woensdag 28 april 2021

Geef vogels water om te drinken en te baden

Het hoeft niet heet te zijn zoals tijdens zomerse dagen met hoge temperaturen om vogels een schaaltje water te geven. Na enkele weken zonder regen zijn de plassen waar vogels normaal gaan drinken en een bad in nemen zo goed als verdwenen. In de sloten staat misschien nog wel water, maar dat is vaak te diep en mogelijk ook te vuil voor de vogels. Net als wij mensen hebben onze tuinvogels ook water nodig nodig. Water is niet alleen nodig voor vochtinname, maar hier wassen de vogels zich ook en ontdoen ze zich van parasieten. Met een goed onderhouden waterbad is je tuin nog vogelvriendelijker.


De groenling komt z'n dorst lessen

Net als bij mensen is water voor vogels nog belangrijker dan voedsel. Sommige vogels, met name insecteneters, halen veel van het water dat ze nodig hebben uit hun voedsel en hoeven soms maar een of twee keer per dag te drinken. Zaadeters daarentegen moeten veel vaker drinken, omdat in hun voedsel maar heel weinig vocht zit en ze dit dus moeten aanvullen.

Zorg in droge zomerperiodes dat het vogelbad altijd voorzien is van voldoende vers water. Zet het waterbad niet pal in de zon, maar in de schaduw. Algen groeien namelijk volop in de zon, omdat ze het zonlicht gebruiken als energiebron. Een plek in de schaduw vertraagt deze groei, voorkomt snelle verdamping en het water blijft langer vers. Zet het bad ongeveer 2 meter bij bomen of struiken vandaan, zodat vogels snel kunnen vluchten tijdens gevaar. Als vogels nat zijn kunnen ze namelijk niet goed vliegen. Vogels prefereren waterbaden die laag op de grond staan. Is dit niet mogelijk, bijvoorbeeld door een huiskat, plaats het bad dan op circa 1 meter hoogte.


De Koolmees komt z'n dorst lessen en neemt gelijk een bad.

Om zoveel mogelijk vogels aan te trekken raden we aan om het waterbad continu te voorzien van water. In de natuur zijn betrouwbare plassen schaars en vliegen vogels grote afstanden om ze te bezoeken. Indien er een betrouwbaar waterbad in je tuin is, blijven vogels in de buurt en maken ze er veelvuldig gebruik van. Maak het waterbad regelmatig schoon, ongeveer om de 2 à 3 dagen. Laat het water niet vies worden en verschoon het waterbad zodra er groene aanslag ontstaat. Gebruik hiervoor geen schoonmaakmiddel, maar een borstel met water.

Als je een groter bad wilt maken dan een simpel schaaltje, leg het dan zo aan dat de bodem schuin omhoog loopt. Dus van diep (ongeveer 10 tot 15 cm), schuin oplopend tot het droog valt. Net als het strand, waar je langzaam in dieper water komt. Zo is er altijd water te vinden voor kleine en wat grotere vogels, ongeacht de waterstand. een koolmees blijft in het deel waar het maar een paar centimeters diep is, een merel gaat wat verder het water in tot die de ideale diepte vindt om met de vleugels in het water te spetteren. Maak je liever een vijvertje, plaats dan een vijverpompje in het water, zodat het water circuleert.

Ik heb aan de aanzuigkant van de pomp een extra grote filterkorf gemaakt van vliegengaas. Dat houdt het grotere vuil uit de pomp waardoor de pomp niet vast loopt. Ik laat het water daarna in een bak lopen waar het fijne vuil opgevangen wordt en zo het vijverwater zo goed mogelijk schoon blijft. Vul die bak met Filterkool en dek die af met Filterwatten. De Filterkool wordt geleverd in een rechthoekige plastic bak. De kolen zitten in een soort aardappelzakje. Ik heb onder aan een van de smalle kanten een gat geboord waar ik de slang die van het pompje komt de bak in gaat. De kool gaat dan los in de bak, met daar over een dubbele laag van de filterwatten. Het 'aardappelzakje' gaat tenslotte over de plastic bak, en knoop die dicht waar de slang onder de bak in gaat. Zo voorkom ik dat de lavasteen en de watten uit de bak gespoeld worden. Plaats het pompje en de filterbak in het diepste deel van het vijvertje. Zo valt het pompje niet droog en blijft het pompen. Veeg get aangezogen vuil regelmatig van de zuigkorf, zodat die niet dichtslibt.

zondag 25 april 2021

De Huismus heeft de nestkast ingepikt

De huismus is een een holenbewoner. De nestkast die bedoeld was voor de Bonte vliegenvanger is ingenomen de een huismussen koppel. Nou ja, er stond ook geen bordje bij "alleen voor de Bonte vliegenvanger". En dan nog, wie het eerst komt het eerst maalt.


