vrijdag 29 juni 2018

Watersnuffel (Enallagma cyathigerum)

Vanmorgen zag ik ook nog de Watersnuffel. Het vrouwtje was redelijk te benaderen om te fotograferen, maar het mannetje leek wel fotoschuw. Het mannetje is een volwassen Imago, het vrouwtje (op de foto's onder) is een - niet uitgekleurde - imago vrouw. (Bij insecten en Libellen staat imago voor volwassen, zoals adult bij vogels).

Watersnuffel - Volwassen man

De Watersnuffel (Enallagma cyathigerum) is een grote juffer uit de familie van de waterjuffers (Coenagrionidae). De watersnuffel kan waargenomen worden vanaf begin mei tot in oktober meestal bij stilstaand water. De soort kan massaal voorkomen bij zure en voedselarme vennen en op hoogveen. De watersnuffel heeft een lange vliegtijd, van begin mei tot in oktober, met de hoogste aantallen in juni, juli en augustus.

De watersnuffel kan verward worden met andere blauwe juffers, vooral de azuurwaterjuffer en de kanaaljuffer. Het beste kenmerk om de watersnuffel (mannetjes en vrouwtjes) van andere waterjuffers te onderscheiden is de borststuktekening. Op de rug van het borststuk heeft de watersnuffel meer blauw dan zwart, bij de azuurwaterjuffer is dat omgekeerd. Verder is het eerste zwarte figuurtje op het achterlijf bij de watersnuffel paddenstoelvormig, bij de andere soort hoefijzervormig. Ten slotte heeft de watersnuffel op de zijkant van het borststuk één klein zwart streepje in het blauw terwijl alle andere blauwe waterjuffers er twee hebben. Mannetjes azuurwaterjuffer ogen even blauw als de watersnuffel, maar het blauw is iets lichter en het lichaam is slanker.

Watersnuffel - vrouw imago, niet uitgekleurd

De lichaamslengte van volwassen dieren ligt tussen 29 en 36 mm. De larven zijn vrij klein (20 - 25 mm.), met 6-7 mm lange afgeronde achterlijfaanhangsels (procten) die vaak donkere banden (max. drie) hebben ter hoogte van de nodaallijn. Deze nodaallijn is zonder een duidelijke bocht richting de basis van de proct en hooguit licht S-vormig gebogen. Larvenhuidjes zijn vaak lichtbruin en bijna doorzichtig.

De watersnuffel komt vooral voor op zandgronden bij allerlei stilstaande wateren met relatief veel open water, zoals grote vennen maar ook andere grotere wateren. De grootste dichtheden zijn te vinden bij voedselarme zure vennen en hoogvenen. Grote aantallen watersnuffels zijn hier een indicator voor verzuring. In de duinstreek is de soort algemeen bij matig voedselrijk, helder water in waterwingebieden (infiltratieplassen). Bij andere voedsel- en vegetatierijke wateren is hij zeldzamer, evenals bij zwak stromend water en bij kleine wateren.

Gewone pantserjuffer (volwassen man)

Vanmorgen fotografeerde in ik op de Neterselse Heide een Gewone pantserjuffer man. De Gewone pantserjuffer die ik maandag fotografeerde was een jonge man. Deze lijkt sterk op het vrouwtje, maar aan het einde van het achterlijf heeft het vrouwtje een ringvormige legboor. Het mannetje heeft een tang.

Gewone pantserjuffer (volwassen man)

De gewone pantserjuffer (Lestes sponsa) is een 3,5 tot 3,9 cm grote Europese libel uit de groep van de pantserjuffers die ook in België en Nederland nog algemeen voorkomt. De soort komt voor in vegetatierijke stilstaande wateren. De gewone pantserjuffer heeft alle kenmerken van de familie. Het lichaam is donker- tot kopergroen met een opvallende metaalglans. Het pterostigma is zo lang als twee onderliggende cellen en donkerbruin. Volwassen mannetjes hebben een blauwe verkleuring (berijping) op de eerste twee en laatste twee achterlijfsegmenten. De bovenste achterlijfaanhangsels van de mannetjes zijn lang en tangvormig, de onderste bijna even lang en recht. De vrouwtjes hebben een relatief kleine legboor die niet voorbij het laatste achterlijfsegment uitsteekt.

