Vanmorgen fietste ik langs het Goor, de Flaestoren en Raamsloop. Het Goor, de Flaes zijn de twee grote vennen op Landgoed De Utrecht. Langs de Flaes staat een kijktoren, de Flaestoren. Deze is 21 meter hoog en biedt uitzicht over de omgeving met natuurlijk over het water van de Flaes. Door de begroeiing is de Kleine Flaes net niet te zien. Als je het fietspad volgt kom je langs herberg 'In den Bockenreyder', een trekpleister voor toerisme en voor vele een startpunt van een natuurwandeling. Ter hoogte van "Den Bock" haakt een gravelfietspad aan die u naar Landgoed Wellenseind leidt. Langs de zuidgrens van Wellenseind leidt een nieuw gravelpad naar het beekje de Raamsloop. Het gebied aan beide zijde van de beek is ingericht als vloeiveld, om water te bergen bij grote regenbuien. In de video neem ik u mee door deze mooie omgeving.
Even langs, het Goor, de Flaestoren en Raamsloop
Na een winterse periode is het de komende tijd ronduit zacht winterweer! Zodoende krijgen we voor het 12e jaar op rij een groene kerst in Nederland. 's Avonds en overdag blijft het 9 tot 10° boven nul. De dooi werd ingezet door een regenfront. Overal staan plassen water, de sloten en beken staan tot de rand gevuld en in vennen staat het water ook op de hoogte stand. Goed voor het herstel van het grondwaterpijl.
Bijna dagelijks halen de middagtemperaturen waarden van 10 graden en hoger. Vooral vrijdag en zondag (dat is eerste kerstdag) kan het plaatselijk liefst 13 graden worden. Dat is ruim twee keer zo hoog als het langjarig gemiddelde voor deze tijd van het jaar. Ook de nachten zijn ronduit zacht met minima tussen 7 en 10 graden. Van vorst en gladheid is dus voorlopig geen sprake meer.
Vooral de eerste dagen is het weerbeeld soms kletsnat. In totaal kan tot en met de kerstdagen plaatselijk meer dan 70 millimeter regen vallen, neerslag van de afgelopen twee dagen meegerekend. Daarmee is het de natste periode sinds eind september (toen viel lokaal ruim 100 millimeter in relatief korte tijd). Winterse neerslag kunnen we rond de kerstdagen alleen terug vinden in delen van Scandinavië. het noorden van Denemarken en de Alpen. Maar in dat laatste geval moet je wel tot boven de 2000 meter stijgen, want in de lagergelegen wintersportgebieden valt ook gewoon warme regen.
Tijdens de kerstdagen is het circa 10 graden en op eerste kerstdag kan het zuiden zoals gezegd lokaal 13 graden halen. Na kerst gaat de temperatuur langzaam omlaag. Rond 27 / 28 december koelt vooral de bovenlucht flink af. Op het 850 hPa vlak komen enige tijd temperaturen voor tot rond -7 graden; op 'leefniveau' geeft dat dan maxima tussen 6 en 8 graden. De nachten kunnen dan ook weer eens rond het vriespunt uitkomen. Meer kou zit er dit kalenderjaar vermoedelijk niet meer in.
Vanmorgen heb ik voor het eerst sinds een jaar een wandeling gemaakt van ongeveer 3 Km. Lekker met 1 kruk de Hulselse bossen in. Heerlijk met dit mooie winterweer. Vier en een halve week geleden kreeg ik een nieuwe heupprothese. De eerste vier weken moest ik met 2 krukken oefenen met lopen. Daarna mag dat met 1 kruk. In de plaats van altijd het zelfde rondje wandelen in het dorp koos ik vanmorgen om de bossen tussen Hulsel en Reusel eens als doel te stellen.
