zondag 19 januari 2020

Hoe Vlaams is de Vlaamse Gaai eigenlijk

De Vlaamse gaai blijft intrigerend. Terwijl de soort in bijna heel Europa en een deel van Noord-Afrika, en zelfs tot ver in Azië voorkomt, is deze vogel tot enkele jaren geleden qua naamgeving als Vlaams bestempeld. Wat er dan zo Vlaams is aan een Vlaamse gaai, is zelfs voor menig doorwinterd vogelaar niet meteen duidelijk.

De Vlaamse Gaai in de houtwal maakt zich niet druk om zijn naam.

De naam Vlaamse gaai bestaat al lang. In een werk van Houttuyn uit 1762 lezen we dat 'De Staaten van Zeeland, in hun Plakkaat van den jaare 1712, de Kraaijen, Aaksters en Vlaamsche Gaaijen alle te samen behandelen, op dergelyken voet, gebiedende het verstooren van derzelver nesten ...'. Ook Maitland had het in zijn 'Prodrome de la Faune des Pays-Bas et de la Belgique flamande', een werk uit 1897 al over de Vlaamse gaai. Maar waar slaat dat Vlaams juist op? Klaas J. Eigenhuis (29 maart 1948 - 20 augustus 2018), een eminent Nederlands ornitholoog en auteur van het onvolprezen 'Verklarend en etymologisch woordenboek van de Nederlandse vogelnamen', reikt vier verklaringen aan. De twee verklaringen die zijn voorkeur wegdragen, vind je hieronder.

In een eerste verklaring verwijst Eigenhuis naar het invasieve karakter van de soort. Vlaamse gaaien kunnen in sommige jaren de Lage Landen met tienduizenden overspoelen. Vooral in het najaar voltrekken zich soms ware invasies. Van waar al die vogels plots kwamen, was vroeger (en in minder mate ook nu nog) voer voor speculanten. Deze verklaring stelt dat het 'Vlaamse' bij de Gaai zijn oorsprong zou hebben gevonden in Nederland (meer bepaald in Zeeland), omdat de Zeeuwen gedacht zouden hebben dat al die invasiegaaien uit Vlaanderen afkomstig waren. Ook de, in sommige delen van Nederland gebruikte volksnaam, 'Spaanse ekster' kan hierdoor misschien worden verklaard.


Invasievogels worden wel vaker gelinkt naar het vermeende land van herkomst. Het meest bekende voorbeeld is zonder twijfel de Pestvogel die in het Engelse taalgebied luistert naar de naam Bohemian Waxwing, een vogel die dus uit de Bohemen (een historische regio uit Tsjechië) afkomstig zou zijn. Eigenhuis vergelijkt het een beetje met de Franse leeuwerik, een volksnaam die in Zuid-Holland werd gebruikt voor de Strandleeuwerik. Of de Dutch Crow, waarmee men in Yorkshire vroeger verwees naar de Bonte kraai, ook al waren en zijn Bonte kraaien eigenlijk geen typische Nederlandse vogels.

Een tweede verklaring voor de naam is dat de soort wordt gekenmerkt door een fraai verenkleed dat deed denken aan de kledij van de gegoede burgerij uit het rijke Vlaanderen. Een beetje zoals bij de Vlaamse viesel, een zeldzame historische naam voor de Pestvogel, waarbij 'Vlaams' vermoedelijk ook een associatie inhoudt naar het 'deftige' verenkleed van de soort. Eén ding is duidelijk: ornithologie en etymologie zijn bijzonder moeilijke, complexe maar uitdagende wetenschappen en de combinatie van beide leidt soms tot vernieuwende en verrassende inzichten.

Het maakt natuurlijk niet uit of je Vlaamse Gaai of gewoon Gaai zegt. Maar in de namenregisters wordt al jaren 'Vlaamse' weggelaten en gewoon als 'Gaai' door het leven gaat.

Tekst: Dominique Verbelen, Natuurpunt Studie (naar: Verklarend en etymologisch woordenboek van de Nederlandse vogelnamen' van K.J. Eigenhuis, 2004.)

donderdag 16 januari 2020

Waterhoen weerspiegeld in het water

Na een lange periode met grijs weer verdween de nevel naarmate de zon verder op kwam. Dat geeft weer kleur aan plant en dier. Zo kleurde het Waterhoen mooi op. Deze "waterkip" blijft in Nederland. Midden in de winter zijn Waterhoentjes het talrijkst in het westen en zuidwesten van het land.

 Eindelijk weer zon. Het Waterhoen wordt weerspiegeld in het water.

Het Waterhoen is een algemene vogel in Nederland. Opvallend is zijn rode snavel met gele punt. Tijdens het zwemmen of lopen is zijn staart omhoog gericht. De witte onderstaartdekveren zijn dan goed zichtbaar. Jonge waterhoentjes volgen deze witte signaalveren. Het waterhoen broedt langs allerlei zoet water, als kleine sloten en vijvers, ook in dorpen en steden.

Het zwarte verenkleed, met witte vlekken langs de flanken. Opvallende witte onderstaartdekveren met zwarte middenstreep. Rode snavel met gele punt. Heeft een rode bles. Met hun typische (groengele) moerasvogelpoten kunnen ze over drijvende watervegetatie lopen zonder al te diep weg te zakken. Tijdens het zwemmen of lopen is zijn staart omhoog gericht. Juveniel is donkerbruin zonder de opvallende vooral rode snavel.