In zithouding houden gewone pantserjuffers hun vleugels half gespreid, in tegenstelling tot andere juffers.

Foto boven; Jonge niet uitgekleurde man, foto links en rechts onder; volwassen man.

De eieren worden afgezet in stengels van oeverplanten. De dieren vormen meestal een tandem voor de paring en de eileg. Het vrouwtje boort met haar legboor gaatjes in de stengel, en plaatst vervolgens in ieder gaatje een eitje.

woensdag 27 juni 2018

De onopvallende Blauwe breedscheenjuffer

Vanmorgen ging ik met de mountainbike van huis. Het doel was nog eens lekker te gaan fietsen. Maar dat wil niet zeggen dat ik geen fotocamera mee neem. Met de Nikon Coolpix op zak kan ik toch foto's maken als ik onderweg wat moois tegen kom. En dat was vanmorgen ook het geval. Langs het Spruitenstroompje, even voordat het stroompje onder het Wilhelminakanaal doorstroomt, zaten de 32 mm grootte Blauwe breedscheenjuffers.

De Blauwe breedscheenjuffer (man)

Het Spruitenstroompje ontspringt als Hoogeindsche beek aan de Nederlands-Belgische grens ten zuidwesten van Esbeek, stroomt oostelijk langs Esbeek en Hilvarenbeek door het Landgoed de Utrecht en aan de westkant van natuurgebied Annanina's Rust. Hier mondt een nog kleiner beekje, de Roodloop, in het Spruitenstroompje uit. Ten oosten van Biest-Houtakker gaat de beek onder het Wilhelminakanaal door en even verder mondt het in de Reusel uit.

De Blauwe breedscheenjuffer (Platycnemis pennipes) is de enige Europese Breedscheenjuffer die in Nederland voor komt. De blauwe breedscheenjuffer is vrij gemakkelijk te herkennen aan de bouw van haar poten, met opvallende verdikte tibia of schenen. De volwassen blauwe breedscheenjuffer (imago) is een typische voorbeeld voor de familie van de Breedscheenjuffers. De tibia of scheen van elke poot is opvallend verbreed, heeft een zwarte middenstreep en is met afstaande haren bezet. Ook de kleuren zijn kenmerkend: de mannetjes vaalblauw, de vrouwtjes wit, beige of lichtgroen.

Verder is de blauwe breedscheenjuffer een middelgrote juffer (lengte tot 32 mm). Het pterostigma is iets langer dan breed, ongeveer 1,5 vleugelcel lang, en opvallend roodbruin gekleurd. De kop is smal met bovenop twee lichte dwarsstrepen. Het borststuk heeft twee lichte schouderstrepen.


Blauwe breedscheenjuffer vliegen in juni en juli, soms tot in augustus. De blauwe breedscheenjuffer is wat het voortplantingsbiotoop betreft niet erg veeleisend. Ze is tevreden met licht stromend of stilstaand water, zoals beken, rivieren, kanalen en afgravingen, met veel oever- maar vooral waterplanten zoals de Waterlelie waarop de eieren gelegd worden. De eieren worden afgezet in stengels van drijvende waterplanten. De dieren vormen meestal een tandem voor de paring en de eileg. Het vrouwtje boort met haar legboor gaatjes in de stengel, en plaatst vervolgens in ieder gaatje een eitje.