De huismus heeft de nestkast voor de Bonte vliegenvanger ingepikt

De Huismus is een algemene en zeer bekende broedvogel in dorpen en steden. Stevig gebouwd, met grote snavel en verhoudingsgewijs grote kop. Mannetjes en vrouwtjes verschillen sterk, waarbij de mannetjes veel donkerder gekleurd zijn. Het mannetje heeft een grijs petje met roodbruine zijden, grijze wangen, grijs onderlichaam en brede witte vleugelstrepen. Dominante mannetjes hebben meer zwart op de borst dan mussen lager in de rangorde. Het vrouwtje kenmerkt zich door tamelijk eenvormig lichtbruin kleed, heeft een opvallende wenkbrauwstreep achter het oog. Het mannetje heeft een donkergrijze kegelvormige snavel, bij het vrouwtje is de snavel lichter en geler van kleur. Korte leverkleurige poten.

Huismussen stellen prijs op een rommelige menselijke omgeving, met struikgewas, schuren, weilanden met vee, gemorst graan en zo verder. Talrijkst in dorpen en in oudere buitenwijken, met rommelige tuinen. Als er veel hoge bomen staan, verdwijnt de huismus. Broedt van eind maart tot in augustus. De huismus heeft twee tot drie legsels per broedseizoen met elk 4-6 eieren. Huismussen broeden in een los kolonieverband. Het nest wordt vooral gemaakt onder dakpannen, in gaten en kieren van gebouwen en in mussenkasten. Het slordige nest bestaat uit takjes, stro, veertjes en hondenharen. Broedduur: 11-12 dagen. De jongen zitten zo'n 17 dagen op het nest. Als de jongen uitvliegen, worden ze daarna nog 1-2 weken gevoerd door de ouders.


Het menu van de huismus bestaat uit zaden, granen, insecten, bloemknoppen, brood, bessen, pinda's en vetbollen. In broedtijd voornamelijk insecten. De huismus is in de laatste twintig jaar sterk in aantal afgenomen. De Huismus was lange tijd de talrijkste Nederlandse broedvogel, maar moest die plek afstaan aan de Merel. Sinds 1975 of eerder zijn de landelijke aantallen vermoedelijk gehalveerd. De grootste afname lijkt voorbij: de recente aantallen schommelen. De verspreiding overlapt met die van concentraties mensen. Huismussen zijn het talrijkst bij oudere huizen in een deels groene, liefst wat rommelige omgeving aan stadsranden of op het platteland. In strakke nieuwbouwwijken en het versteende hart van grote steden zijn ze schaars of ontbreken ze bij gebrek aan nestgelegenheid en/of voedsel.

Jongen uitgevlogen merels bedelen om eten

Vanmorgen was het aanvankelijk bewolkt, dus verkoos ik om een wandeling te gaan maken. Toen de zon het dan toch begon te winnen van de bewolking ben ik naar de tuin bij onze schuur gegaan. Daar zag ik de merel met een paar jongen die achter hem aan huppelde om wat eten af te bedelen.


Vader merel zoekt in de tuin onder de dorre bladeren naar wormen, spinnen en kevers om de bedelende jonge te voeden. Maar de honger van de jongelingen is nauwelijks te stillen. Ze zitten nog in de volle groei en dat kan alleen door veel eiwitten binnen te krijgen. en daar zijn heel veel wormen en rupsen voor nodig. Pas uitgevlogen jongen kunnen vaak nog niet goed vliegen maar worden nog wel gevoerd door de ouders.

Nadat de jongen uitgevlogen zijn, begint het vrouwtje vaak alweer met de bouw van het volgende nest of met het restaureren van het bestaande nest. Merels hebben twee of drie nesten per jaar. Het mannetje gaat nog tot zo'n twee weken na het uitvliegen door met voeren van de steeds zelfstandiger wordende jongen.


Als talrijkste broedvogel in Nederland ontbreekt de Merel alleen in landschappen waar geen bomen of struiken te vinden zijn. De hoogste dichtheden per vierkante kilometer zitten in stedelijk gebied met veel groen, in agrarisch cultuurland met veel heggen en in randen van gevarieerde loofbossen. Van schuwe bosvogel is de Merel in de afgelopen twee eeuwen veranderd in een succesvolle cultuurvolger.