Revalideren is een kwestie van training, waarbij je goed naar je lichaam moet luisteren. Zoals met andere trainingen, is het normaal dat je aan het einde het tempo een beetje terug valt. Weerplaza spreekt van een behoorlijk winterse decemberweek. Na een grijs weekend zien we deze week de zon regelmatig. Wel is het koud en vanaf woensdag is kans op winterse buien. Na een grijze zondag neemt in de nacht de kans op enkele opklaringen toe. Dit maakt de temperatuurverwachting voor de nacht wat onzeker. Onder bewolking wordt het amper kouder dan -1, maar bij een brede opklaring zakt het kwik landinwaarts gemakkelijk richting -5 graden. Ook kunnen er dan mistbanken ontstaan.
Maandag en dinsdag worden fraaie winterdagen met af en toe wat wolken, maar op beide dagen zonnige perioden. Maandag wordt het 0 tot 2 graden, dinsdag is het met maxima tussen +1 en -1 nog iets kouder. Op beide dagen is de (zuid)oostenwind slechts zwak, waardoor je met warme winterkleding van de kou weinig last zal hebben. In de nachten komt het landinwaarts tot matige vorst met minima tussen -5 en -7 graden. Dit geldt zowel voor de nacht van maandag naar dinsdag als waarschijnlijk de daaropvolgende nacht.
Woensdag start koud met in het hele land een aantal graden vorst. De wind draait van het oosten geleidelijk naar het noordwesten tot westen. Daarmee kunnen enkele winterse buien vanaf de Noordzee over het land trekken. De meeste buien komen in de noordwestelijke helft van het land voor. Het wordt iets warmer dan dinsdag met 0 graden langs de oostgrens en 3 graden in de kustregio’s.
Na de eerste nachtvorst van het najaar tooide de Neterselse Heide wit. Het had 's nachts 4 graden gevroren. Omdat de luchtvochtigheid 's nachts nog erg hoog was werden we 's morgens getrakteerd op een echt winters landschap, vooral omdat de zon zo fel op de ontstane rijp scheen.
De Neterselse Heide na de eerste nachtvorst
De Neterselse Heide was mijn speeltuin tijdens mijn jeugd. Ik ben daar 1250 meter hemelsbreed vandaan geboren. Vanmorgen maakte ik met de mountainbike een rondje over een deel van dit natuurgebied. De opnames zijn gemaakt met een GoPro Hero 9, die voor op het frame was bevestigd.
De Neterselse Heide is in 2004 door de gemeente voor € 1 verkocht aan Brabants Landschap. Het gebied is gelegen ten noorden van Netersel en is 229 ha groot. Op de Neterselse Heide vindt men droge, maar vooral ook natte heide. Moeraswolfsklauw, beenbreek en klokjesgentiaan komen er voor, evenals witte snavelbies en zonnedauw. Van de vogels kunnen blauwe kiekendief, boomleeuwerik en roodborsttapuit worden genoemd. Een zeldzaam bostype is het dophei-berkenbroek. Dit bestaat uit open begroeiing van zachte berk op zure, voedselarme natte bodem. Het bos groeit traag en de bomen worden niet hoger dan 5 à 10 meter. De begroeiing bestaat uit dopheide, gagel, veenmossen en bulthaarmos. Op de natte zure en voedselarme bodems komt vegetatie van het Dopheideverbond voor. Karakteristieke soorten zijn hier Dopheide, Pijpestrootje, Trekrus, Veenbies en Veenpluis. Dit vegetatietype is vaak vergrast met Pijpestrootje.
Als gevolg van een verminderde toestroming van grondwater in Neterselse Heide ontstaat verzuring. Deze ligt diep en heeft daardoor een ontwaterende werking. Zowel Mispeleindse en Neterselse Heide en Landschotse Heide grenzen aan landbouwgebied. Vooral de zuidelijke gelegen landbouwgebieden zijn van nature de wat hoger gelegen water voedingsgebieden. Door een combinatie van factoren (grondwaterstandsdaling, eutrofiëring, successie) zal heide vergrassen.
