Omstreeks 1960 werd een groot deel van het stroomdal sterk aangetast door kanalisatie van de beek, een lot wat deze stroomopwaarts tot tegenaan Middelbeers trof. Vanaf 2005 is men met beekherstel begonnen ter hoogte van het Beersbroek, waarbij een meanderende loop werd uitgegraven. Hier werd ook een overstromingsgebied aangelegd. In het najaar van 2021 is de beek weer heringericht tot de beek die het voor 1960 was.
De Groote Beerze is een beek in de Nederlandse provincie Noord-Brabant die ligt in het stroomgebied van waterschap De Dommel. Vanaf Hapert en Bladel tot de samenvoeging met de Kleine Beerze hoort de Groote Beerze tot het Natura 2000 gebied Kempenland-West, vooral wegens het voorkomen van de Drijvende waterweegbree. De naam Beerze werd al in 1545 gebruikt door keizer Karel V en is vermoedelijk afgeleid van berne (bron) of barne (branden). Barne verwijst naar de aanwezigheid van veen (turf), dat vroeger dienstdeed als brandstof voor de kachel. Het veen werd gevormd in de laaggelegen gebieden rond de beek.
De Groote Beerze ontspringt in de gemeente Lommel, in het gebied Blekerheide. Vandaar stroomt ze als Aa of Goorloop in noordelijke richting, waar ze de Nederlandse grens overschrijdt in de gemeente Bergeijk, niet ver van de Stevensbergen. Ze loopt door Boswachterij De Kempen, raakt nog eenmaal de Belgische grens bij Grenspaal 197 en stroomt dan langs Bladel. Bij Hapert voegt het Dalemstroompje zich bij de beek die voortaan Groote Beerze gaat heten.
Ten zuiden van Casteren komt het Wagenbroeks Loopje in de beek uit, die vervolgens omgeven wordt door het natuurgebied Dal van de Groote Beerze, en hierna stroomt de beek langs de Neterselse Heide en de Landschotse Heide in de gemeente Oirschot via de Aardbossen. Ten noorden van Westelbeers begint een omleidingskanaal, terwijl de oorspronkelijke loop zich voor het eerst meanderend voortzet langs Middelbeers. Waar het beekje het Landgoed Baest binnenstroomt wordt het omleidingskanaal gekruist. De Groote Beerze stroomt langs het landhuis om een paar honderd meter ten noorden daarvan samen te komen met de Kleine Beerze, waarna de stroom zich als Beerze voortzet.
zondag 27 februari 2022
donderdag 24 februari 2022
Het Waterhoen roept met een korte 'kuurruk'
Het waterhoen (Gallinula chloropus) is een vogel uit de familie van de rallen. In het grootste deel van Europa komen waterhoentjes het hele jaar door voor. Zo ook in ons land. In Europees Rusland zijn de dieren alleen in de zomer aan te treffen. In het uiterste noorden komen de dieren helemaal niet voor.
Het Waterhoen roept met een korte 'kuurruk'
Het waterhoen is donker van kleur met een rode snavel met gele punt en een rood blesje op het voorhoofd. Op de flanken hebben ze witte strepen. In tegenstelling tot meerkoeten beschikken ze niet over grijze zwemvliespoten maar over lange, groene tenen. Het voedsel van het waterhoen bestaat uit waterplanten, grassen, insecten, spinnen en kikkervisjes. Waterhoentjes zijn schuwe vogels en komen in veel kleinere aantallen voor dan meerkoeten. Zelden ziet men groepen groter dan twintig exemplaren. De meeste waterhoentjes blijven jaarrond in Nederland. Met name in strenge winters komen er ook wintergasten uit Duitsland en Denemarken.
Waterhoentjes zijn donker van kleur met een rode snavel en een rood blesje op het voorhoofd. De punt van de snavel is geel van kleur. Op de flanken hebben ze witte strepen. In tegenstelling tot meerkoeten beschikken ze niet over zwemvliespoten. Met hun lange, groene tenen foerageren ze dan ook regelmatig op de oever. Mannetjes en vrouwtjes zien er ongeveer hetzelfde uit en verschillen alleen in lengte en gewicht. De lichaamslengte bedraagt 32 tot 35 cm en het gewicht 175 tot 500 gram.
Het waterhoen voedt zich met waterplanten, grassen, insecten en kikkervisjes. Maar ook is het dier niet schuw van een visje. Met zijn puntige snavel prikt hij het visje aan stukken, eet er zelf van en deelt het aan zijn kuikens. Het hele jaar is de korte 'kuurruk' te horen.
Het Waterhoen roept met een korte 'kuurruk'
Het waterhoen is donker van kleur met een rode snavel met gele punt en een rood blesje op het voorhoofd. Op de flanken hebben ze witte strepen. In tegenstelling tot meerkoeten beschikken ze niet over grijze zwemvliespoten maar over lange, groene tenen. Het voedsel van het waterhoen bestaat uit waterplanten, grassen, insecten, spinnen en kikkervisjes. Waterhoentjes zijn schuwe vogels en komen in veel kleinere aantallen voor dan meerkoeten. Zelden ziet men groepen groter dan twintig exemplaren. De meeste waterhoentjes blijven jaarrond in Nederland. Met name in strenge winters komen er ook wintergasten uit Duitsland en Denemarken.
Waterhoentjes zijn donker van kleur met een rode snavel en een rood blesje op het voorhoofd. De punt van de snavel is geel van kleur. Op de flanken hebben ze witte strepen. In tegenstelling tot meerkoeten beschikken ze niet over zwemvliespoten. Met hun lange, groene tenen foerageren ze dan ook regelmatig op de oever. Mannetjes en vrouwtjes zien er ongeveer hetzelfde uit en verschillen alleen in lengte en gewicht. De lichaamslengte bedraagt 32 tot 35 cm en het gewicht 175 tot 500 gram.
Het waterhoen voedt zich met waterplanten, grassen, insecten en kikkervisjes. Maar ook is het dier niet schuw van een visje. Met zijn puntige snavel prikt hij het visje aan stukken, eet er zelf van en deelt het aan zijn kuikens. Het hele jaar is de korte 'kuurruk' te horen.
woensdag 23 februari 2022
Dodaars zoekt een nestplaats in de rietkraag
De Dodaars maakt een drijvend nest. Vaak is dat nest vastgemaakt aan rietstengels in de rietkraag, maar dan wel op een manier zodat het nest met het dalen of stijgen van het water mee kan bewegen. De Dodaars broedt in water- en vegetatierijke gebieden zoals moerassen, vennen, duinmeren, plassen en kreken. Er moeten beschutte plekken zijn voor het nest, met een rijke vegetatie onder en boven het water en voldoende voedselaanbod.
De Dodaars zoekt een nestplaats in de rietkraag
De Dodaars broedt globaal van april tot in augustus. Ze hebben één tot twee, soms drie legsels met gemiddeld 4-6 eieren, die met interval van 1-2 dagen worden gelegd. De broedduur is 20-21 dagen. Het nest is een drijvend platform dat van allerlei plantaardig materiaal wordt gemaakt, en aan de onderwatervegetatie wordt gefixeerd. De jongen kunnen na 44-48 dagen vliegen.
Tot het hoofdzakelijk behoren insecten en larven, schelp- en schaaldieren, larven van amfibieën en kleine visjes van 5-7 cm. Ze duiken voor het voedsel tot een diepte van ongeveer 2 meter. Ze halen ook voedsel van het wateroppervlak.