De blauwe breedscheenjuffer is een vrij algemeen voorkomende juffer, maar valt niet op omdat de gemiddelde lengte slechts 32 mm bedraagt, het lijf ongeveer 3 mm dik is en erg licht van kleur is.

maandag 25 juni 2018

De Neterselse Heide is deels hoogveen

Vanmorgen was ik met de fiets op verkenning naar de Neterselse Heide. Doel van de verkenning was het Klokjesgentiaan. Deze zeldzame plant en waardplant van het Gentiaanblauwtje, maar daar is het nog een (klein) maandje te vroeg voor. Wel bloeit de zeldzame Witte snavelbies. Dit plantje staat net als Klokjesgentiaan op de Rode lijst van wilde planten in Nederland. Ook vond ik een jonge man van de Gewone pantserjuffer en een dorre grasstengel met eiafzetting van de Dagpauwoog.

Een van de vennetjes op de Neterselse Heide die nog niet droog gevallen zijn.

De Neterselse Heide is een natuurgebied dat is gelegen ten noorden van Netersel en eigendom is van het Brabants Landschap. Het gebied is 229 ha groot. Door het zeldzame hoogveen komen er zeldzame plantjes voor, zoals Klokjesgentiaan en Witte snavelbies. Helaas wordt het, eens zo mooie Neterselse heidelandschap verdrongen door het Pijpenstrootje.

Links; de Gewone pantserjuffer (jonge man) en rechts; oude eiafzetting van de Nachtpauwoog.

De gewone pantserjuffer (Lestes sponsa) is een 3,5 tot 3,9 cm grote Europese libel uit de groep van de pantserjuffers die ook in België en Nederland nog algemeen voorkomt. De soort komt voor in vegetatierijke stilstaande wateren. De gewone pantserjuffer heeft alle kenmerken van de familie. Het lichaam is donker- tot kopergroen met een opvallende metaalglans. Het pterostigma is zo lang als twee onderliggende cellen en donkerbruin. Volwassen mannetjes hebben een blauwe verkleuring (berijping) op de eerste twee en laatste twee achterlijfsegmenten. De bovenste achterlijfaanhangsels van de mannetjes zijn lang en tangvormig, de onderste bijna even lang en recht. De vrouwtjes hebben een relatief kleine legboor die niet voorbij het laatste achterlijfsegment uitsteekt. In zithouding houden gewone pantserjuffers hun vleugels half gespreid, in tegenstelling tot andere juffers.

Hoewel de eiafzetting van de Nachtpauwoog het meest voor komt op struikhei, dophei, sporkehout, braam, bosbes, sleedoorn, meidoorn, berk en wilg, maar ook moerasspirea, is het zeer wel mogelijk dat deze oude eiafzetting van de Nachtpauwoog is. De nachtpauwoog (Saturnia pavonia, syn. Eudia pavonia) is een nachtvlinder uit de familie Saturniidae, de Nachtpauwogen. Het is een van de grootste vlinders van midden-Europa, op de grote nachtpauwoog na. In Nederland waar te nemen vooral op heiden en langs de bosrand op zandgrond. De vliegtijd is van mei tot juni.

De zeldzame Witte snavelbies staat in Nederland op de Rode lijst.

De witte snavelbies (Rhynchospora alba) is een overblijvende plant die behoort tot de cypergrassenfamilie (Cyperaceae). De soort groeit in levend hoogveen en op open, natte heidegrond. Ze staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als algemeen voorkomend, maar sterk afgenomen en kwetsbaar. De zodevormende plant wordt 15-50 cm hoog en heeft korte wortelstokken. De plant vormt 1-2 cm lange, witte winterknolletjes. De stengel is driekantig en naar boven toe ruw. De bladscheden zijn geelbruin en bij de onderste bladeren ontbreekt de bladschijf.