Lepelaars foerageren in ondiep water. Op de Flaes en het Goorven in het zuidoosten van Landgoed de Utrecht zaten de afgelopen weken grote aantallen Lepelaars, groepen van 50 en zelfs 75 vogels. Ook het Beleven in Reusel is geliefd onder de Lepelaars. Een groep van ongeveer 22 doet dagelijks het Reuselse Beleven aan om daar naar voedsel te zoeken. Lepelaars die in het zuiden van Europa overwinteren hebben een hogere overleving dan vogels die naar de ‘traditionele’ overwinteringsgebieden in West-Afrika vliegen. Toch blijven opvallend veel vogels ieder najaar helemaal naar Afrika vliegen.
De Lepelaars die in ons land broeden, overwinteren langs de Atlantische kust tussen Frankrijk en Senegal. Dit houdt in dat sommige Lepelaars maar 2,000 km per jaar hoeven te vliegen van- en naar hun overwinteringsgebied, terwijl anderen meer dan 10,000 km afleggen. De Lepelaarpopulatie is hard gegroeid, dus misschien is de variatie het resultaat van een toenemend aantal Lepelaars dat in slechtere gebieden is gaan overwinteren omdat de goede gebieden vol zitten. De meeste Lepelaars trekken naar Mauritanië en de delta bij Senegal. Een andere deel blijft in Zuid-Frankrijk, Spanje en Portugal overwinteren. Slechts enkele vogels wagen het om de Nederlandse winter voor lief te nemen.
De Lepelaar vliegt gewoontegetrouw verder dan goed voor hem is
Lepelaars die in het zuiden van Europa overwinteren hebben een hogere overleving dan vogels die naar de ‘traditionele’ overwinteringsgebieden in West-Afrika vliegen. Toch blijven opvallend veel vogels ieder najaar helemaal naar Afrika vliegen. De lepelaars laten hiermee zien dat gewoontegetrouw gedrag een belangrijke beperking kan zijn bij de noodzakelijke aanpassing van vogels aan een veranderend klimaat of leefgebied. Onderzoek liet zien dat vogels die niet helemaal naar Afrika doorvlogen, een hogere overleving hadden. De vogels die in Frankrijk of op het Iberische schiereiland (Spanje en Portugal) bleven, hadden ruim tien procent meer kans om de volgende zomer te halen dan de Afrika-gangers. Op basis van de getallen zou men verwachten dat er in de loop der jaren steeds meer lepelaars in Europa blijven. De onderzoekers zagen inderdaad zo’n verschuiving, maar lang niet zo groot als gedacht.
Ecologische theorieën gaan ervan uit dat vogels gebieden met een lagere kwaliteit alleen gebruiken als de soortgenotendichtheid in de betere gebieden te hoog wordt. Op een relatief kleine schaal, bijvoorbeeld binnen een broedgebied, lijkt die theorie ook te kloppen. Maar onderzoek toont aan dat op de schaal van een complete trekroute andere mechanismen sterker zijn; hun gewoontegetrouwe trekgedrag ‘dwingt’ de vogels keuzes te maken die niet langer de beste voor ze zijn.
De lepelaars geven met hun trekgedrag belangrijke aanwijzingen naar bijvoorbeeld de gevolgen van snelle omgevingsveranderingen. Ook al ervaart een deel van de vogels dat het in een ander overwinteringsgebied beter toeven is, toch blijven grote groepen de oude gewoonten trouw. Dat ‘traditionele’ gedrag maakt het voor een populatie dus moeilijker om zich aan te passen aan veranderingen in het klimaat of in hun leefgebied, bijvoorbeeld ten gevolge van menselijke ingrepen.
Grote bonte spechten hakken elk jaar een nieuwe nestholte in een boom, vaak op een andere plaats in de zelfde boom. Dat deden ze ook in het bos waar ik een jaar eerder de Grote bonte specht filmde. Tijdens het filmen vlogen beide ouders eind april onafgebroken af en aan met rupsjes en insecten om hun hongerige nakomelingen te voeden. Bij het verlaten van het nest namen ze de uitwerpselen van de jonge vogels in het nest mee om die ver van het nest te dumpen.