De Dodaars zoekt een nestplaats in de rietkraag
De Dodaars broedt globaal van april tot in augustus. Ze hebben één tot twee, soms drie legsels met gemiddeld 4-6 eieren, die met interval van 1-2 dagen worden gelegd. De broedduur is 20-21 dagen. Het nest is een drijvend platform dat van allerlei plantaardig materiaal wordt gemaakt, en aan de onderwatervegetatie wordt gefixeerd. De jongen kunnen na 44-48 dagen vliegen.
Tot het hoofdzakelijk behoren insecten en larven, schelp- en schaaldieren, larven van amfibieën en kleine visjes van 5-7 cm. Ze duiken voor het voedsel tot een diepte van ongeveer 2 meter. Ze halen ook voedsel van het wateroppervlak.
Meerkoet eet van de oevervegetatie
Er is bijna geen park, kanaal of sloot in Nederland zonder meerkoeten. Zoet water met wat oevervegetatie is genoeg. De aantallen in Laag Nederland zijn het grootst. Tijdens het broedseizoen verdedigen deze zwarte vogels hun territorium fel tegen indringers.
Meerkoet eet van de oevervegetatie
De Meerkoet broedt meestal in oevervegetatie van zoet water. Meerkoeten zoeken hun voedsel op en rond het water. Van oorsprong zijn meerkoeten echte moerasvogels, met poten die bijzonder geschikt zijn om te lopen op drijvende vegetatie (kraggen) en wortels van riet- en lismoerassen. Maar is eigenlijk overal te vinden waar zoet water is: beken en meren, moeras, oevers, park en tuin, plassen, rietland en ruigte, rivieren, stedelijk gebied en (verlandende) vennen. Vooral gebieden met een flinke oeverbegroeiing zijn populair, hoewel de soort zich ook kan redden in vaarten met een beschoeiing en nauwelijks waterplanten. In de winter kunnen groepen - die kunnen bestaan uit vele honderden vogels - in weilanden verblijven.
Meerkoeten eten vooral waterplanten, maar zeker wanneer er jongen zijn worden ook allerlei waterdieren, zoals slakken en visjes, gevoerd en gegeten. Ze eten ook gras. Meerkoeten duiken vaak naar voedsel. Door de grote hoeveelheid lucht in hun verenkleed moeten ze moeite doen om onder water te komen; ze maken een sprongetje bij het duiken en zetten zich met hun poten af. Kort daarop komen ze als een grote dobber weer naar boven.
De Meerkoet heeft een (zelden twee); max. drie vervolglegsels per broedseizoen. Eileg van half maart tot in juli, met piek eind april en in mei. Meestal 5-10 eieren. Broedduur: 21-25 dagen. Broedt meestal in de buurt van andere meerkoeten, die fel bevochten worden om de beste plek. Maar meerkoeten broeden ook wel onbeschut op een drijvend nest. Nesten meestal van riet en wortels, gebruikt in de stad ook allerlei afval. De jongen verlaten het nest meteen en kunnen na zo'n 56 dagen vliegen. Worden in het begin gevoerd door de ouders.
Meerkoet eet van de oevervegetatie
De Meerkoet broedt meestal in oevervegetatie van zoet water. Meerkoeten zoeken hun voedsel op en rond het water. Van oorsprong zijn meerkoeten echte moerasvogels, met poten die bijzonder geschikt zijn om te lopen op drijvende vegetatie (kraggen) en wortels van riet- en lismoerassen. Maar is eigenlijk overal te vinden waar zoet water is: beken en meren, moeras, oevers, park en tuin, plassen, rietland en ruigte, rivieren, stedelijk gebied en (verlandende) vennen. Vooral gebieden met een flinke oeverbegroeiing zijn populair, hoewel de soort zich ook kan redden in vaarten met een beschoeiing en nauwelijks waterplanten. In de winter kunnen groepen - die kunnen bestaan uit vele honderden vogels - in weilanden verblijven.
Meerkoeten eten vooral waterplanten, maar zeker wanneer er jongen zijn worden ook allerlei waterdieren, zoals slakken en visjes, gevoerd en gegeten. Ze eten ook gras. Meerkoeten duiken vaak naar voedsel. Door de grote hoeveelheid lucht in hun verenkleed moeten ze moeite doen om onder water te komen; ze maken een sprongetje bij het duiken en zetten zich met hun poten af. Kort daarop komen ze als een grote dobber weer naar boven.
De Meerkoet heeft een (zelden twee); max. drie vervolglegsels per broedseizoen. Eileg van half maart tot in juli, met piek eind april en in mei. Meestal 5-10 eieren. Broedduur: 21-25 dagen. Broedt meestal in de buurt van andere meerkoeten, die fel bevochten worden om de beste plek. Maar meerkoeten broeden ook wel onbeschut op een drijvend nest. Nesten meestal van riet en wortels, gebruikt in de stad ook allerlei afval. De jongen verlaten het nest meteen en kunnen na zo'n 56 dagen vliegen. Worden in het begin gevoerd door de ouders.
dinsdag 22 februari 2022
De Dodaars zijn al weer druk met paarvorming
De Dodaarzen zijn eind februari al druk met paarvorming. Tussen het duiken naar voedsel door hoor je de zang van het mannetje, een hinnikende roep met daarnaast nog vele andere geluiden.
De dodaars is de kleinste fuut van Europa. Hij wordt 23 tot 29 centimeter lang en 125 tot 225 gram zwaar. De vleugelspanwijdte is 40 tot 45 cm. Hij onderscheidt zich daarnaast van de andere Europese futen door zijn compactere uiterlijk, met rondere kop en kortere hals. Het staartje is zeer klein. Mannetje en vrouwtje zijn in uiterlijk niet van elkaar te onderscheiden. De snavel is zeer klein en recht en is zwart met een lichte punt. In de mondhoek bevindt zich een opvallende vlek, die in de zomer opvallend groengeel van kleur is en 's winters lichter. Tijdens de vlucht is geen wit te zien op de vleugels. De ogen zijn roodbruin van kleur, de poten groen.
Het zomerkleed is donkerbruin met een kastanjebruine oorstreek en voorhals. De kruin is zwart. Het winterkleed kent een valig geelbruine ("kurken") oorstreek en voorhals met een lichtere nek en wangen, en een donkere kruin. Het juveniele kleed lijkt op het adulte winterkleed, maar heeft een roodbruine tint op de borst en hals, korte donkere strepen achter en onder het oog en een geelroze snavelbasis. In het eerste winterkleed kan een vage streep worden gezien onder het oog. De rui valt in oktober en november. Doordat de slagpennen in één keer gewisseld worden, kunnen de vogels dan tijdelijk niet vliegen.
De dodaars is de kleinste fuut van Europa. Hij wordt 23 tot 29 centimeter lang en 125 tot 225 gram zwaar. De vleugelspanwijdte is 40 tot 45 cm. Hij onderscheidt zich daarnaast van de andere Europese futen door zijn compactere uiterlijk, met rondere kop en kortere hals. Het staartje is zeer klein. Mannetje en vrouwtje zijn in uiterlijk niet van elkaar te onderscheiden. De snavel is zeer klein en recht en is zwart met een lichte punt. In de mondhoek bevindt zich een opvallende vlek, die in de zomer opvallend groengeel van kleur is en 's winters lichter. Tijdens de vlucht is geen wit te zien op de vleugels. De ogen zijn roodbruin van kleur, de poten groen.
Het zomerkleed is donkerbruin met een kastanjebruine oorstreek en voorhals. De kruin is zwart. Het winterkleed kent een valig geelbruine ("kurken") oorstreek en voorhals met een lichtere nek en wangen, en een donkere kruin. Het juveniele kleed lijkt op het adulte winterkleed, maar heeft een roodbruine tint op de borst en hals, korte donkere strepen achter en onder het oog en een geelroze snavelbasis. In het eerste winterkleed kan een vage streep worden gezien onder het oog. De rui valt in oktober en november. Doordat de slagpennen in één keer gewisseld worden, kunnen de vogels dan tijdelijk niet vliegen.