Witte snavelbies bloeit van juni tot augustus met witachtige, later vaak rood wordende, 4-5 mm lange aartjes. Per aartje komen twee bloemen voor. De borstels aan de voet van het aartje hebben naar boven gerichte tandjes. Een bloem heeft twee stempels en twee meeldraden. De aartjes zijn gerangschikt in een hoofdjesachtige bloeiwijze. De schutbladen zijn ongeveer even lang als het hoofdje (aartjeskluwen). De vrucht is een 1-2 mm lang, lensvormig nootje met een gladde snavel.

zondag 24 juni 2018

Van Koevinkjes, Eikenpages tot grasmotten

Tijdens mijn wandeling, vanmorgen over de Neterselse Heide, zag ik twee koevinkjes en een Eikenpage. De eikenpage zag ik twee weken geleden ook al in Netersel, toen nabij de Groote Beerze. Verder een Akkerhommel die een Wollige distelsnuitkever vestoorden op een distelbloem, een Gewone grasmod en een Bruine Slakkendodende Vlieg.

Boven; twee Koevinkjes, daaronder; twee Eikenpages.

Het koevinkje (Aphantopus hyperantus) is een vlinder uit de onderfamilie Satyrinae, de zandoogjes en erebia's. Het is een zeer donkere vlinder. Het mannetje is bijna zwart, het vrouwtje is lichter van kleur en daardoor zijn de oogvlekken bij haar beter te zien. Het duidelijkst zijn de oogvlekken waar te nemen aan de onderzijde van de vleugels.

De Eikenpage (Favonius quercus, ook wel in de geslachten Quercusia en Neozephyrus geplaatst) is een vlinder uit de familie Lycaenidae, de kleine pages, vuurvlinders en blauwtjes. De spanwijdte varieert tussen de 28 en 34 millimeter. De bovenkant van de vleugels van de mannetjes is iriserend blauw op een bruine basiskleur, bij de vrouwtjes ontbreekt de irisatie grotendeels, slechts twee kleine vlekken op de voorvleugels zijn iriserend blauw. De waardplant van de vlinder is de eik.

De Akkerhommel is veel groter als de Wollige distelsnuitkever

De akkerhommel (Bombus pascuorum) is een algemene soort in Nederland en België. De hommel heeft een oranje-bruin gekleurd borststuk en een bruin- tot geelrood gekleurde achterlijfspunt. Deze hommel is zeer vriendelijk en zal niet gauw steken. Mannetjes van de akkerhommel zijn makkelijk te herkennen aan hun gelobde antennen. De akkerhommel is vaak onregelmatig en dun behaard, heeft een middellange tong en is te vinden op vele plantensoorten onder andere heide, distel en smeerwortel. Het nest zit meestal onder de grond in oude muizennesten, maar de soort nestelt ook bovengronds onder mos, in graspollen, composthopen, in vogelnesten en soms in nestkastjes. Een volgroeide kolonie van de akkerhommel bestaat uit zo'n 60 tot 200 werksters. De koningin is 18-22 mm, de werkster 9-15 mm en het mannetje 12-14 mm lang. De spanwijdte van de koningin is 32 mm. De nestzoekende koninginnen zijn te zien van begin maart tot midden mei, de werksters van begin mei tot half oktober en de jonge koninginnen en mannetjes van half augustus tot eind oktober.

Links; de Strontvlieg - Scathophaga stercoraria, rechts; de Gewone grasmot - Chrysoteuchia culmella.

De strontvlieg (Scathophaga stercoraria) is een insect uit de familie drekvliegen (Scathophagidae). Andere namen zijn ook wel gele strontvlieg of drekvlieg. De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1758 door Linnaeus. Deze 5 tot 10 millimeter lange vlieg is bruingeel tot oranje van kleur, de vrouwtjes zijn vaak meer grijs of groen. De vlieg heeft aan de onderzijde een gele, dichte en korte beharing, en op de bovenzijde en de poten een langere, zwarte beharing. De ogen zijn rood en kenmerkend zijn de tasters die erg kort zijn maar recht naar voren steken.