De nestzorg van de Grote bonte specht
De Grote bonte specht is de meest algemene specht van Nederland. Zowel mannetje als vrouwtje roffelt op takken met een korte snelle roffel om territorium en paarband te versterken. Grote bonte spechten hakken in bomen een nestholte uit met een rond gat. Ze hebben een voorkeur voor zachte houtsoorten, zoals berken. In tegenstelling tot wat zijn naam doet vermoeden is de grote bonte specht een relatief kleine spechtensoort. Een volwassen exemplaar meet doorgaans 20 tot 24 centimeter en weegt 60 tot 110 gram. De vleugelspanwijdte bedraagt 34 tot 39 centimeter. In tegenstelling tot wat zijn naam doet vermoeden is de grote bonte specht een relatief kleine spechtensoort.
Het uithakken van een nestholte duurt gemiddeld 14-25 dagen. Zowel het mannetje als het vrouwtje hakken de langwerpige holte uit. De nestopening is ongeveer 5,5 cm breed en die leidt naar een ronde nestholte die 20-30 cm diep ligt en zo’n 12-15 cm breed is. Hetzelfde gat wordt vaak meerdere jaren na elkaar gebruikt. In de nestholte worden de eieren gewoon op het hout gelegd. Eveneens wordt er gebruik gemaakt van nestkasten. Overigens worden veel nestkasten ook zwaar beschadigd door het hakken rond het vlieggat. Dit wordt ook gedaan om bij de jonge vogels en/of de eieren te komen die uit het nest worden geroofd.
De IJsvogels op deze foto's die ik 16 april 2016 fotografeerde op Landgoed Wellenseind is mogelijk de mooiste vogel van Nederland. Strenge winters zijn fataal voor deze visetende vogel. De IJsvogel houdt niet van ijs. Als het water dichtgevroren is kan de IJsvogel niet bij de visjes, die het enige voedsel van deze vogel. Een korte menulijst dus voor deze Kingfisher, zoals die in het Engels wordt genoemd. Kingfisher is eigenlijk een betere naam voor de IJsvogel, die ijs maar niets vindt.
Achter de mooiste foto- en videomomenten zit altijd een verhaal. Zo ook bij deze. Daarom zijn ze ook zo mooi. Het zijn de opwindende momenten die een natuurfotograaf mee maakt, op zoek naar iets wat niet alledaags is. Ik ontdekte eind maart 2016 de aanwezigheid van de IJsvogel toen ik op een zondagmorgen met de fiets in de buurt van een nabij gelegen bosgebied op verkenning was naar een mooi fotomoment. Ik zag de IJsvogel langs de oever van een beekje uit het bosgebied vliegen. Een dag later heb ik contact opgenomen met de beheerder van het betreffende privé landgoed. Toen ik hem vertelde dat ik graag op zoek wou gaan naar de plek waar de vogel zich op zou kunnen ophouden en toestemming voor kwam vragen om deze vogel te fotograferen, was de toestemming snel verleend. Ik mocht het terrein betreden en zo veel foto's maken als ik maar wou. De beheerder wist zelfs de vermoedelijke nestplaats, die hij ook met mij deelden.
Na twee verkenningsweken heb ik een observatietent geplaatst op korte afstand van het nest. Op een strategische plek heb ik ook een stok over de beek gelegd. De stok diende als tussenstop voor de IJsvogel, tussen zijn aanvliegroute en het nest. En dat werkte. De vogel maakte met grote regelmaat gebruikt van de zitplaats, zowel bij het aanvliegen, als bij het verlaten van het nest. De observatietent was zo opgesteld dat de vogel, zittend op de stok, beeldvullend konden worden gefotografeerd. Zeven weken heeft de observatietent daar onafgebroken gestaan, mede om de tent voor de vogels, één te laten worden met de omgeving. Honderden foto's en twee video's heb ik kunnen maken, voornamelijk in de weekeinde.