De Dodaars op het waterzuivering bassin
De Dodaars is de kleinste futensoort van ons land. Ze leven voornamelijk van kleine visjes en waterinsecten. Om die te vangen duiken ze onder water en zwemmen de visjes achterna. Om dat te kunnen is helder water nodig met goed zicht. Bij de rioolwaterzuivering in Hapert stroomt het water van de zuiveringsinstallatie naar diverse bassins waar de zwevende deeltje die nog in het water zitten laten bezinken. De waterkwaliteit is daar zo goed dat veel watervogels de bassins bezoeken om daar naar voedsel te zoeken. Gedurende het broedseizoen maken ze in de rietkragen zelfs hun nesten.
De Dodaars op het waterzuivering bassin
Waterkwaliteit is waar het om draait voor de dodaars. Hoe zuiverder het water, hoe rijker het is aan waterinsecten. Bovendien is het belangrijk dat het water voldoende helder is: dodaarzen jagen op zicht. De belangrijkste oorzaken voor de afname van de dodaars zijn dan ook de slechte waterkwaliteit als gevolg van inspoeling van meststoffen en verstoring tengevolge van water- en oeverrecreatie. Verbetering van de waterkwaliteit is de belangrijkste maatregel. Het uiterst voedselrijke water dat via de landbouwgronden in sloten, vaarten en meren terecht komt, leidt tot een sterke toename van voor dodaarzen als voedselbron ongeschikte witvissoorten. Bovendien verarmt de onderwaardeervegetatie én de daarbij horende rijkdom aan waterinsecten en weekdieren.
De vertroebeling van het water (vaak verergerd door karpers) maakt het voor een zichtjager als de dodaars extra moeilijk om de toch al minder talrijk aanwezige prooien op te sporen. Ook een onnatuurlijk waterpeilbeheer (laag in de winter en hoog in de zomer) leidt tot een afname van geschikte broedgelegenheid. In een aantal regio's lopen momenteel projecten van milieufederaties en/of waterschappen, die verbetering van de waterkwaliteit tot doel hebben. Gepleit moet worden voor het tegengaan van betreding van - delen van - oevers van geschikte wateren in de broedtijd, van maart tot begin juni. Het opschonen van sloten en vaarten en het branden of maaien van oevervegetatie vlak voor of in de broedtijd dient voorkomen te worden.
Dodaarzen zijn broedvogels van ondiepe en beschutte wateren. Het drijvende nest ligt in riet of ruigte aan de waterkant. Dodaazen zijn zeer compact gebouwd en hebben wit 'poederdons' als achterste. De Dodaars dankt zijn naam dan ook aan hun korte, witte achterwerk. Het zijn schuwe vogels, die zich verstoppen zodra mensen opgemerkt worden door te duiken en zich aan waterplanten vasthoudt, de snavel als snorkel gebruikend. Op deze manier kan de dodaars zich lange tijd aan het gezicht onttrekken. Dodaarzen duiken regelmatig. In de zomer zijn dodaarzen donker gekleurd, met een roestrode keel en hals. De mondhoek is opvallend geel in het broedseizoen. Het winterkleed is een stuk lichter, het achterste is het gehele jaar voorzien van een vuilwitte 'poederdons', de 'dodde-aars'.
De Dodaars op het waterzuivering bassin
Waterkwaliteit is waar het om draait voor de dodaars. Hoe zuiverder het water, hoe rijker het is aan waterinsecten. Bovendien is het belangrijk dat het water voldoende helder is: dodaarzen jagen op zicht. De belangrijkste oorzaken voor de afname van de dodaars zijn dan ook de slechte waterkwaliteit als gevolg van inspoeling van meststoffen en verstoring tengevolge van water- en oeverrecreatie. Verbetering van de waterkwaliteit is de belangrijkste maatregel. Het uiterst voedselrijke water dat via de landbouwgronden in sloten, vaarten en meren terecht komt, leidt tot een sterke toename van voor dodaarzen als voedselbron ongeschikte witvissoorten. Bovendien verarmt de onderwaardeervegetatie én de daarbij horende rijkdom aan waterinsecten en weekdieren.
De vertroebeling van het water (vaak verergerd door karpers) maakt het voor een zichtjager als de dodaars extra moeilijk om de toch al minder talrijk aanwezige prooien op te sporen. Ook een onnatuurlijk waterpeilbeheer (laag in de winter en hoog in de zomer) leidt tot een afname van geschikte broedgelegenheid. In een aantal regio's lopen momenteel projecten van milieufederaties en/of waterschappen, die verbetering van de waterkwaliteit tot doel hebben. Gepleit moet worden voor het tegengaan van betreding van - delen van - oevers van geschikte wateren in de broedtijd, van maart tot begin juni. Het opschonen van sloten en vaarten en het branden of maaien van oevervegetatie vlak voor of in de broedtijd dient voorkomen te worden.
Dodaarzen zijn broedvogels van ondiepe en beschutte wateren. Het drijvende nest ligt in riet of ruigte aan de waterkant. Dodaazen zijn zeer compact gebouwd en hebben wit 'poederdons' als achterste. De Dodaars dankt zijn naam dan ook aan hun korte, witte achterwerk. Het zijn schuwe vogels, die zich verstoppen zodra mensen opgemerkt worden door te duiken en zich aan waterplanten vasthoudt, de snavel als snorkel gebruikend. Op deze manier kan de dodaars zich lange tijd aan het gezicht onttrekken. Dodaarzen duiken regelmatig. In de zomer zijn dodaarzen donker gekleurd, met een roestrode keel en hals. De mondhoek is opvallend geel in het broedseizoen. Het winterkleed is een stuk lichter, het achterste is het gehele jaar voorzien van een vuilwitte 'poederdons', de 'dodde-aars'.
De Grote bonte specht op zoek naar larven
Grote bonte spechten voedt zich voornamelijk in de winter vooral met plantaardig voedsel, zoals zaden van naaldbomen, maar ook met insectenlarven en andere ongewervelden die ze uit dood hout hakken. In tegenstelling tot wat zijn naam doet vermoeden is de grote bonte specht een relatief kleine spechtensoort. Een volwassen exemplaar meet doorgaans 20 tot 24 centimeter.
Het verenkleed van de Grote bonte specht is aan de bovenzijde overwegend zwart en aan de onderzijde wit, met uitzondering van de rode anaalstreek. De veren hebben aan de bovenzijde grote, ovaalvormige witte schoudervlekken en zijn sterk gebandeerd. De kop is overwegend wit op de zijkanten en de keel. Vanaf de snavel loopt de zwarte baardstreep door in een grillige Z-vormige zwarte vlek, die naar beneden naar de borst en naar achter tot in de nek loopt. Het voorhoofd en het gedeelte rond de ogen is wit, de kruin is zwart. De specht op deze foto's is een volwassen vrouwtje. Het mannetje (hieronder) heeft een rode vlek in z'n nek, terwijl het vrouwtje een geheel zwarte kruin heeft.
De bewegingen van een grote bonte specht zijn schokkerig. Tijdens het klimmen maakt hij kleine sprongetjes, waarbij hij zich met een poot afzet en met de andere neerkomt. Soms zit hij als een zangvogel rechtop op een tak. De vlucht is typisch en sterk golvend. De grote bonte specht eet in de warmere periodes voornamelijk dierlijk voedsel, zoals insecten en hun larven en poppen. Hij foerageert van beneden naar boven op de boomstam, waarbij hij de bast beklopt om door insecten gegraven tunnels te vinden. De specht hakt een tunnel open en vangt de prooidieren met de punt van zijn kleverige tong.