De aantallen namen ook in de afgelopen tientallen jaren nog toe, deels door het bezetten van nieuwe gebieden zoals in uitbreidingswijken of bosaanplant, vooral in Nederland. Sinds ongeveer 2005 stagneren de aantallen of nemen ze licht af. Dit zou een gevolg kunnen zijn van enkele droge voorjaren, die ongunstig zijn voor de vooral van regenwormen levende Merel. Hoewel vaak waarneembaar, zijn er geen bewijzen dat predatie van nesten en jongen door Eksters van betekenis is voor de populatie Merels.

zaterdag 24 april 2021

De Groenling verblijdt mij elke keer weer

De Groenling verblijdt mij elke keer weer. Zijn mooie groen/gele kleur schittert als de zon er op staat. Zijn zang bestaat uit een roep; "didididi", ook een nasaal "djuwie", gevolgd door een mooie lange haal "tsjwèèè".


Zijn mooie groen/gele kleur schittert als de zon er op staat.

De Groenling heeft de afgelopen jaren, net als de Merel te leden gehad van infectieziekten. Bij de Merel was het de besmettelijke ziektes Usutu. Bij de Groenling was het Trichomonas (Het Geel) die de soort trof. Gelukkig zien we dat de Groenling zich vanaf 2018 weer herstel en wat resulteerde in een toename bij de Groenling.

Regelmatig stelt men een verhoogde sterfte vast bij vinken. Een warme zomer kan voor een hoogtepunt in de sterftecijfers zorgen. Onderzoek wijdt de parasiet ‘Trichomonas gallinae’ als schuldige aan. Deze eencellige parasiet heeft sinds jaar en dag een bedenkelijke reputatie bij duivenmelkers. Vooral in het zuidwesten van Engeland stelde men tot 2017 enkele alarmerende toenames vast van Trichomoniasis bij vinkachtigen, zoals Groenling en vink en zelfs bij huismus. De aangetaste dieren vertonen symptomen van algemeen ziek zijn (suf en rechtopstaand verenkleed), ze kwijlen en geven soms voedsel over. Slikken en ademen gaan moeilijk, het verenkleed rond de bek is vochtig en soms is er een nekzwelling te zien. Na een ziekteverloop van verschillende dagen tot weken zijn de vogels duidelijk vermagerd. Men weet dat Trichomonas gallinae gevoelig is aan uitdroging en niet lang buiten de gastheer kan overleven. Het is dan ook zeer aannemelijk dat de besmetting, zoals bij duiven, wordt overgedragen wanneer ouderdieren hun jongen voeden door kropinhoud door te geven of wanneer drinkwater besmet is met speeksel of mest van zieke dieren.

Er bestaat een goed geneesmiddel, maar dat moet gedoseerd worden. Dit lukt gemakkelijk bij vogels in gevangenschap, maar bij vogeld in de vrije natuur is dit onbegonnen werk. Daarom is een preventieve aanpak, die het doorgeven van de besmetting bemoeilijkt, te overwegen. Dat kan gebeuren door het hygiënisch houden van drink- en voederplaatsen, door enerzijds dagelijks vers voedsel en zuiver water te verstrekken en anderzijds voedertafels en drinkwatervoorzieningen regelmatig te ontsmetten met antiseptica. Wanneer de kans zich voordoet is het zeer nuttig om dode vogels, die verdacht worden van Trichomoniasis, aan een ‘post mortem onderzoek’ te onderwerpen. Dit zal veel duidelijkheid brengen, want op een levend dier is de diagnose moeilijk te stellen. Hoewel de parasiet Trichomonas gallinae ongevaarlijk is voor mensen, is ziektebewaking bij wilde vogels geen overbodige luxe.


Zijn zang bestaat uit een roep; "didididi", ook een nasaal "djuwie", gevolgd door een mooie lange haal "tsjwèèè".

Vogels zingen om vrouwtjes te lokken en hun territorium af te bakenen. De zang of roep van vogels verschilt vaak per seizoen. Zo is de zang van b.v. de Roodborst in de winter anders als tijdens het broedseizoen. Bij zangvogels geldt dat meestal enkel de mannetjes zingen. Roodborsten vormen hierop een uitzondering. Roodborst-vrouwtjes zingen ook, vooral in de herfst. Luidkeels laten beide sexen hun parelende zang, afgewisseld met hoge tonen, de lucht in schallen. Andere vogels zingen in de winter helemaal niet. Verder kennen vogels diverse soorten geluiden om daarme te communiceren. Bij gevaar is de alarmroep totaal anders als een lokroep.