De gewone grasmot (Chrysoteuchia culmella) is een vlinder uit de familie grasmotten (Crambidae). De spanwijdte bedraagt tussen de 18 en 24 millimeter. Verschillende grassoorten worden als waardplant gebruikt door de rups. De vliegtijd voor deze in Nederland en België algemeen voorkomende vlinder is juni en juli.

Schorpioenvlieg (Panorpa communis)

Vanmorgen bleef de zon verstopt achter de bewolking, dus besloot ik om om er een wandeling van te maken. Gedurende mijn 7 km lange wandeling was er niet veel te zien om foto's van te maken. Behalve wat vlinders (enkele koolwitjes en een veld met bruine zandoogjes) was er nog enkele Schorpioenvliegen te zien.

Aan het opkrullende achterlijf van deze schorpioenvlieg is te zien dat dit een mannetje is.

De gewone schorpioenvlieg (Panorpa communis) is een insect uit de familie schorpioenvliegen (Panorpidae). De vliegtijd is meestal tussen mei en september. Het is een geel insect met zwarte brede rechthoekige vlekken op de rug. Aan de kop zit een lange rode snuit waarmee het kleine insecten eet. De vleugels zijn doorzichtig met zwarte vlekken, die in vergelijking met de Duitse schorpioenvlieg groter en voller zijn. De soort toont veel gelijkenis met Panorpa vulgaris. De gewone schorpioenvlieg komt algemeen voor in heel Nederland.


De mannetjes van de schorpioenvlieg zien er gevaarlijk uit met hun omhoog gekrulde staart. Zeker met het verdikte uiteinde lijkt die op de staart van een schorpioen. Ook hun puntige bek lijkt gemaakt om mee te steken. Ze zijn echter ongevaarlijk. Ze eten vooral dode insecten en honingdauw: de zoete uitscheiding van bladluizen. Zijn staart gebruikt het mannetje tijdens de paring. Hij grijpt met het tangvormige uiteinde het vrouwtje vast. Daarna spuugt hij als 'bruidsgeschenk' een bruine vloeistof op een blad die het vrouwtje opdrinkt.

Het vrouwtje legt haar eieren in een kuiltje in de bodem. De larven lijken op donker gekleurde rupsen. Ze leven in gangen in de bodem waar ze dode insecten en ook plantaardige materiaal eten.

zaterdag 23 juni 2018

Het parende Wollige distelsnuitkever

Een andere waarneming was een parend koppeltje Wollige distelsnuitkevers (Larinus planus). Het snuitkevergenus Larinus in Nederland, met Larinus turbinatus als nieuwe soort voor de fauna (Coleoptera: Curculionidae).

Het Wollige distelsnuitkever paartje in copula (paring) op bloemhoofdje van akkerdistel. Let op het geslachtsorgaan (aedeagus) van het mannetje.

Met enige regelmaat worden nieuwe kevers voor de Nederlandse fauna gerapporteerd. Zo ook de Larinus planus. Deze soort werd in 2004 voor het eerst in ons land aangetroffen en is sindsdien op diverse locaties waargenomen en verzameld. Het is verleidelijk om de komst van weer een nieuwe soort te verklaren op grond van het veranderende klimaat. Maar gezien de Europese verspreiding lijkt het in dit geval geen aannemelijke verklaring.


Tijdens de paring zitten kevers vaak op elkaar waarbij de achterlijfspunten aan elkaar verbonden zijn. Het mannetje zit altijd bovenop. Bij veel kevers is het verschil tussen mannetjes en vrouwtjes ook te zien aan hun lichaamsgrootte; vrouwtjes zijn vrijwel altijd groter dan mannetjes. Vrouwtjes hebben een groter lichaam nodig omdat ze eitjes produceren. Het geslachtsorgaan van het mannetje, de aedeagus bestaat vaak uit een basaal deel, een mediane lob (penis), waarin een intrekbaar deel kan zitten. Bij het vrouwtje bevindt het voortplantingsorgaan zich ook in het achterlijf. Vaak steken uit het achterlijf twee eenvoudig gebouwde uitsteeksels: de gonocoxae. Deze bevatten soms ook belangrijke kenmerken en zijn behalve aan het uiteinde zwak of niet gechitiniseerd maar vliezig.