Het verenkleed van de Grote bonte specht is aan de bovenzijde overwegend zwart en aan de onderzijde wit, met uitzondering van de rode anaalstreek. De veren hebben aan de bovenzijde grote, ovaalvormige witte schoudervlekken en zijn sterk gebandeerd. De kop is overwegend wit op de zijkanten en de keel. Vanaf de snavel loopt de zwarte baardstreep door in een grillige Z-vormige zwarte vlek, die naar beneden naar de borst en naar achter tot in de nek loopt. Het voorhoofd en het gedeelte rond de ogen is wit, de kruin is zwart. De specht op deze foto's is een volwassen vrouwtje. Het mannetje (hieronder) heeft een rode vlek in z'n nek, terwijl het vrouwtje een geheel zwarte kruin heeft.
De bewegingen van een grote bonte specht zijn schokkerig. Tijdens het klimmen maakt hij kleine sprongetjes, waarbij hij zich met een poot afzet en met de andere neerkomt. Soms zit hij als een zangvogel rechtop op een tak. De vlucht is typisch en sterk golvend. De grote bonte specht eet in de warmere periodes voornamelijk dierlijk voedsel, zoals insecten en hun larven en poppen. Hij foerageert van beneden naar boven op de boomstam, waarbij hij de bast beklopt om door insecten gegraven tunnels te vinden. De specht hakt een tunnel open en vangt de prooidieren met de punt van zijn kleverige tong.
zondag 20 februari 2022
De Grote bonte specht verlaat zijn schuilplaats
Zaterdag, toen storm Eunice het land weer uit was kwam de Grote bonte specht weer naar buiten. Maar de wind was nog niet helemaal gaan liggen. Zijn stuitveren waaide op als het kleedje van Marilyn Monroe. De oude nestholte doet buiten het broedseizoen dienst als slaap- en schuilplaats als het stormt of regent.
Na de storm was de wind nog niet helemaal gaan liggen. Zijn stuitveren waaide op als het kleedje van Marilyn Monroe.
De meeste vogels slapen met hun kop naar achter gedraaid en onder de veren gestoken. Ze slapen vaak waar ze overdag ook zijn. Dat is op een tak verscholen tussen de bladeren, of zoals spechten, hangend aan een boomstam. Net als alle spechten is de grote bonte specht een holenbroeder. Spechten gebruiken de oude nestholten ook als slaapplaats en als een plek om te schuilen als het stormt.
De invliegopening van zangvogel nestkasten worden wel eens groter gehakt door o.a. de Grote bonte specht. Dat is niet direct vernielzucht van de spechten, maar om zich toegang te verschaffen tot een beschutte slaapplaats. Na het broedseizoen zijn er vaak niet voldoende nestholtes beschikbaar. De oudervogels kiezen vaak al een slaapplaats waar ze alleen in gaan zitten. Dus een ouder koppel neemt dan al twee oude nestholtes in beslag. Dan zijn er nog de jonge vogels van het afgelopen seizoen. Zo ontstaat er onder de Grote bonte spechten woningnood. Dus rest er maar een oplossing, een nestkast kraken.
Na de storm was de wind nog niet helemaal gaan liggen. Zijn stuitveren waaide op als het kleedje van Marilyn Monroe.
De meeste vogels slapen met hun kop naar achter gedraaid en onder de veren gestoken. Ze slapen vaak waar ze overdag ook zijn. Dat is op een tak verscholen tussen de bladeren, of zoals spechten, hangend aan een boomstam. Net als alle spechten is de grote bonte specht een holenbroeder. Spechten gebruiken de oude nestholten ook als slaapplaats en als een plek om te schuilen als het stormt.
De invliegopening van zangvogel nestkasten worden wel eens groter gehakt door o.a. de Grote bonte specht. Dat is niet direct vernielzucht van de spechten, maar om zich toegang te verschaffen tot een beschutte slaapplaats. Na het broedseizoen zijn er vaak niet voldoende nestholtes beschikbaar. De oudervogels kiezen vaak al een slaapplaats waar ze alleen in gaan zitten. Dus een ouder koppel neemt dan al twee oude nestholtes in beslag. Dan zijn er nog de jonge vogels van het afgelopen seizoen. Zo ontstaat er onder de Grote bonte spechten woningnood. Dus rest er maar een oplossing, een nestkast kraken.
woensdag 16 februari 2022
De Fuut op de visvijver tussen Hulsel en Reusel
De laatste dagen zie je steeds meer Futen op de vennen en plassen. Dit mannetje zag ik gisteren in Reusel op de visvijver. Meer waren er niet te zien. Misschien was deze even komen kijken of er lekker visjes voor hem te vangen waren.
De Fuut heeft een lang broedseizoen, van maart tot in oktober, meeste broedsels mei-juni. Voordat de fuut aan broeden toe komt moeten eerst de koppels gevormd worden. Dat gaat gepaard met het bekende baltsgedrag. Dan zwemmen ze naar elkaar toe, met de hals gestrekt, en zwemmen tegen elkaar op, met de borst uit het water geheven. Voor de vogelaars is de Futen-balts een van de mooie momenten van het voorjaar
Zoals alle leden van deze familie is de fuut een typische watervogel van plassen en meren. Zijn donkere oorpluimen geven hem een karakteristiek uiterlijk. Hij heeft een wit gezicht met een roodbruine en zwarte kraag eromheen die opgericht staat bij het baltsritueel. Zijn onderkant is wit, van boven is hij donker overgaand in roestbruin. Tussen oog en snavel zit een zwarte streep. De poten hebben geen zwemvliezen. De jongen zijn zwart-wit gestreept en vaak maken zij een ritje achter op de rug van hun ouders. Het ouderpaar begroet elkaar met een uitgebreid baltsritueel.
Doordat de poten vrij ver naar achteren op het lichaam staan, kan de fuut zich niet zo gemakkelijk lopend over het land voortbewegen. Nesten worden daarom bij voorkeur dicht langs de waterkant gebouwd. Een zeer kenmerkende eigenschap is de mogelijkheid om redelijk lange afstanden onder water zwemmend af te leggen. Dit wordt gedaan om vis te eten, of om te vluchten bij gevaar. Een fuut wordt gemiddeld 46 tot 51 cm lang.
De Fuut heeft een lang broedseizoen, van maart tot in oktober, meeste broedsels mei-juni. Voordat de fuut aan broeden toe komt moeten eerst de koppels gevormd worden. Dat gaat gepaard met het bekende baltsgedrag. Dan zwemmen ze naar elkaar toe, met de hals gestrekt, en zwemmen tegen elkaar op, met de borst uit het water geheven. Voor de vogelaars is de Futen-balts een van de mooie momenten van het voorjaar
Zoals alle leden van deze familie is de fuut een typische watervogel van plassen en meren. Zijn donkere oorpluimen geven hem een karakteristiek uiterlijk. Hij heeft een wit gezicht met een roodbruine en zwarte kraag eromheen die opgericht staat bij het baltsritueel. Zijn onderkant is wit, van boven is hij donker overgaand in roestbruin. Tussen oog en snavel zit een zwarte streep. De poten hebben geen zwemvliezen. De jongen zijn zwart-wit gestreept en vaak maken zij een ritje achter op de rug van hun ouders. Het ouderpaar begroet elkaar met een uitgebreid baltsritueel.