In het broedseizoen zingt de groenling doorgaans na zonsopgang, op zonnige dagen, vanuit een boomtop of soms tijdens een opmerkelijke, vleermuisachtige vlucht (met trage, diepe vleugelslagen). Ook op de voedertafel is de groenling een vaak voorkomende en opvallende verschijning.

vrijdag 23 april 2021

De Tjiftjaffen zijn weer terug uit zuid Europa

De Tjiftjaf was vanmorgen in onze tuin bij mijn fotohut op zoek naar kleine spinnetjes in de Rosebottel struik. De Tjiftjaf is weer terug uit hun overwinteringsgebieden in het zuiden om in Spanje en Portugal of Noord Afrika, vooral Marokko. In milde winters overwinteren honderden Tjiftjaffen in ons land, met name in het westen en zuiden en in het rivierengebied.


De Tjiftjaf is het best te onderscheiden van een Fitis door de zang, maar de Tjiftjaf heeft donkere pootjes, de Fitis heeft lichte bruinroze pootjes.

De fitis broedt op de grond of laag in de begroeiing, meestal in droge tot vochtige halfopen landschappen met voldoende opslag, van heide tot bos, moeras en agrarisch gebied. Hij verdedigt zijn territorium op agressieve wijze ten opzichte van soortgenoten. Verblijft in droge tot vochtige halfopen landschappen: heide, bos, agrarisch gebied. Hoewel de fitis laag bij de grond broedt, heeft hij struweel nodig om te foerageren.

De fitis begint eind april aan het broedseizoen en legt één broedsel per jaar, van 4-8 eieren. Broedduur 12-14 dagen. Nest bevindt zich goed verborgen op de grond. De jongen zitten 12-16 dagen op het nest en worden tot twee weken na uitvliegen gevoerd door voornamelijk het vrouwtje.


In milde winters overwinteren honderden Tjiftjaffen in ons land, met name in het westen en zuiden en in het rivierengebied. Ze zoeken veelal stedelijk gebied op of struweel en ruigte nabij water. De weggetrokken vogels keren in maart terug, met jaarlijkse verschillen tot enkele weken afhankelijk van het weer in die maand. De voorjaarstrek, waarbij ook noordelijke vogels betrokken zijn, houdt in het binnenland aan tot eind april en langs de kust tot half mei. De najaarstrek begint in augustus en piekt in de tweede helft van september en begin oktober. Eind oktober is de meeste trek voorbij.

Merel 1e en Groenling 40e in top 100 zangers

De Merel staat in de Top 100, als het op de mooist zingende vogel in Nederland aan komt. Begin januari 2010 werd de uitslag bekend gemaakt in het BNNVARA radioprogramma Vroege Vogels. Uit de stemmen blijkt dat de zang van de merel mooier dan die van nachtegaal en zanglijster. Na telling van de ruim vijfenzeventigduizend stemmen die zijn uitgebracht, is op 3 januari 2010 de hele Top 100 uitgezonden.


De Merel was de beste in de top - 100 van de Nederlandse zangers

Vrijwel iedereen in Nederland hoort in het voorjaar de merel. Je hoeft er je slaapkamerraam maar voor open te zetten. Bij zonsopgang en ’s avonds in de schemering zit de merelman nog luidkeels fluiten. En dat wordt, als je de uitslag ziet erg op prijs gesteld. Zie ook de hoge klassering van roodborst en winterkoning. Niet iedereen kent de Zwartkop en de Tuinfluiter, maar zij eidigde als zesde en achtiende. Beide zijn ook erg aanwezig in grote tuinen, parken en gemengde bossen. Nu is het een telling waar iedereen aan mee mocht doen. Logisch dat de tuinvogels winnen, zou je denken. Voor een deel is dat ook zo. Dat de Merel er als winnaar uit kwam heeft daar wellicht mee te maken. Daar doe ik ook niets aan af, maar dat de Tuinfluiter, de Merel, de Wielewaal, Vink, Spotvogel, Dodaars en Cetti's Zanger slecht uit de enquête kwamen, komt zeker daar een gebrek aan bekendheid.