Op korte afstand van mij thuis stromen twee kleine beekjes: de Reusel en de Raamsloop. In het najaar van 2015 raasde een storm over het bosgebied tussen Lage Mierde en Hilvarenbeek. Een bosgebied, bestaande uit Landgoed 'De Utrecht' van ca. 2500 hectare en Landgoed 'Wellenseind' van nog eens 162 ha is puur natuur, waarbij Wellenseind de meest ongerepte van de twee. Aan het beekje de Reusel stond een grote eikenboom die bij die storm omwaaide. De boom waaide om, met de stam van de beek af, het bos in. Het gevolg; aan de waterkant van de beek richten zich een wand op met aarde die bijeen gehouden werd door de wortels van de omgewaaide boom. Een ideale plaats voor de IJsvogel om er een nestgang in uit te graven. Meerdere gangen werden gegraven. Bij de eerste pogingen stuiten de vogel op de wortels van de boom, waarna er een nieuwe gang gegraven werd. Het beekje voorziet weliswaar niet in de benodigde vis, maar niet ver daar vandaan zijn twee grote vijvers waar wel veel vis op zit. Op ongeveer 800 meter vliegen is er nog een natuurven met ondiep water. De condities zijn dus prima voor deze vogel: helder water in de buurt en volop vis.
De baarstjes met de kop naar voren in de snavel van de IJsvogel zegt dat de eitjes uitgekomen zijn. Hoe groter het visje hoe groter de kuikens.
Tussen het aan en afvliegen van de IJsvogel zat vaak zo'n twintig minuten tot een half uur. Soms, als alle jonge vogels in het nest een visje hadden gekregen, duurde het vaak een uur voordat een van de ouders weer naar het nest terugkeerde. De ene keer kwam het mannetje, dan weer het vrouwtje. Ze wisselde elkaar af met het aanvoeren van kleine visjes die met de kop uit de snavel gedragen werden. Daar kun je ook aan zien dat er jonge uit de eitjes gekomen zijn. De kleine baarsjes hebben stekeltjes, en moeten met de kop naar binnen gewerkt worden. Zo haken de stekels zich niet vast in de keeltjes en slokdarm van de vogels. De eerste dagen krijgen de jonge kuikentjes erg kleine visjes, later als ze groter worden neemt ook het formaat van de visjes toe.
Als dank heb ik de terreineigenaar en zijn beheerder een aantal mooie foto's (digitaal) en een paar fotovergrotingen gegeven. Dit als blijk van dank, voor zowel de toestemming om daar op elk moment dat ik dat wou te mogen fotograferen en als dank voor de spontane gastvrijheid.
De IJsvogel op het Beekje de Reusel
Hoe vreemd het misschien ook mag klinken: De naam IJsvogel doet zijn naam geen eer aan. Een IJsvogel kan niet tegen langdurig strenge winters met wekenlange vorst en sneeuw. Dan leggen ze massaal het loodje omdat ze dagelijks vis moeten vangen om is leven te blijven. Vis is het enige op de menukaart van de IJsvogel. De Engelse naam is meer toepasselijk; 'Kingfisher', of te wel 'Koningsvisser'.
IJs- zou dan van het Oudhoogduitse (8ste eeuw) isarn afgeleid zijn. Isa is ‘ijs’ en Arn ‘arend’ dus dat zou dan op ijsarend uitkomen. En de manier waarop de IJsvogel al stootduikend zijn vis vangt, lijkt op hoe bijvoorbeeld de visarend dat doet. Arn zou heel vroeger ook gewoon ‘vogel’ zijn geweest, waardoor Isarn letterlijk op IJsvogel uitkomt. Maar het kan ook zijn dat de naam IJsvogel niks met ijs te maken heeft. Isarn betekent namelijk als geheel ook ‘ijzer’. En de felblauwe kleur van de IJsvogel zou dan gelinkt zijn aan de blauwglanzende kleur van ijzer. Het Duitse woord voor ijzer is ook Eisen.