Doordat de poten vrij ver naar achteren op het lichaam staan, kan de fuut zich niet zo gemakkelijk lopend over het land voortbewegen. Nesten worden daarom bij voorkeur dicht langs de waterkant gebouwd. Een zeer kenmerkende eigenschap is de mogelijkheid om redelijk lange afstanden onder water zwemmend af te leggen. Dit wordt gedaan om vis te eten, of om te vluchten bij gevaar. Een fuut wordt gemiddeld 46 tot 51 cm lang.
dinsdag 15 februari 2022
De riedel van de Dodaars klinkt over het water
De riedel van de Dodaars klinkt weer over het water. Vanmorgen was ik in Hapert bij de rioolwaterzuivering. Daar klonk de territorium zang van de Dodaars. Het zo kenmerkende riedeltje dat ook als hinnikend wordt omschreven is meer een baltsroep die in de broedtijd veelvuldig over het water klinkt. Al vroeg in de ochtend is dat al te horen, vaak mysterieus, zeker als er nevel boven het water hangt.
De dodaars kent verschillende hoge roepen, die klinken als bit, bit, bit (bij verstoring) of bie-iep. Dit wordt vaak versneld tot een verdragende, hinnikende triller, "biebiebiebiebie". Deze is te horen in de video die ik in 2016 maakte (zie hieronder). Dit is vooral in het voorjaar te horen als duet tussen mannetje en vrouwtje, bij de balts of om het territorium te markeren.
De Dodaars dankt zijn naam aan de korte, witte achterwerk. Dodaarzen zijn broedvogels van ondiepe en beschutte wateren. Behalve duin meren, uiterwaarden, en vennen zijn brede sloten geliefde broedplaatsen. Het drijvende nest ligt in riet of ruigte aan de waterkant. Dodaarzen leven van waterinsecten, schelpdieren en kleine visjes. In de broedtijd vormen insecten het grootste deel van het menu. De aanwezigheid van waterplanten is een belangrijke voorwaarde voor het voorkomen van deze markante kleinste fuutachtige. De dodaars jaagt op het oog op waterinsecten en visjes.
De kleinste Fuut is de Dodaars (anno 2016)
Dodaazen zijn zeer compact gebouwd en hebben wit 'poederdons' als achterste. Het zijn schuwe vogels, die zich verstoppen zodra mensen opgemerkt worden door te duiken en zich aan waterplanten vasthoudt, de snavel als snorkel gebruikend. Op deze manier kan de dodaars zich lange tijd aan het gezicht onttrekken. Dodaarzen duiken regelmatig. In de zomer zijn dodaarzen donker gekleurd, met een roestrode keel en hals. De mondhoek is opvallend geel in het broedseizoen. Het winterkleed is een stuk lichter, het achterste is het gehele jaar voorzien van een vuilwitte 'poederdons', de 'dodde-aars'.
Dodaazen zijn 23 tot 29 cm groot, hebben een vrij korte snavel, die geschikt is om waterinsecten te eten. Ze zijn voorzien van zwemvliezen en kunnen goed duiken en voortreffelijk onder water zwemmen. Vaak duiken ze weer op uit het water, op ruim vijftig meter van de plaats waar ze onder doken.
De dodaars kent verschillende hoge roepen, die klinken als bit, bit, bit (bij verstoring) of bie-iep. Dit wordt vaak versneld tot een verdragende, hinnikende triller, "biebiebiebiebie". Deze is te horen in de video die ik in 2016 maakte (zie hieronder). Dit is vooral in het voorjaar te horen als duet tussen mannetje en vrouwtje, bij de balts of om het territorium te markeren.
De Dodaars dankt zijn naam aan de korte, witte achterwerk. Dodaarzen zijn broedvogels van ondiepe en beschutte wateren. Behalve duin meren, uiterwaarden, en vennen zijn brede sloten geliefde broedplaatsen. Het drijvende nest ligt in riet of ruigte aan de waterkant. Dodaarzen leven van waterinsecten, schelpdieren en kleine visjes. In de broedtijd vormen insecten het grootste deel van het menu. De aanwezigheid van waterplanten is een belangrijke voorwaarde voor het voorkomen van deze markante kleinste fuutachtige. De dodaars jaagt op het oog op waterinsecten en visjes.
De kleinste Fuut is de Dodaars (anno 2016)
Dodaazen zijn zeer compact gebouwd en hebben wit 'poederdons' als achterste. Het zijn schuwe vogels, die zich verstoppen zodra mensen opgemerkt worden door te duiken en zich aan waterplanten vasthoudt, de snavel als snorkel gebruikend. Op deze manier kan de dodaars zich lange tijd aan het gezicht onttrekken. Dodaarzen duiken regelmatig. In de zomer zijn dodaarzen donker gekleurd, met een roestrode keel en hals. De mondhoek is opvallend geel in het broedseizoen. Het winterkleed is een stuk lichter, het achterste is het gehele jaar voorzien van een vuilwitte 'poederdons', de 'dodde-aars'.
Dodaazen zijn 23 tot 29 cm groot, hebben een vrij korte snavel, die geschikt is om waterinsecten te eten. Ze zijn voorzien van zwemvliezen en kunnen goed duiken en voortreffelijk onder water zwemmen. Vaak duiken ze weer op uit het water, op ruim vijftig meter van de plaats waar ze onder doken.
maandag 14 februari 2022
De Spreeuwen gaan zingend het voorjaar in
Het voorjaar hangt in de lucht. Vogels voelen dat perfect aan. Vanmiddag zag ik de een spreeuw op de rand van een schoorsteen zingen. Een voorbode van een naderend voorjaar. Valentijnsdag voor de vogels? Een vrouwtje lokken en een broedterritorium uitzetten zijn het doel van het zingen.
Zingende Spreeuwen zegt nog niets over nestvorming. Spreeuwen broeden wel steeds vroeger. De meeste jongen vlogen de afgelopen jaren al begin mei uit en dat is zeker tien dagen vroeger dan normaal. Sinds 1984 was de trend midden mei, maar gaandeweg is dat een week vroeger geworden. Maar Spreeuwen zijn voor het voeden van de jongen ook afhankelijk van insecten, aaltjes en emelten (larven van de Engerlingen en langpootmug) en rupsen. Rubsen zijn er pas als er blad aan de bomen komt.
Bij een relatief warm voorjaar lopen de bomen en struiken sneller uit als tijdens een lang koud voorjaar, zoals vorig jaar. Dus zie je de bomen en struiken uitlopen dan weet je dat de oudervogels jongen in het nest kunnen hebben. Mezen en andere zangvogels die afhankelijk zijn van rupsen en andere ongewervelde voelen het perfect aan wanneer ze met het broeden moeten beginnen. Zijn ze te vroeg dan hebben ze geen of te weinig voedsel voor de jonge, zijn ze te laat dan is de rupsenpiek mogelijk al voorbij.
Het jaar 2014 werd door Sovon en Vogelbescherming uitgeroepen tot het Jaar van de Spreeuw. Al behoort de Spreeuw tot de meest algemene soorten ter wereld, in Nederland nam hij als broedvogel sterk in aantal af. De precieze oorzaken van de achteruitgang zijn nog niet bekend. Het broedsucces en percentage jongen dat het eerste jaar overleeft, lijken van invloed te zijn op de achteruitgang. De kennis hierover is echter beperkt. Daarom werd er een onderzoekprogramma opgezet. Dat was in 2014. 100 broedparen in nestkasten werden nauwkeurig gevolgd met camerabeelden.
De sterke afname in vooral Noordwest-Europa bleek samen te hangen met intensivering van het graslandgebruik. Weinig maar wel grotere percelen grasland zijn voor Spreeuwen (die relatief dicht bij huis foerageren) ongunstiger dan veel kleine percelen nabij de nestplek. Bovendien nam de aanwezigheid van overdag grazend vee sterk af. Grasland dat alleen eenmaal in de zoveel weken gemaaid wordt, is voor voedselzoekende Spreeuwen minder profijtelijk dan permanent beweid grasland.