Vogel Top 100 lijst: 1 Merel - 4190, 2 Nachtegaal - 3331, 3 Zanglijster - 2548, 4 Roodborst - 2545, 5 Winterkoning - 2539, 6 Tuinfluiter - 2339, 7 Bosuil - 2108, 8 Veldleeuwerik - 2089 9 Koolmees - 1918 10 Putter - 1769 11 Grote lijster - 1697 12 Grutto - 1540 13 Fitis - 1534, 14 Wielewaal - 1504, 15 Vink - 1466, 16 Boomklever - 1427, 17 Heggenmus - 1407, 18 Zwartkop - 1247, 19 Boomleeuwerik - 1221, 20 Koekoek - 1163, 21 Kievit - 1145, 22 Groene specht - 1140, 23 Bosrietzanger - 1100, 24 Boerenzwaluw - 1018, 25 Wulp - 973, 26 Pimpelmees - 960, 27 Huismus - 924, 28 Blauwborst - 888, 29 Buizerd - 874, 30 Geelgors - 801, 31 Grote Bonte Specht - 801, 32 Gierzwaluw - 779, 33 Goudvink - 769, 34 Spreeuw - 742, 35 Fluiter - 722, 36 Sijs - 677, 37 Hop - 666, 38 Spotvogel - 652, 39 Roerdomp - 612, 40 Groenling - 603, 41 Boompieper - 602, 42 Tjiftjaf - 582, 43 Kleine Karekiet - 578, 44 Scholekster - 573, 45 Gekraagde Roodstaart - 559, 46 Grasmus - 540, 47 Grote Karekiet - 474, 48 Rietzanger - 473, 49 Bonte Vliegenvanger - 471, 50 Zwarte Specht - 467, 51 Tureluur - 463, 52 Kneu - 456, 53 Korhoen - 450, 54 Kraanvogel - 428, 55 Oehoe - 423, 56 IJsvogel – 397, 57 Steenuil - 341, 58 Nachtzwaluw - 339, 59 Turkse Tortel - 324, 60 Ooievaar - 313, 61 Goudplevier - 282, 62 Staartmees - 273, 63 Baardman - 268, 64 Houtduif - 263, 65 Braamsluiper - 260, 66 Zilvermeeuw - 260, 67 Sprinkhaanzanger - 258, 68 Boomvalk - 254, 69 Dodaars - 253, 70 Boomkruiper - 249, 71 Kleine Bonte Specht - 247, 72 Watersnip - 240, 73 Raaf - 239, 74 Huiszwaluw - 234, 75 Zwarte Roodstaart - 221, 76 Zwarte Mees - 217, 77 Eider - 205, 78 Regenwulp - 205, 79 Kauw - 202, 80 Ransuil - 199, 81 Tapuit - 198, 82 Kerkuil - 196, 83 Gaai - 185, 84 Barmsijs - 184, 85 Zomertortel - 184, 86 Appelvink - 183, 87 Fazant - 182, 88 Grauwe Gans - 182, 89 Roodborsttapuit - 181, 90 Snor - 181, 91 Kleine Zwaan - 176, 92 Rietgors - 176, 93 Kluut - 169, 94 Witte Kwikstaart - 167, 95 Kwartel - 157, 96 Bontbekplevier - 156, 97 Goudhaan - 156, 98 Smient - 149, 99 Cetti's Zanger – 142, 100 Paapje - 138.


De Groenling werd 40e zangvogel. Zijn zang is niet te vergelijken met die van de Merel. De zang gaat met trillers en een nasaal "tsjwèèè…".

De Groenling doe nog zo z'n best, om te imponeren. Bij het Nederlandse publiek werd deze zangvogel minder gewaardeerd, maar de Groenling vrouwtjes waarderen hem des te meer. Ook de concurrentie weet dat ze op hun hoede moeten zijn. Hoe meer, hoe mooier en hoe harder de Groenling zingt, des te meer respect hij afdwingt bij zijn mannelijke soortgenoten.

Zangvogels (Passeriformes) zijn een grote orde van de moderne vogels. Ze vormen de soortenrijkste groep vogels, met zo'n 60% van alle soorten. De zangvogels zijn waarschijnlijk de jongste orde van de vogels en stammen uit het Oligoceen of misschien het Eoceen. Zangvogels zijn bekende diermuzikanten. Zij onderscheiden zich op muzikaal gebied van andere vogels, door de ver ontwikkelde syrinx. De zangvogels hebben zeven spieren om muziek te produceren.

DNA-onderzoek naar de taxonomie van de vogels laat zien dat de traditionele indeling van de orde door moleculair-genetisch onderzoek redelijk goed wordt ondersteund. Bijvoorbeeld de eerste onderverdeling in: eigenlijke zangvogels (Oscines) en Suboscines of schreeuwvogels. Deze eerste onderverdeling in twee clades wordt bevestigd door dit onderzoek. Daarentegen blijken de naaste verwanten de papegaaiachtigen en wat verder de valken en de seriema's te zijn. Deze groepen zijn samen weer een onderdeel van een grotere groep die wel de 'landvogels' genoemd wordt. Deze indeling verschilt wel sterk van de traditionele indeling van voor het tijdperk van het DNA-onderzoek.

