Gewone oeverlibel man.
De gewone oeverlibel (Orthetrum cancellatum) is een echte libel uit de familie van de korenbouten (Libellulidae). Het is de grootste en meest algemene oeverlibel in Nederland. De Gewone oeverlibel mannetjes zijn snel te herkennen door de vleugels zonder zwarte vlekken en het blauwe achterlijf, de vrouwtjes door het gele achterlijf met twee golvende, zwarte lengtestrepen. Van andere oeverlibellen te onderscheiden door het zwarte pterostigma, van Libellula's door het ontbreken van zwarte vlekken in de vleugel. De Gewone oeverlibel komt voor bij allerlei stilstaande en zwakstromende wateren.
De gewone oeverlibel heeft een pijlvormig achterlijf: het begint breed, eindigt in een punt en heeft rechte zijkanten. Het gezicht is geel tot bruin. De pterostigmata zijn zwart. Uitgekleurde mannetjes hebben een blauwberijpt achterlijf met een duidelijke zwarte punt. Aan de buitenranden van de segmenten staan gele streepjes, die bij oude mannetjes verdwijnen onder nog meer blauwe berijping. Het borststuk is bruin, zonder blauwe berijping. Jonge mannetjes die nog geen berijping op het achterlijf hebben, zien eruit als vrouwtjes: de grondkleur van het lichaam (zowel achterlijf als borststuk en gezicht) is geel. Op de bovenkant van het achterlijf lopen twee dikke zwarte lengtestrepen. De lichaamslengte van volwassen dieren ligt tussen 44 en 50 millimeter en de spanwijdte is 70 tot 80 mm; de larve is 19-29 mm lang.
Het leefgebied van de Gewone oeverlibel bestaat uit stilstaande of zwak stromende wateren, zowel met veel waterplanten als grotere meren met weinig vegetatie. De ondergrond dient liefst kaal te zijn, de waterbodem zandig of kiezelig. De soort is weinig kritisch ten aanzien van biotoop en waterkwaliteit, mits de oever enkele schaarsbegroeide plekken heeft en niet sterk beschaduwd is. In Nederland komt hij veel voor bij vijvers en plassen, maar ook bij vennen, weteringen en sloten.
Gewone oeverlibel vrouw.
De gewone oeverlibel kan verward worden met de beekoeverlibel, de zuidelijke oeverlibel, de platbuik en de bruine korenbout. Uitgekleurde mannetjes van deze soorten hebben eveneens blauwe berijping op het achterlijf. De zeldzame beekoeverlibel is duidelijk kleiner en smaller, heeft geen (of nauwelijks) zwart op de achterlijfspunt, okerkleurige pterostigmata en (meestal) lichte schouderstrepen. De zuidelijke oeverlibel is ook iets kleiner en smaller, heeft ook geen zwarte achterlijfspunt, maar wel een blauwberijpt borststuk, een wittig gezicht en roodbruine pterostigmata.
Gewone oeverlibellen hebben geheel heldere vleugels. De ogen van de Gewone oeverlibel zijn onopvallend bruingrijs met een groenen schijn. Vrouwtjes van de Gewone oeverlibel zijn van alle genoemde soorten te onderscheiden door het gele lichaam en de dubbele zwarte lengtestreep op het achterlijf. Alleen plasrombouten hebben een vergelijkbare achterlijfstekening en gaan bovendien net als oeverlibellen graag op de grond zitten zonnen. De gelijkenis is echter oppervlakkig: plasrombouten hebben een slanker achterlijf, een andere borststuktekening en de ogen raken elkaar niet boven op de kop.