In de 11de eeuw bestond in het Oudhoogduits isanuogal waarin het woord vogel voorkomt. In de verklaring met ijzer zou dit dan ‘ijzervogel’ betekenen. Het grappige is dat het in de verklaring met ijs een tautologische samenstelling wordt. Het woord vogel komt er twee keer in voor: Is+arn+uogal => IJs+arend+vogel.
Laat de naam IJsvogel in een willekeurig gezelschap van vogelaars vallen, en ze beginnen te glimmen en enthousiast over hun waarnemingen te vertellen. Een beetje natuurfotograaf heeft de mooie vogel boven aan op zijn wensenlijstje staan. Met zijn afstekende blauwe en oranje kleuren is het een van de mooiste, zo niet dé vogels van Nederland, maar ook een van de schuwste en dus moeilijk te spotten. Een waarneming begint vaak met het waarnemen van de roep van de IJsvogel, een hoge piep, ‘tsie-ti tsie-ti’ waarmee hij zijn komst aankondigt. Even later vliegt hij voorbij, pijlsnel en laag over het water. IJsvogels horen bij stromend en liefst kronkelend beekjes. Zo’n beek of rivier biedt een IJsvogel twee cruciale zaken; voedsel en onderdak. Voedsel in de vorm van waterleven, onderdak in de vorm van gaten in de rechte uitgesleten oevers waar hij graag zijn nestgang en nestholte in graaft. Soms maakt de IJsvogel handig gebruik van een omgewaaide boomstam, die aan de waterkant van zijn fundamenten is losgescheurd bij een flinke najaar- of voorjaarstorm.
Een maand geleden zag ik tijdens een fietstocht door de Kempische Boswachterij ten noorden van de Postelseweg tussen Eersel en Postel een achtergebleven stuk van een afgezaagde dennenstam die bijna in z'n geheel begroeit was door de Citroenstrookzwam. Deze zwam is vrij zeldzaam. Volgens de Verspreidingsatlas zijn er tussen 1990 en heden slechts 157 vindplaatsen bekend (atlasblokken).
Een achtergebleven stuk van een afgezaagde dennenstam is bijna in z'n geheel begroeit door de Citroenstrookzwam.
De Citroenstrookzwam (Antrodia xantha) vormt vaak kleine, korstvormige (resupinate) vruchtlichamen (van enkele cm) maar kan op stronken en andere verticaal georiënteerde oppervlakken grotere vruchtlichamen vormen met knobbels (schijnhoeden). Kenmerkend zijn de heldergele kleur die bij oudere vruchtlichamen verbleekt tot grauwwit en de kleine, met het oog nauwelijks zichtbare, gaatjes (5-7/ mm). Bij twijfel zijn de amyloïde reactie en de bittere smaak aanvullende kenmerken.
De soort veroorzaakt bruinrot, hetgeen soms goed aan het roodbruin, in blokjes verrotte hout is te zien. Er is voorgesteld deze soort met andere amyloïde Antrodia-soorten (zoals de Kussenvormige strookzwam A. carbonica) in het geslacht Amyloporia te plaatsen, maar dat wordt onvoldoende ondersteund door moleculair onderzoek. Wel is een nauwe verwantschap tussen A. carbonica en A. xantha naar voren gekomen.
De Citroenstrookzwam (Antrodia xantha) in detailweergave.
Ecologie verspreiding
De Citroenstrookzwam (Antrodia xantha) is een vrij zeldzame soort die saprotroof voorkomt op dood naaldhout, vooralvan larix (36%), grove den (30%), douglasspar (24%) en in mindere mate spar(6%) (n = 33). Er iséén vondst bekend van loofhout, nl. amerikaanse eik. De groeiwijze is resupinaat met knobbelige verdikkingen op verticale vlakken. Stronken kunnen geheel worden overgroeid maar de soort groeit ook op liggende stammen en op bewerkt hout.
