was een beetje aan het ruziƫn met de koolmezen, waarbij opviel dat de Tjiftjaf sneller en behendiger in het vliegen is als de koolmees.
De Tjiftjaf zie ik niet elke dag, maar verblijft wel het gehele seizoen in de grote tuin rondom de fotohut.
De tjiftjaf is een klein zangertje. Zonder al teveel echt opvallende kenmerken. Een deel van de populatie trekt in de winter naar het zuiden. Tjiftjaffen lijken sterk op fitissen. Er zijn echter wel een aantal verschillen. Allereerst zijn in het voorjaar de mannetjes makkelijk uit elkaar te houden op grond van hun zang. Een tjiftjaf roept min of meer zijn eigen naam (hoewel het vaak eerder een tjaftjif is, dan een tjiftjaf) een fitis heeft een beetje een aflopend riedeltje dat hoog begint en laag eindigt. Beide geluiden zijn hier op de site bij de soortoverzichten te beluisteren.
Maar er zijn meer verschillen. Deze zijn echter wel wat lastiger. Allereerst de subtiele verschillen. Deze zijn vaak een goede aanwijzing maar niet echt harde kenmerken. De poten van een tjiftjaf zijn over het algemeen donkerder dan van een fitis. Verder is een tjiftjaf vaak wat treurig groen/ bruin/ olijf gekleurd en een fitis vaak wat levendiger groen/ geel/ wittig gekleurd. Fitissen hebben een iets markantere koptekening omdat de wenkbrauwstreep vaak wat lichter van kleur is en wat langer is dan bij de tjiftjaf. Een tjiftjaf is ten opzichte van een fitis vaak wat compacter, een fitis juist wat langgerekter. Fitissen hebben ook een langere vleugel dan een tjiftjaf, in het veld is soms de langere handpenprojectie van de fitis te zien.
Ringers zullen het kenmerk van de versmallingen op de buitenvlaggen van de handpennen kennen. Van buitenaf tellend en beginnend bij de hele kleine handpen die dicht bij de duimvleugel (=alula) zit, heeft de tjiftjaf 6 handpennen met zo´n versmalling en de fitis slechts 5 handpennen met zo´n versmalling. In het veld is dit kenmerk onbruikbaar.
Er bestaan nog enkele voormalige ondersoorten die tegenwoordig ook de soortstatus hebben. Een aantal van hen kan in Nederland als zeldzaamheid worden waargenomen (Iberische tjiftjaf en Siberische tjiftjaf). Ze zijn moeilijk te determineren en onderscheiden zich op basis van afwijkend geluid en verenkleed.