De poten van kevers zijn voorzien van kleine stekeltjes, de sporen, deze spelen vaak een rol bij de paring. Het mannetje kan zich hierdoor beter vastklemmen aan een vrouwtje tijdens de paring. De laatste achterlijfssegmenten dragen zowel de uitscheidingsorganen als de voortplantingsorganen. De voortplantingsorganen van kevers verschillen per soort. De paringsorganen van de mannetjes zijn altijd voorzien van een chitinelaag. De mannetjes hebben vaak een complexe bouw van het geslachtsorgaan, met diverse stekeltjes en andere uitsteeksels. De geslachtsorganen zijn te beschouwen als een soort 'sleutel', die precies in de genitaalopening van een vrouwtje van dezelfde soort passen. Paren met een exemplaar van een andere soort is hierdoor vrijwel onmogelijk. Als gevolg hiervan zijn de geslachtsorganen per keversoort verschillend. Veel verwante keversoorten lijken zo sterk op elkaar dat ze alleen op basis van de kenmerken van de geslachtsorganen zijn te determineren. Aan de achterlijfspunt zijn bij kevers geen lange uitsteeksels zichtbaar. Bij andere insecten draagt het achterlijf vaak zogenaamde cerci, die zowel puntig, draadvormig als tangachtig kunnen zijn. Bij kevers komen dergelijke lange uitsteeksels echter nooit voor.

Het Groot populierenhaantje

Vanmorgen ging ik naar Netersel om de graskanten aan de perceelgrens bij te maaien. Eerst heb ik met mijn Coolpix compactcamera wat foto's gemaakt van kleine insecten die op de distels en de populieren zaailingen zaten. Daarna heb ik het gras gemaaid en de distels en een paar jonge populieren gespaard. Op de blaadjes van de populieren zaten een paar kevertjes, genaamd 'Groot populierenhaantje'.

De grote populierenhaan zat op de blaadjes van een jonge populier.

De grote populierenhaan (Chrysomela populi) is een kever uit de familie bladhaantjes (Chrysomelidae). Dit relatief grote bladhaantje is te zien van april tot augustus, en te herkennen aan de meestal scharlakenrode dekschilden; de rest van het lichaam is zwart. De dekschilden kunnen ook wat bruiner of geler van kleur zijn, vooral pas uit de pop gekropen exemplaren zijn lichter; dode (opgezette) exemplaren kleuren bruin.

Vanwege de ronde vorm en het bolle schild lijkt deze soort op een van de lieveheersbeestjes, maar hij mist altijd de stippen en wordt iets groter, tot 13 millimeter. Ook is het schild iets langwerpiger en zijn kop en borststuk duidelijker gescheiden. Er is nog een overeenkomst met lieveheersbeestjes; bij verstoring wordt een bittere en smerig ruikende vloeistof afgescheiden die vijanden zoals vogels moet verjagen. Het populierenhaantje leeft op de populier en de wilg, ook aanverwante soorten zoals ratelpopulier en zwarte populier. Zowel de larve als kever leeft van de bladeren die weggeknaagd worden, en bij voorkeur de frisse jonge blaadjes.


De kleur van de larve is wit tot witgeel met rijen ronde zwarte vlekjes over het hele lijf, een cilindrische, rupsachtige vorm en een zwarte kop. Ook de larve kan een smerige stof afscheiden en leeft vaak op de onderzijde van bladeren ter beschutting. De volwassen kever overwintert om in april weer tevoorschijn te komen. In grote delen van Europa is deze soort zeer algemeen, ook in Nederland en België.

vrijdag 22 juni 2018

Levendbarende hagedis op het Beleven

Vanmorgen was ik bij het Beleven waar niet veel bijzonders was waar te nemen. Toen ik vanmiddag weer langs het Beleven reed besloot ik om nog eens te kijken. Niet zonder resultaat. Twee levendbarende hagedissen zaten boven op een weipaal te genieten van de schaarse zonnestralen.