Het hout waarop de soort voorkomt, is meestal al enigszins verrot (bruinrot). De landelijke verspreiding is nagenoeg beperkt tot de hogere zandgronden en het Limburgse heuvelland hetgeen zal samenhangen met de beschikbaarheid van geschikt substraat in de vorm van stronken en stammen van naaldhout. Vondsten van vruchtlichamen, die niet snel vergaan (maar wel wit worden), kunnen het gehele jaar door worden gevonden.
De Citroenstrookzwam is in Nederland voor het eerst vastgesteld in 1966 en stond in het Overzicht van 1995 nog te boek als “zeer zeldzaam”. Sindsdien is er sprake van een sterke toename van het aantal waarnemingen en duidelijke uitbreiding van het voorkomen. De soort is wijdverbreid op het noordelijk halfrond maar is ook bekend uit Australië.
Wie in het najaar langs de Flaes wandelt of fietst kan genieten van de watervogels die daar verblijven. Op de video die ik daar opgenomen heb is een groep van zo'n 50 tot 75 Lepelaars te zien. Ze foerageren al een aantal dagen in het kniehoog water. Op de achtergrond zijn zo'n 13 Zwarte ooievaars te zien, net als de Aalscholvers die regelmatig onder water duiken.
De Flaes als pleisterplaats voor Lepelaars
De Lepelaar (Platalea leucorodia) is een vogel uit de familie der ibissen en lepelaars. De lepelaar heeft een lengte van ongeveer 80 tot 93 cm. De lepelaar is onmiddellijk herkenbaar aan de aan het uiteinde spatelvormig verbrede zwarte snavel, die aan de voorzijde geel is. De vogel is wit met gele/lichtoranje plekken. De verlengde kopveren vormen een bossige kuif. De vogel komt voor in vennen, bij sloten, op slikken en wadden. Het voedsel bestaat uit vis, waterdieren, slakken, insecten en wormen, ook weleens plantendelen. De Lepelaars die wij gedurende de vogeltrek zien, overwinteren vooral langs de West-Afrikaanse kust, zoals in het tropische waddengebied Banc d'Arguin voor de Mauritaanse kust.
In het najaar vliegen de vogels via Noord- en Zuid-Spanje. In deze gebieden blijven ze een week of twee om krachten op te doen om verder te kunnen trekken. In totaal kan de trektocht wel twee maanden duren.
De ene keer zitten ze op de Flaes, dan weer op het Goor. Twee vennen die slechts 1 Km van elkaar liggen. Beide vennen liggen in het zuiden van Landgoed De Utrecht, op grondgebied van Lage Mierde. Het overgrote deel van het landgoed ligt op grondgebied van Esbeek. Het Goorven, dat met 5,6 ha het grootste ven in de omgeving is. Landgoed De Utrecht kent drie grote vennen als de Flaes, de Kleine Flaes en het Goorven. De Flaes heeft een oppervlakte van 4,9 ha, de Kleine Flaes is 1,8 ha groot en het Goorven 5,6 ha.
De natuurreservaten het Goor en de Flaes vormen een kern van het vogel eldorado op het landgoed. Gelegen tussen uitgestrekte boscomplexen, omringd door de natte Neterselse- en Mispeleindse heide, roepen deze oeroude vennen herinneringen op aan lang vervlogen tijden, toen alleen een oude turfsteker op de hoogte was van het bestaan van deze sompige moerassen. Momenteel telt het landgoed in totaal meer dan 130 soorten broedvogels met beroemde soorten als de genoemde ijsvogel, nachtzwaluw, zwarte specht, bonte specht, kerkuil, bosuil, wulp. Zelfs een kolonie Aalscholvers broeden in bomen midden in de Flaes, die vanaf het 22 meter hoge balkon van de Flaestoren goed waren te zien gedurende de vroege broedperiode.
