dinsdag 23 juli 2019

De Appelvink man bij mijn fotohut

Vanmorgen verscheen de Appelvink man in Netersel bij mijn fotohut. Op maandag 24 juni 2019 kwam de juveniel in het vijvertje bij de fotohut baden. Na twee jaar is de Appelvink weer terug bij mijn fotohut. Op maandag 3 juli 2017 en donderdag 22 juni 2017 kreeg ik voor het eerst bezoek van de Appelvink, sinds ik de fotohut in oktober 2016 bouwde.

De Appelvink man (Coccothraustes coccothraustes)

De Appelvink is een grote vink, met een opvallend grote, blauwachtige snavel. De soort heeft een teruggetrokken leefwijze, vaak hoog in bomen en is moeilijk te vinden. Met de krachtige snavel kunnen harde pitten worden gekraakt. Appelvinken komen het meest voor in de bosgebieden op de zandgronden, maar in het grootste deel van Brabant is Appelvink schaars. In Nederland broeden volgens de Atlas van de Nederlandse broedvogels thans 8.000-10.000 paren van deze fraaie vinkensoort. De soort is vanaf 1980 aanvankelijk toegenomen, maar recentelijk is er sprake van een afnemende trend.

De Appelvink (Coccothraustes coccothraustes) is beduidend groter dan de goudvink en bijna net zo groot als de spreeuw. Het mannetje en vrouwtje zijn in het veld moeilijk van elkaar te onderscheiden, maar het vrouwtje heeft een lichtgrijs veld (armpenranden) op de zwarte vleugel, terwijl dit bij het mannetje geheel zwart is. Hij heeft een grote kop met een erg zware kegelsnavel. In de zomer is de snavel grijszwart met een blauwe basis en in de winter hoornkleurig of bleek geelbruin. Het juveniel heeft een bruinige schubtekening op kop en borst.

Voordat de Appelvink naar de voederplaats ging overschouwde hij de omgeving.

De Appelvink is een gedrongen vink met een korte staart. Hij heeft een grote kop met een krachtige kegelsnavel. Zijn vlucht is krachtig, snel en gewoonlijk hoog. Over de korte afstand heeft zijn vlucht een sterk golvend karakter. Als hij vliegt zijn er zowel boven als onder opvallende witte vlekken te zien. Op de grond heeft hij een waggelende gang en maakt hij krachtige sprongen. Tijdens balts is hij in staat om zeer sterk te dalen of te stijgen. Hij is tamelijk schuw en verblijft veelal in de boomkruinen, vooral in de zomer. In de winter waagt hij zich op voedertafels, maar alleen in troepen samen met andere vinken. Bij de minste of geringste verstoring gaat de Appelvink er vandoor.

Met een grootte 18 cm is de Appelvink beduidend groter dan de goudvink en bijna net zo groot als de spreeuw. Het gewicht varieert tussen de 48 en 62 gram. De Appelvink broedt in loofbossen en gemengde bossen, parken en boomgaarden. Het nest is vrij klein en plat en gemaakt van van takjes, wortels en halmen en het nest wordt bijna altijd hoog in bomen gemaakt, dicht tegen de stam aan.De binnenzijde is gevoerd met veertjes en pluisjes. Het broedseizoen loopt van april tot en met juni met 1 à 2 broedsels, per legsel 4 tot 5 blauw, groen of grijze eieren met bruine vlekjes. Het vrouwtje bebroedt de eieren gedurende 11 tot 13 dagen. Vliegen na 12 tot 13 dagen uit en zijn na 30 dagen geheel zelfstandig.


De Appelvink eet zaden en pitten, beukennootjes, bessen, zaden en soms ook insecten. Vanwege zijn zeer krachtige snavel is hij in staat om harde pitten van steenvruchten zoals kersen te kraken. De Appelvink kan een druk genereren van 50 kilo om een zaadje te splijten. Het is een standvogel en maakt in de winter gebruik van voedertafels.

Zang is onopvallend. Zacht, ritmisch en doorspekt met kenmerkende roepen en kwelende klanken. Roep in zit en in vlucht een luide, explosieve tik, roodborstachtig; vaak ook merelachtig, hoog "tsiii". Hij roept kort 'tzik', wat meestal tijdens het vliegen voorkomt. Verder zijn er tsriie- en tsie-tonen, welke de basis zijn van de zachte en bescheiden zang die de appelvink ten gehore brengt.

De Appelvink komt voor in boomgaarden, parklandschappen, loofbossen en gemengde bossen en in parken en tuinen. De Appelvink was in de jaren 1930 nog een vrij zeldzame vogel in Nederland. Door veranderd bosbeheer en ook door invasies (waarschijnlijk uit Midden-Europa) in 1940/41, 1969/70 en 1985/86 nam het aantal Appelvinken in Nederland sterk toe. Op de Veluwe in de periode 1980-1987 met een factor 4 en in het zuidwesten van Drenthe tussen 1985 en 1995 met een factor vijf. Verder werd Flevoland gekoloniseerd toen daar de bossen een geschikt formaat kregen en dankzij de aanplant van wilde zoete kers.

Volgens SOVON bereikte het aantal broedparen in Nederland rond 1996 een hoogtepunt en daalde daarna dat aantal weer. Rond 2002 broedden er nog ongeveer 9000 paren in Nederland. De belangrijkste gebieden zijn de Veluwe, de Utrechtse Heuvelrug, de Achterhoek, Twente, Drenthe en Zuid-Limburg. Maar ook buiten deze streken broeden Appelvinken.