Meer dan 18 centimeter worden ze niet, de levendbarende hagedissen.

De levendbarende hagedis of kleine hagedis (Zootoca vivipara) is een hagedis uit de familie echte hagedissen (Lacertidae). Uiterlijk is de levendbarende hagedis niet erg opvallend door de bruine kleur en het schuwe gedrag maar biologisch gezien is het een interessante soort vanwege de bijzondere aanpassingen op een koeler en vochtiger klimaat, zoals de eierlevendbarende voortplanting.

Links; een mannelijke en rechts; de vrouwelijke hagedis.

De levendbarende hagedis is een vrij kleine soort die een totale lengte bereikt van maximaal 18 centimeter, de meeste exemplaren blijven echter aanzienlijk kleiner. De kleur van de volwassen exemplaren is koperbruin tot bruingrijs met op iedere flank twee lichte strepen in de lengte, donkerbruine flanken en zijkanten van de kop. De kleur is variabel en kan sterk neigen naar grijs of enigszins groenig zijn maar nooit zo helder groen als bijvoorbeeld het mannetje van de zandhagedis tijdens de paartijd. Over de rug en flank loopt vaak een vale bruine vlekjestekening, soms een rij vlekken. In berggebieden komen vaak melanische exemplaren voor; deze zijn geheel zwart van kleur. Ook andere reptielen die in bergen leven hebben vaak een uniform zwarte kleur; ze kunnen zo effectiever zonnen omdat een zwart lichaam meer zonnewarmte opneemt.

De mannetjes worden gemiddeld groter dan de vrouwtjes en zijn daarnaast te herkennen aan de meer donkere kleur. De kop van het mannetje is wat groter ten opzichte van het lichaam en de staartbasis van het mannetje is verdikt wat wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van de hemipenis. Ook hebben mannetjes vaak een oranje buik die duidelijk gevlekt is met kleine, bruine tot zwarte vlekjes. De buik van het vrouwtje en de juvenielen is geelachtig en meestal ongevlekt.

zondag 17 juni 2018

Zwartkop juveniele bij de fotohut

Gisteren was het de Zwartkop vrouw die ik op de foto kon vastleggen. Vanmorgen zaten er vier jonge Zwartkopjes in Netersel bij mijn vogelhut. De zwartkop heeft een voorkeur voor struiken en oudere bomen. De juveniele zat in de struiken en takken snoeiafval, het mannetje zat in de bomen te zingen.

De juveniel ziet er uit als het volwassen vrouwtje. Het verschil is merkbaar aan de speelse gedragingen van de jonge vogels.

Het Zwartkop vrouwtje en de juveniel hebben een roestbruine pet, maar de rest van het verenkleed is grijsbruin. Het mannetje heeft een zwarte pet, waarbij de rest van het verenkleed is grijs is. Een jong mannetje krijgen in de winter ook een zwarte pet, met nog wat bruine vlekken. De zwartkop vliegt weinig en laat zich vooral horen. De zang wordt vaak omschreven als een versnelde zang van de merel. Tegenwoordig is de Zwartkop een normale broedvogel in parken en grote oude tuinen. De landelijke broedpopulatie nam de afgelopen tientallen jaren continu toe.


Broedt in bossen en allerlei halfopen landschappen met bomen en struiken, inclusief stedelijk gebied. Eileg van eind april tot eind juni, met piek in mei en begin juni. Eén tot twee broedsels per jaar, meestal 4-5 eieren, broedduur 12-16 dagen, nestjongenperiode 11-12 dagen, jongen worden na uitvliegen nog 2-3 weken gevoerd.