Zingende Spreeuwen zegt nog niets over nestvorming. Spreeuwen broeden wel steeds vroeger. De meeste jongen vlogen de afgelopen jaren al begin mei uit en dat is zeker tien dagen vroeger dan normaal. Sinds 1984 was de trend midden mei, maar gaandeweg is dat een week vroeger geworden. Maar Spreeuwen zijn voor het voeden van de jongen ook afhankelijk van insecten, aaltjes en emelten (larven van de Engerlingen en langpootmug) en rupsen. Rubsen zijn er pas als er blad aan de bomen komt.
Bij een relatief warm voorjaar lopen de bomen en struiken sneller uit als tijdens een lang koud voorjaar, zoals vorig jaar. Dus zie je de bomen en struiken uitlopen dan weet je dat de oudervogels jongen in het nest kunnen hebben. Mezen en andere zangvogels die afhankelijk zijn van rupsen en andere ongewervelde voelen het perfect aan wanneer ze met het broeden moeten beginnen. Zijn ze te vroeg dan hebben ze geen of te weinig voedsel voor de jonge, zijn ze te laat dan is de rupsenpiek mogelijk al voorbij.
Het jaar 2014 werd door Sovon en Vogelbescherming uitgeroepen tot het Jaar van de Spreeuw. Al behoort de Spreeuw tot de meest algemene soorten ter wereld, in Nederland nam hij als broedvogel sterk in aantal af. De precieze oorzaken van de achteruitgang zijn nog niet bekend. Het broedsucces en percentage jongen dat het eerste jaar overleeft, lijken van invloed te zijn op de achteruitgang. De kennis hierover is echter beperkt. Daarom werd er een onderzoekprogramma opgezet. Dat was in 2014. 100 broedparen in nestkasten werden nauwkeurig gevolgd met camerabeelden.
De sterke afname in vooral Noordwest-Europa bleek samen te hangen met intensivering van het graslandgebruik. Weinig maar wel grotere percelen grasland zijn voor Spreeuwen (die relatief dicht bij huis foerageren) ongunstiger dan veel kleine percelen nabij de nestplek. Bovendien nam de aanwezigheid van overdag grazend vee sterk af. Grasland dat alleen eenmaal in de zoveel weken gemaaid wordt, is voor voedselzoekende Spreeuwen minder profijtelijk dan permanent beweid grasland.
maandag 7 februari 2022
Bij zonneschijn kleurt de Flaes veel vrolijker
Als de zon even tevoorschijn komt ziet de natuur er veel vrolijker uit. Zo ook vanmorgen op de Flaes, in Lage Mierde. De Fleas is een van de twee grote heidevennen in landgoed De Utrecht.
Landgoed De Utrecht is een ca. 2500 hectare groot landgoed in het Noord-Brabantse deel van de Kempen, ten zuiden van het dorpje Esbeek in de gemeenten Hilvarenbeek en Reusel-De Mierden. Het bevat naast uitgestrekte productiebossen en landbouwgronden veel natuur, een aardkundig monument, een riviertje en vennen. Het landgoed telt meer dan 130 soorten broedvogels. Het landgoed dankt zijn naam aan de levensverzekeringsmaatschappij De Utrecht, die later onderdeel werd van AMEV, en inmiddels via een tussenstop bij het Belgisch-Nederlands bank- en verzekeringsconcern Fortis eigendom is van ASR Verzekering NV. Het bedrijf ontgon vanaf 1898 de uitgestrekte heidevelden op grote schaal. In 1899 werd een begin gemaakt met het ontginnen van de eerste 700 ha. De werken werden uitgevoerd door de Heidemij. Uiteindelijk werd de heide omgezet in 1800 hectare bos en 600 hectare landbouwgrond met pachtboerderijen, terwijl daarnaast nog 400 hectare aan 'woeste gronden' bleef bestaan.
Omstreeks 1920 kreeg de verzekeringsmaatschappij ook oog voor de natuurwaarden van het terrein, waardoor een deel van het terrein onontgonnen bleef. ot de belangrijke natuurterreinen op het landgoed behoort het dal van de Reusel, die hier meandert. Dit gebied wordt De Hertgang genoemd. Het dal van de Reusel op landgoed De Utrecht is door de provincie Noord-Brabant als aardkundig monument aangewezen.[1] In 2020 viel de Reusel voor de derde achtereenvolgende zomer geheel droog. De aanvoer van grondwater uit een door het waterschap geslagen put moest voorkomen dat het biotoop voor meerdere zeldzame beschermde dier- en plantsoorten op De Utrecht ongeschikt zou worden.
Ook de Mispeleindse Heide is belangrijk als natuurgebied. Hierin liggen grote vennen als De Flaes, de Kleine Flaes en het Goor. Ze worden omringd door vochtig heidegebied. Hier groeien klokjesgentiaan, beenbreek, moeraswolfsklauw en witte snavelbies. In het noordwesten van het gebied stroomt de Hoogeindse Beek en ligt nog een ven, de Broekeling. Het uitgestrekte landgoed is, met uitzondering van een aantal kwetsbare natuurgebieden, in het kader van de Natuurschoonwet onder voorwaarden opengesteld voor het publiek. Op het landgoed is sinds 2015 een natuurbegraafplaats gevestigd.
Landgoed De Utrecht is een ca. 2500 hectare groot landgoed in het Noord-Brabantse deel van de Kempen, ten zuiden van het dorpje Esbeek in de gemeenten Hilvarenbeek en Reusel-De Mierden. Het bevat naast uitgestrekte productiebossen en landbouwgronden veel natuur, een aardkundig monument, een riviertje en vennen. Het landgoed telt meer dan 130 soorten broedvogels. Het landgoed dankt zijn naam aan de levensverzekeringsmaatschappij De Utrecht, die later onderdeel werd van AMEV, en inmiddels via een tussenstop bij het Belgisch-Nederlands bank- en verzekeringsconcern Fortis eigendom is van ASR Verzekering NV. Het bedrijf ontgon vanaf 1898 de uitgestrekte heidevelden op grote schaal. In 1899 werd een begin gemaakt met het ontginnen van de eerste 700 ha. De werken werden uitgevoerd door de Heidemij. Uiteindelijk werd de heide omgezet in 1800 hectare bos en 600 hectare landbouwgrond met pachtboerderijen, terwijl daarnaast nog 400 hectare aan 'woeste gronden' bleef bestaan.
Omstreeks 1920 kreeg de verzekeringsmaatschappij ook oog voor de natuurwaarden van het terrein, waardoor een deel van het terrein onontgonnen bleef. ot de belangrijke natuurterreinen op het landgoed behoort het dal van de Reusel, die hier meandert. Dit gebied wordt De Hertgang genoemd. Het dal van de Reusel op landgoed De Utrecht is door de provincie Noord-Brabant als aardkundig monument aangewezen.[1] In 2020 viel de Reusel voor de derde achtereenvolgende zomer geheel droog. De aanvoer van grondwater uit een door het waterschap geslagen put moest voorkomen dat het biotoop voor meerdere zeldzame beschermde dier- en plantsoorten op De Utrecht ongeschikt zou worden.