De Turkse tortel (Streptopelia decaocto)

De Turkse tortel (Streptopelia decaocto) is een duif die tegenwoordig vrij algemeen in Noordwest-Europa voorkomt. De Turkse tortel heeft een uitzonderlijk groot voortplantings- en verspreidingsvermogen. Ze kunnen tot wel vijf legsels per jaar grootbrengen, waarbij hun jongen zich over zeer grote afstanden kunnen verspreiden.


De Turkse tortel (Streptopelia decaocto)

Deze vogel heeft een licht beigegrijs verenkleed, met een zwart-witte nekband en een contrasterende zwarte iris. De snavel is relatief kort en de poten leverkleurig. In de vlucht vallen de lichte vleugelpartijen en buitenste staartpennen op. De staart is van onderen voor de helft wit. Het verenkleed is bij beide geslachten gelijk. De lichaamslengte bedraagt 31 tot 34 cm en het gewicht 150 tot 250 gram. Ze kunnen ongeveer 15 jaar oud worden.

De Turkse tortel bouwt een eenvoudig nest bestaande uit losse takjes die in elkaar gestoken een 'platje' vormen. In dat nest worden steeds twee eieren gelegd. Het broedsel mislukt regelmatig, maar door steeds weer opnieuw een nest te maken lukt het de meeste Turkse tortels eens per jaar jongen vliegvlug te krijgen. De Turkse tortel kan dan ook broedend worden aangetroffen in alle maanden van het jaar. Een ei is uitgebroed in 14-18 dagen en de jongen kunnen na 15-19 dagen uitvliegen. De jongen hebben in hun nek nog geen zwarte ring.


De vogel heeft een lang voortplantingsseizoen, hij kan zelfs 's winters broedend worden aangetroffen. Doordat tot vijf broedsels per jaar kunnen worden groot gebracht is snelle uitbreiding van een populatie mogelijk. Jongen uit een eerste legsel doen een paar maanden later zelf alweer mee aan de voortplanting. Er zijn weinig of geen vogels die zich zo snel kunnen vermenigvuldigen.

De jongen worden op het nest intensief beschermd doordat een ouder er lang (boven)op blijft zitten. Ook als de jongen "te groot" worden zal een ouder er nog vaak bij zitten. Eenmaal uitgevlogen beginnen de jongen al snel zelf eten te zoeken. Een week later maken de ouders zich alweer op voor het volgende broedsel.

woensdag 21 april 2021

De Groenling zingt uit volle borst

De Groenling zat vanmorgen uit volle borst te zingen in de Wilde kersenboom die bij mijn fotohut in bloei staat. Mooi om te zien dat hij zijn kropveren opzet en de snavel ver open sperde. Zang met kanarieachtige trillers en een nasaal "tsjwèèè…".


Mooi om te zien dat hij zijn kropveren opzet en de snavel ver open sperde.

Het lied van de groenling zit vol rollers en rinkelende belletjes. Hij sluit het lied vaak met een sneer af; 'tsjwèèè'. De groenling heeft twee typische zangvormen waarvan de sneer een agressiezang is naar rivaliserende mannetjes toe. Het andere type is een serie afwisselende hoge en lage tonen die warm klinken. Deze zang heeft een sociale functie en is vaak in groepen te horen. Deze twee types kunnen door elkaar gehoord worden maar ook los van elkaar. Een zingende groenling zit niet altijd stil op een takje zoals de meeste zangvogels. Deze vogel heeft echt een baltsvlucht en zingt terwijl die slalommend door de lucht vliegt. Hij imponeert met de zang én de vlucht om zo kenbaar te maken dat hij de baas is.


De Wilde kers, of zoete kers (Prunus avium, synoniem: Cerasus avium) is een tot 20 meter hoge boom uit de rozenfamilie (Rosaceae), die van nature ook in België en Nederland voorkomt. Alle delen van de plant, behalve de rijpe vrucht, bevatten geringe hoeveelheden giftige blauwzuurglycosiden. De zoete kers is een kensoort voor de klasse van de eiken- en beukenbossen op voedselrijke grond. De zoete kers is echter veel bekender in aangeplante vorm, als leverancier van kersen. De boom wordt dan ook wel "kersenboom" of "kers" genoemd, vooral in België, alwaar de zure kers (Prunus cerasus) ook bekend is onder de naam "kriek". Ooit waren kersenboomgaarden een beeldbepalend element in veel landschappen, maar de bekende hoogstamboomgaarden zijn aan het verdwijnen. In de tijd van de hoogstamboomgaarden leverde deze soort ook een zeer gewaardeerd hout, geschikt voor meubels, maar dit is grotendeels van de markt verdwenen.