Het waterhoen is een algemene broedvogel van meren, plassen, rivieren, vijvers en sloten met een dichte oevervegetatie, hierbij hebben ze een lichte voorkeur voor voedselrijke wateren. Het waterhoen is een vaak verborgen levende vogel die zich vooral ophoudt in dichte oevervegetaties. Hierin maken ze ook hun komvormig nest van waterplanten. De lange tenen zorgen er voor dat ze niet wegzakken in de modderige oevers. Waterhoentjes zoeken elkaar in de wintermaanden op in de buurt van grote vijvers en sloten. Hier moeten ze wel voldoende voedsel en dekking kunnen vinden.

zaterdag 4 januari 2020

Eikenbloedzwam (Stereum gausapatum)

Vanmorgen zag ik in de bossen ten noorden van de Neterselse Heide een eikenboom die volgegroeid was met mos. Toen ik ging kijken of er eventueel Mosklokjes tussen zouden staan zag ik dat er Eikenbloedzwam aan de onderkant van een tak zat.

Eikenbloedzwam aan de onderkant van een tak van een Eik

Eikenbloedzwam is een korstvormige vruchtlichaam met golvende of gekroesde, afstaande, viltige, oranje- tot roestbruine, soms wat donkerpaarsachtige hoed (1-2 cm), met witte rand. De onderzijde is glad, zonder plaatjes of poriën, okerkleurig tot bleekbruin, roodkleurend bij beschadiging of vochtig weer. Sporen wit. Deze korstzwam groeit dakpansgewijs boven elkaar op dood hout van eiken. Kan het hele jaar door gevonden worden.


Saprotroof op stammen en stronken van Eik (Quercus), soms op ander loofhout, vooral in loofbossen op voedselarme zandgrond.

vrijdag 3 januari 2020

De Geelgors is talrijkste gors in Europa

De geelgors (Emberiza citrinella) is een zangvogel, uit de familie der gorzen (Emberizidae). Het is de meest voorkomende gors in Europa. Buiten het broedseizoen verzamelen zich grote groepen geelgorzen, maar tijdens het broedseizoen is de geelgors strikt territoriaal.

Mannetjes en vrouwtjes van de Geelgors zien er in de winter vrijwel het zelfde uit

Het is een stand- en zwerfvogel die iets groter is dan de mus. Het bereikt een lichaamslengte van 16 tot 17 centimeter en weegt 25 tot 30 gram. De mannetjes dragen tijdens het broedseizoen een geel verenkleed. Ze hebben dan een helder gele kop met een paar bruinachtige strepen en een gele onderzijde met een rood-bruine borst. De vleugeldekveren zijn bruin-grijs gekleurd. De bovenzijde van het lichaam is bruin met donkere lengte strepen. De staart is donker en wanneer hij vliegt vallen de witte buitenranden op. De vrouwtjes zijn onopvallend groenbruin van kleur, maar met gele accenten aan de onderkant. In het winterkleed lijken de vrouwtjes en mannetjes op elkaar.


De geelgors leeft hoofdzakelijk van zaden maar in de broedtijd ook van wormen en insecten. De voeding van jongen bestaat voornamelijk uit ongewervelde dieren, zoals spinnen, kevers, springstaarten, mieren, rupsen en sprinkhanen, maar ook semi-rijpe korrels. Geelgorzen foerageren bij voorkeur in de vroege ochtend- en avonduren.

De geelgors komt voor in een groot deel van Midden-Azië en Europa. Bovendien is deze gors geïntroduceerd in Australië en Nieuw-Zeeland. De geelgors komt voor in heide begroeid met ver uit elkaar staande bomen, in bosranden, wegbermen en in heggen en houtwallen. Door het verdwijnen van heggen en houtwallen is de geelgors in de twintigste eeuw sterk achteruitgegaan. De geelgors stond op de Nederlandse rode lijst, maar doordat de populatie zich herstelde, staat deze vogel niet langer op deze lijst. Volgens SOVON steeg in de periode 1990-2007 het aantal broedparen significant. Rond 2007 broedden er ongeveer 25.000 paar in Nederland.[2] Helaas is de situatie in Vlaanderen anders. Daar gaat het nog steeds niet goed met de geelgors want die staat op de Vlaamse rode lijst als bedreigd.

donderdag 2 januari 2020

Knikkergalwesp galnootjes (Andricus kollari)

Ze vallen misschien niet zo op, maar de bruine balletjes aan eikentakjes zijn geen eikels, maar Knikkergalwesp nootjes. De waardplant is de eik (Quercus), meestal de Zomereik. De Amerikaanse eik kent niet zoveel schadelijke insecten. Op Amerikaanse eik vind je amper 20 soorten insecten, terwijl er dat op Zomereik minstens 400 zijn. De Knikkergalwesp is een parasiet.

Galnootje van de Knikkergalwesp (Andricus kollari).

De knikkergalwesp (Andricus kollari), veroorzaker van de knikkergal, is een galwesp die voor komt op zomereik en wintereik. Uit de knikkergallen komen mannelijke en vrouwelijke wespen. Na bevruchting leggen de vrouwtjes eieren op de moseik die als tussenwaardplant fungeert. Op de moseik worden daardoor vogelnestgallen (Andricus kollari forma circulans Mayr) gevormd. Uit deze gallen komen alleen vrouwelijke galwespen die door parthenogenese in staat zijn eitjes te leggen op de zomereik en wintereik waarop dan vervolgens de knikkergallen gevormd worden.


De knikkergal of galnoot is een gladde, ronde, 10–20 mm grote gal, die voorkomt in bladoksels van tweejarig hout van de zomer- en wintereik en wordt veroorzaakt door de galwesp Andricus kollari. De galwesp legt haar eitje in de bladoksels, waarna de boom geprikkeld wordt tot het vormen van gallen. De gal is groen, maar wordt in augustus bruin en heeft een dikke, harde wand. In de gal zit de larve van de galwesp. Eind augustus- begin september kruipt de galwesp door een op een houtworm lijkend gaatje uit de gal. De gal kan na het verlaten van de galwesp aan de boom blijven zitten.