Ook de Mispeleindse Heide is belangrijk als natuurgebied. Hierin liggen grote vennen als De Flaes, de Kleine Flaes en het Goor. Ze worden omringd door vochtig heidegebied. Hier groeien klokjesgentiaan, beenbreek, moeraswolfsklauw en witte snavelbies. In het noordwesten van het gebied stroomt de Hoogeindse Beek en ligt nog een ven, de Broekeling. Het uitgestrekte landgoed is, met uitzondering van een aantal kwetsbare natuurgebieden, in het kader van de Natuurschoonwet onder voorwaarden opengesteld voor het publiek. Op het landgoed is sinds 2015 een natuurbegraafplaats gevestigd.
zaterdag 5 februari 2022
Vogels in Netersel bij de fotohut
Vanmorgen was het weer eens tijd om in Netersel de vogels bij de fotohut op de foto te zetten. Het was al weer enkele maanden geleden dat ik echt foto's van vogels maakten. Sinds het begin van de Herinrichting van Beekdal Groote Beerze was het meer filmen, en enkele foto's maken van het landschap aldaar. Om er voor te zorgen dat ik bij mijn fotohut foto's kan blijven maken van de vogels in de tuin bij onze schuur, ben ik de vogels aldaar nagenoeg alle dagen blijven voeren.
Vinken hebben een korte, kegelvormige snavel. Het mannetje heeft in broedkleed een blauwgrijs petje, een oranjerode borst en wangen. De staartveren zijn zwart, behalve de (witte) buitenste staartpennen. Het vrouwtje is minder opvallend en wordt nog wel eens aangezien voor een vrouwtje huismus. Het meest opvallende kenmerk van de vink zijn de twee witte vleugelstrepen. Daarmee kun je ook de vrouw het best van een mus onderscheiden.
Holenduiven zijn kleiner dan houtduif (en zonder witte banen op de bovenvleugels), ongeveer even groot als stadsduif. Holenduiven hebben een blauwgrijs verenkleed met groenglanzende halsvlek. De ondervleugels zijn grijs en de bovenvleugels licht blauwgrijs met twee zwarte strepen, donkere achterrand en vleugelpunt. Heeft een brede zwarte eindband aan de staart. Vliegt meer compact en direct dan houtduif. Zoals de naam al suggereert, zijn het holenbroeders: zij gebruiken holtes in bomen, nestkasten, oude gebouwen en soms konijnenholen. De nesten zijn niet veel meer dan enkele takjes bij elkaar.
Roodborsten zijn vaak erg nieuwsgierig en goed van vertrouwen. Tegen soortgenoten zijn zowel het mannetje als het vrouwtje daarentegen heel agressief en ze verdedigen 's zomers en 's winters fel hun territorium. Ze tonen daarbij de rode borstveren. Meestal maken roodborsten hun nesten goed verborgen op de grond. De jongen hebben overigens nog geen rode borst. In de winter trekt een deel van de roodborsten naar warmere streken in Europa waar meer eten te vinden is. Ook vogels uit noordelijke/noordoostelijke streken trekken naar het zuiden en komen zo in Nederland terecht. U kunt roodborsten in de winter helpen met gedroogde meelwormen, ongekookte havermout of een zadenmix. Het kleine bruine vogel met kenmerkende oranjerode borst en gezicht en een lichte onderbuik. Leeft buiten de broedperiode solitair. Jonge vogels zijn lichtbruin gevlekt. Man en vrouw zien er hetzelfde uit.
De heggenmus is een van de meest voorkomende broedvogels van ons land, maar toch bij velen onbekend. Dit komt door zijn verborgen bestaan in en onder struiken en heggen. Heggenmussen vliegen niet vaak en scharrelen vooral over de grond om voedsel te zoeken. De heggenmus heeft een onopvallend bruingrijs verenkleed. De tekening van de rug lijkt veel op die van een huismus, waarbij de heggenmus vooral te herkennen is aan de blauwgrijze kop en borst en de spitse snavel. Is vaak op de grond te vinden, waar heggenmussen als een muis op zoek zijn naar voedsel. In het voorjaar zingt het mannetje al vroeg vanaf de top van een struik of boom.
De merel is de meest algemene en een van de bekendste vogels van ons land. Het is zelfs de talrijkste broedvogel van Nederland. Recentelijk heeft de soort echter te lijden gehad onder het usutuvirus. Merels zijn luidruchtig. Als er een kat in de buurt is, waarschuwen ze langdurig met hun luide alarmroep andere dieren. De nesten zijn vaak makkelijk te vinden waardoor veel eieren en jongen aan katten en kraaien ten prooi vallen. Ondanks die verliezen zijn de merels nog steeds zeer talrijk: ze compenseren dit natuurlijke verlies door veel jongen groot te brengen. De merelman brengt in het voorjaar een fraai lied ten gehore vanaf een hoge plek. Mannetje geheel zwart en vrouwtje donkerbruin van kleur met iets lichtere borst, die bruin gestreept is. Snavel is geel of oranjeachtig van kleur. Jonge merels lijken veel op vrouwtje maar zijn vaak donziger en lijken daardoor groter dan volwassen vrouwtjes, ook is het verenkleed iets lichter. In de herfst kleuren de jongen naar een kleed dat veel lijkt op dat van de volwassen vogels.
De pimpelmees is, net als de koolmees, een bosvogel die zich heeft aangepast aan de menselijke omgeving. Ook hij broedt graag in nestkasten en komt in de winter dicht bij huis, bungelend aan vetbollen en pindanetjes. Pimpelmezen kunnen zelfs op de dunste twijgjes nog voedsel zoeken. Ze stellen niet veel eisen aan hun leefomgeving en zijn dan ook veel te vinden in tuinen en parken. De pimpelmees heeft een kenmerkend blauw ‘petje’, gele borst, smalle, zwarte oogstreep, zwartblauwe kinvlek en blauwachtige vleugels. Mannetjes helderder van kleur dan vrouwtjes en juvenielen.
Vinken hebben een korte, kegelvormige snavel. Het mannetje heeft in broedkleed een blauwgrijs petje, een oranjerode borst en wangen. De staartveren zijn zwart, behalve de (witte) buitenste staartpennen. Het vrouwtje is minder opvallend en wordt nog wel eens aangezien voor een vrouwtje huismus. Het meest opvallende kenmerk van de vink zijn de twee witte vleugelstrepen. Daarmee kun je ook de vrouw het best van een mus onderscheiden.
Holenduiven zijn kleiner dan houtduif (en zonder witte banen op de bovenvleugels), ongeveer even groot als stadsduif. Holenduiven hebben een blauwgrijs verenkleed met groenglanzende halsvlek. De ondervleugels zijn grijs en de bovenvleugels licht blauwgrijs met twee zwarte strepen, donkere achterrand en vleugelpunt. Heeft een brede zwarte eindband aan de staart. Vliegt meer compact en direct dan houtduif. Zoals de naam al suggereert, zijn het holenbroeders: zij gebruiken holtes in bomen, nestkasten, oude gebouwen en soms konijnenholen. De nesten zijn niet veel meer dan enkele takjes bij elkaar.
Roodborsten zijn vaak erg nieuwsgierig en goed van vertrouwen. Tegen soortgenoten zijn zowel het mannetje als het vrouwtje daarentegen heel agressief en ze verdedigen 's zomers en 's winters fel hun territorium. Ze tonen daarbij de rode borstveren. Meestal maken roodborsten hun nesten goed verborgen op de grond. De jongen hebben overigens nog geen rode borst. In de winter trekt een deel van de roodborsten naar warmere streken in Europa waar meer eten te vinden is. Ook vogels uit noordelijke/noordoostelijke streken trekken naar het zuiden en komen zo in Nederland terecht. U kunt roodborsten in de winter helpen met gedroogde meelwormen, ongekookte havermout of een zadenmix. Het kleine bruine vogel met kenmerkende oranjerode borst en gezicht en een lichte onderbuik. Leeft buiten de broedperiode solitair. Jonge vogels zijn lichtbruin gevlekt. Man en vrouw zien er hetzelfde uit.