De Rode eekhoorn in een Wilde kersenboom

Vanmorgen kwam de Rode eekhoor weer bij de fotohut. Het is al weer een tijdje geleden dat ik hem daar zag. Niet dat hij er een tijd niet kwam, maar dat moet dan ook samenvallen met de momenten dat ik er ook ben.


De Rode Eekhoorn eet de nootjes op in een Wilde kersenboom, die hij net daarvoor op de grond heeft gevonden.

De Rode eekhoorn of Gewone eekhoorn is de bekende roodachtige eekhoorn met de grote pluimstaart en pluimpjes aan de oren die regelmatig in een Nederlands bos te zien is. Een gewone eekhoorn bouwt meestal verscheidene nesten hoog in de bomen. Deze nesten worden gebouwd van takken, boombast, bladeren en mos. In de winter brengen eekhoorns het grootste deel van de dag en nacht in hun winternest door en komen ze slechts af en toe naar buiten om wat eten te halen. In de herfst hebben ze daarvoor op een groot aantal plekken voedselvoorraden verstopt. In de zomer gebruiken ze hun nesten ook intensief. Bijvoorbeeld om jongen te krijgen en te schuilen voor regen of warmte.

De eekhoorn, ook Rode eekhoorn of Gewone eekhoorn (Sciurus vulgaris) genaamd is de in Europa meest voorkomende eekhoorn. De eekhoorn is 20 tot 28 centimeter lang en 250 tot 350 gram zwaar. De borstelige pluimstaart is van 15 tot 20 centimeter lang. Het is een omnivoor, die tot de knaagdieren behoort.


De Wilde kesr, of zoete kers (Prunus avium, synoniem: Cerasus avium) is een tot 20 meter hoge boom uit de rozenfamilie (Rosaceae), die van nature ook in België en Nederland voorkomt. Alle delen van de plant, behalve de rijpe vrucht, bevatten geringe hoeveelheden giftige blauwzuurglycosiden. De zoete kers is een kensoort voor de klasse van de eiken- en beukenbossen op voedselrijke grond.

De zoete kers is echter veel bekender in aangeplante vorm, als leverancier van kersen. De boom wordt dan ook wel "kersenboom" of "kers" genoemd, vooral in België, alwaar de zure kers (Prunus cerasus) ook bekend is onder de naam "kriek". Ooit waren kersenboomgaarden een beeldbepalend element in veel landschappen, maar de bekende hoogstamboomgaarden zijn aan het verdwijnen. In de tijd van de hoogstamboomgaarden leverde deze soort ook een zeer gewaardeerd hout, geschikt voor meubels, maar dit is grotendeels van de markt verdwenen.

dinsdag 20 april 2021

De Appelvink kwam weer in onze tuin terug

Afgelopen zaterdag (17 april 2021) verscheen de Appelvink in de tuin bij onze schuur. Vandaag maakte ik geen video. Die maakte ik zaterdag al. In juli 2019 kwamen de Appelvinken ook in de tuin. Toen kwamen ze op het voer en het vijvertje bij mijn fotohut. De Appelvink Juveniel kwam toen dorst lessen.


Net als zaterdag, kwam de Appelvink vanmorgen weer terug.

De Appelvink (Coccothraustes coccothraustes) is een zangvogel uit de familie van vinkachtigen (Fringillidae). Het is de enige vertegenwoordiger van het geslacht Coccothraustes. De appelvink is te herkennen aan zijn typische roep, zijn forse bouw, de witte vleugelvelden en de witte eindband op zijn staart. Het verspreidingsgebied van de appelvink beslaat een groot gedeelte van Europa en Azië. In het grootste deel van het Europese leefgebied is de appelvink een standvogel. Hij leeft in loofbossen, gemengde bossen en parken, waar hij het grootste deel van de dag in de bovenste boomlagen ophoudt.

De Appelvink is een forsgebouwde vinkensoort. Een volwassen vogel heeft een lichaamslengte van 16,5 tot 18 centimeter en een vleugelspanwijdte van 29 tot 33 centimeter. Ter vergelijking; een gewone Vink haalt 15 cm van kop tot staart. Het gewicht varieert van 46 tot 70 gram, waarbij het mannetje gemiddeld iets zwaarder is dan het vrouwtje. De relatief grote kop is oranjebruin met een zwarte kin, keel en teugel. De Appelvink heeft een forse, dikke nek met een grijze nekband. De zware, kegelvormige snavel is metaalachtig donkerblauw in de zomer en wordt hoornkleurig in de winter. De korte poten zijn lichtbruin gekleurd. Op de bovenzijde is het verenkleed donkerbruin op de mantel en wat lichter gekleurd op de stuit en staart. Het uiteinde van de korte, rechthoekige staart heeft een witte eindband. Aan de onderzijde is de appelvink overwegend rossig bruin. De arm- en handpennen van de lange vleugels zijn elk voorzien van een witte vlek in het midden, zodat ze in de vlucht een opvallende witte baan vormen.


De geslachten vertonen slechts weinig seksuele dimorfie. Bij het mannetje is de kop en stuit duidelijk oranjebruin en de onderzijde rossig bruin. Bij het vrouwtje is het verenkleed hier wat valer gekleurd. Ook heeft het vrouwtje minder zwart rond de snavelbasis en zijn de slagpennen grijs gekleurd. Bij het mannetje zijn de slagpennen glanzend zwart.

De appelvink is een schuwe vogel die gewoonlijk bij de minste verstoring wegvliegt. Hij brengt het grootste deel van de dag door in hoge boomkronen, met name tijdens het broedseizoen. De appelvink komt alleen op de grond om te drinken of, in het najaar en de winter, zich te voeden met gevallen zaden. Hierbij blijft hij altijd in de buurt van bomen.

zaterdag 17 april 2021

De Appelvink (Coccothraustes coccothraustes)

Vanmorgen zag ik een Appelvink man in een boom zitten. Nadat ik er enkele foto's van maakte schakelde in over op videomodus. Deze mooie vogel heb ik andere jaren ook bij mijn fotohut in onze tuin gezien, maar vandaag had hij alle tijd van de wereld om een tijd langer te blijven zitten, waarbij hij wel regelmatig van zitplek wisselden.


De Appelvink (Coccothraustes coccothraustes)

De Appelvink (Coccothraustes coccothraustes) is een zangvogel uit de familie van vinkachtigen (Fringillidae). Het is de enige vertegenwoordiger van het geslacht Coccothraustes. De appelvink is te herkennen aan zijn typische roep, zijn forse bouw, de witte vleugelvelden en de witte eindband op zijn staart. Het verspreidingsgebied van de appelvink beslaat een groot gedeelte van Europa en Azië. In het grootste deel van het Europese leefgebied is de appelvink een standvogel. Hij leeft in loofbossen, gemengde bossen en parken, waar hij het grootste deel van de dag in de bovenste boomlagen ophoudt.

De Appelvink is een forsgebouwde vinkensoort. Een volwassen vogel heeft een lichaamslengte van 16,5 tot 18 centimeter en een vleugelspanwijdte van 29 tot 33 centimeter. Ter vergelijking; een gewone Vink haalt 15 cm van kop tot staart. Het gewicht varieert van 46 tot 70 gram, waarbij het mannetje gemiddeld iets zwaarder is dan het vrouwtje. De relatief grote kop is oranjebruin met een zwarte kin, keel en teugel. De Appelvink heeft een forse, dikke nek met een grijze nekband. De zware, kegelvormige snavel is metaalachtig donkerblauw in de zomer en wordt hoornkleurig in de winter. De korte poten zijn lichtbruin gekleurd. Op de bovenzijde is het verenkleed donkerbruin op de mantel en wat lichter gekleurd op de stuit en staart. Het uiteinde van de korte, rechthoekige staart heeft een witte eindband. Aan de onderzijde is de appelvink overwegend rossig bruin. De arm- en handpennen van de lange vleugels zijn elk voorzien van een witte vlek in het midden, zodat ze in de vlucht een opvallende witte baan vormen.


De geslachten vertonen slechts weinig seksuele dimorfie. Bij het mannetje is de kop en stuit duidelijk oranjebruin en de onderzijde rossig bruin. Bij het vrouwtje is het verenkleed hier wat valer gekleurd. Ook heeft het vrouwtje minder zwart rond de snavelbasis en zijn de slagpennen grijs gekleurd. Bij het mannetje zijn de slagpennen glanzend zwart.

De appelvink is een schuwe vogel die gewoonlijk bij de minste verstoring wegvliegt. Hij brengt het grootste deel van de dag door in hoge boomkronen, met name tijdens het broedseizoen. De appelvink komt alleen op de grond om te drinken of, in het najaar en de winter, zich te voeden met gevallen zaden. Hierbij blijft hij altijd in de buurt van bomen.