De heggenmus is een van de meest voorkomende broedvogels van ons land, maar toch bij velen onbekend. Dit komt door zijn verborgen bestaan in en onder struiken en heggen. Heggenmussen vliegen niet vaak en scharrelen vooral over de grond om voedsel te zoeken. De heggenmus heeft een onopvallend bruingrijs verenkleed. De tekening van de rug lijkt veel op die van een huismus, waarbij de heggenmus vooral te herkennen is aan de blauwgrijze kop en borst en de spitse snavel. Is vaak op de grond te vinden, waar heggenmussen als een muis op zoek zijn naar voedsel. In het voorjaar zingt het mannetje al vroeg vanaf de top van een struik of boom.
De merel is de meest algemene en een van de bekendste vogels van ons land. Het is zelfs de talrijkste broedvogel van Nederland. Recentelijk heeft de soort echter te lijden gehad onder het usutuvirus. Merels zijn luidruchtig. Als er een kat in de buurt is, waarschuwen ze langdurig met hun luide alarmroep andere dieren. De nesten zijn vaak makkelijk te vinden waardoor veel eieren en jongen aan katten en kraaien ten prooi vallen. Ondanks die verliezen zijn de merels nog steeds zeer talrijk: ze compenseren dit natuurlijke verlies door veel jongen groot te brengen. De merelman brengt in het voorjaar een fraai lied ten gehore vanaf een hoge plek. Mannetje geheel zwart en vrouwtje donkerbruin van kleur met iets lichtere borst, die bruin gestreept is. Snavel is geel of oranjeachtig van kleur. Jonge merels lijken veel op vrouwtje maar zijn vaak donziger en lijken daardoor groter dan volwassen vrouwtjes, ook is het verenkleed iets lichter. In de herfst kleuren de jongen naar een kleed dat veel lijkt op dat van de volwassen vogels.
De pimpelmees is, net als de koolmees, een bosvogel die zich heeft aangepast aan de menselijke omgeving. Ook hij broedt graag in nestkasten en komt in de winter dicht bij huis, bungelend aan vetbollen en pindanetjes. Pimpelmezen kunnen zelfs op de dunste twijgjes nog voedsel zoeken. Ze stellen niet veel eisen aan hun leefomgeving en zijn dan ook veel te vinden in tuinen en parken. De pimpelmees heeft een kenmerkend blauw ‘petje’, gele borst, smalle, zwarte oogstreep, zwartblauwe kinvlek en blauwachtige vleugels. Mannetjes helderder van kleur dan vrouwtjes en juvenielen.
De Vlaamse Gaai, en dat met z'n drieën
Vanmorgen besloot ik om nog eens in mijn fotohut te duiken. Het was gelukkig weer wat helder weer. Geen mist en geen bewolking. Helaas staat de zon nog erg laag aan de hemel, waardoor het zonlicht maar even op de plaats voor de fotohut schijnt. Maar 1 uur kan lang genoeg zijn om wat vogels te fotograferen. Ik strooi daar zowat elke dag wat voer. Als ik daar aan kom zitten ze eigenlijk al te wachten tot ik het voer heb uitgestrooid. De mooiste was de Vlaamse gaai. Als ze dan ook nog eens met z'n drieën komen is het helemaal mooi.
De Vlaamse gaai, tegenwoordig Gaai genoemd, is een opvallend gekleurde kraaiachtige. De wetenschappelijke naam van de soort werd als Corvus glandarius in 1758 gepubliceerd door Carl Linnaeus. De gaai is 32 tot 35 cm lang. De nominaatvorm van de vogel, die onder andere in de Benelux voorkomt, is overwegend grijsbruin met een roze tint. De keel, onderbuik, anaalstreek, de stuit en een gedeelte van de handpennen zijn wit. Kenmerkend zijn een brede zwarte snorstreep en een blauw vleugelveld dat bestaat uit lichtblauwe veertjes met daarin een fijne, zwarte bandering. De vogel kan bij opwinding de kruinveren opzetten, deze zijn afwisselend licht van kleur met zwart.
De eik is afhankelijk van de gaai voor het verspreiden van eikels: de gaai vervoert ze in zijn keel en tussen zijn snavel naar plaatsen met een zachte ondergrond, waarna hij ze in de aarde duwt. Zo legt hij een wintervoorraad aan. Hij vergeet alleen een aantal plekjes. Wat niet teruggevonden wordt, kan uitgroeien tot een nieuwe eik. Om deze reden wordt de gaai ook wel 'de grootste bosbouwer' genoemd. De Duitse naam voor de gaai (Eichelhäher) typeert het gedrag. De wetenschappelijke naam Garrulus glandarius valt vrij te vertalen als voortdurend krassende eikelzoeker.
Van oorsprong vrij schuwe bosvogel, maar inmiddels ook volop in het stedelijk gebied te vinden. Gaaien hebben in het bos de functie van indringer-alarm; veel dieren reageren op hun alarmroep en verbergen zich. Zo kunnen de Gaaien de roep van de Buizert perfect imiteren. Gaaien zijn bekend om de opvallende blauw-zwart gestreepte tekening op de vleugel.
De Nederlandse gaaien blijven in Nederland in de buurt van hun broedgebied. Geregeld zijn er in het najaar 'invasies' van hoge aantallen gaaien die in groepjes uit het Oost-, Midden- of Noord-Europa (zoals in 2010) ons land bereiken. Als ze op de kust stuiten, lijken ze zich over het land te verspreiden. Zulke invasies vinden tot nu gemiddeld eens in de acht jaar plaats.
De Vlaamse gaai, tegenwoordig Gaai genoemd, is een opvallend gekleurde kraaiachtige. De wetenschappelijke naam van de soort werd als Corvus glandarius in 1758 gepubliceerd door Carl Linnaeus. De gaai is 32 tot 35 cm lang. De nominaatvorm van de vogel, die onder andere in de Benelux voorkomt, is overwegend grijsbruin met een roze tint. De keel, onderbuik, anaalstreek, de stuit en een gedeelte van de handpennen zijn wit. Kenmerkend zijn een brede zwarte snorstreep en een blauw vleugelveld dat bestaat uit lichtblauwe veertjes met daarin een fijne, zwarte bandering. De vogel kan bij opwinding de kruinveren opzetten, deze zijn afwisselend licht van kleur met zwart.
De eik is afhankelijk van de gaai voor het verspreiden van eikels: de gaai vervoert ze in zijn keel en tussen zijn snavel naar plaatsen met een zachte ondergrond, waarna hij ze in de aarde duwt. Zo legt hij een wintervoorraad aan. Hij vergeet alleen een aantal plekjes. Wat niet teruggevonden wordt, kan uitgroeien tot een nieuwe eik. Om deze reden wordt de gaai ook wel 'de grootste bosbouwer' genoemd. De Duitse naam voor de gaai (Eichelhäher) typeert het gedrag. De wetenschappelijke naam Garrulus glandarius valt vrij te vertalen als voortdurend krassende eikelzoeker.
Van oorsprong vrij schuwe bosvogel, maar inmiddels ook volop in het stedelijk gebied te vinden. Gaaien hebben in het bos de functie van indringer-alarm; veel dieren reageren op hun alarmroep en verbergen zich. Zo kunnen de Gaaien de roep van de Buizert perfect imiteren. Gaaien zijn bekend om de opvallende blauw-zwart gestreepte tekening op de vleugel.
De Nederlandse gaaien blijven in Nederland in de buurt van hun broedgebied. Geregeld zijn er in het najaar 'invasies' van hoge aantallen gaaien die in groepjes uit het Oost-, Midden- of Noord-Europa (zoals in 2010) ons land bereiken. Als ze op de kust stuiten, lijken ze zich over het land te verspreiden. Zulke invasies vinden tot nu gemiddeld eens in de acht jaar plaats.
Abonneren op:
Posts (Atom)