'De IJsvogel op het Beekje de Reusel' is een video die ik met een camcorder heb opgenomen. Deze camera heeft een kleine sensor, die goede 4K beelden maakt, maar toch niet kan evenaarde met mijn GoPro 9 en mijn Nikon D500. Echter deze beelden zijn al in 2016 opgenomen en opnieuw met de orgionele beelden op een andere wijze gemonteerd als de video die ik destijds publiceerde.
De IJsvogel op het Beekje de Reusel
De ijsvogel is een opvallende verschijning door zijn contrasterende blauwe bovendelen en oranje onderdelen, maar ook een zeer schuwe soort die zich weinig laat zien. Deze soort is de enige ijsvogelsoort die tot in noordelijk Europa voorkomt, inclusief Nederland en België. De meeste ijsvogels leven in de tropen. De ijsvogel is aan de bovenzijde overwegend blauw, waarbij de veren van de kop en vleugels iriserend blauwgroen zijn, en op het midden van de rug lichter tot kobaltblauw. De staartveren zijn wat donkerder. De veren aan de borst en buikzijde zijn warm oranje, en steken hiermee duidelijk af. Van de snavel tot achter het oog is op de wang een oranje oogstreep aanwezig, die abrupt overgaat in een helder witte streep. Ook de keel is wit. De poten van een volwassen ijsvogel zijn oranje tot rood van kleur.
De mannetjes zijn enkel van de vrouwtjes te onderscheiden aan de kleur van de basis van de ondersnavel, die bij het vrouwtje voor het grootste deel tot volledig oranje is. Ook kan er bij het vrouwtje in de basis van de bovensnavel oranje voorkomen. De ondersnavel van het mannetje kan tot een derde van de lengte, gezien vanaf de basis, oranje zijn. Juvenielen onderscheiden zich van volwassen exemplaren door het valere verenkleed met donkergrijs gerande borstveren, een kortere snavel met een bleke snavelpunt, en donkerbruine poten.
De ijsvogel is een typische viseter en is dus sterk aan water gebonden. Vanwege zijn voorkeur voor steile wanden om in te broeden, komen ze vaak voor bij stromend water, omdat daar van nature door erosie steile oevers ontstaan. Ook stilstaande visrijke wateren met begroeiing vormen een prima leefomgeving. In het grootste deel van het verspreidingsgebied is de soort algemeen, maar in sommige gebieden wordt de ijsvogel met uitsterven bedreigd.
Het ijsvogelpaar had een nest op Landgoed Wellenseind. De ouders vlogen om het anderhalve uur op en neer met kleine visjes in de snavel voor de jonge in het nest.
De Groene specht in de houtwal in Netersel achter in ons weiland. De Groene specht is een schuwe specht. Fotograferen is eerder geluk dan wijsheid. Vaak zitten ze op de grond op zoek naar mierden die ze met hun lange tong uit de mierennesten halen. Mieren zitten vaak in grasland dicht aan het grondoppervlak. Op graslanden waar het gras pas gemaaid is zijn ze vaak te zien. De mierennesten zijn dan goed bereikbaar, wat de spechten natuurlijk niet aan zich voorbij laten gaan.
Groene specht (Picus viridis) vrouw in de houtwal
De Groene specht is een standvogel die zich ophoudt in open loofbossen, hoogstamboomgaarden, parken en oude houtsingels. Hij broedt meestal in een zelfgehakt hol in een oude loofboom. In de zomermaanden bestaat zijn voedsel vooral uit grote mieren (vooral rode bosmieren) en wordt meestal op de grond verzameld. De lachende roep van de groene specht is een opvallend kenmerk. Roffelt niet vaak en zwak, dat is meer voor de zwarte specht.
De groene specht is een forse vogel, met in vlucht opvallend groene stug en stuit en diep golvende vlucht. De kop van de groene specht is opvallend getekend met rode kruin en zwarte vlek rondom het oog. Mannetjes hebben daarnaast ook nog een rode vlek onder het oog, deze vlek is bij vrouwtjes zwart. Ze hebben een grijze dolksnavel. Onvolwassen vogels zijn zwaar gevlekt over het gehele lichaam. De kenmerkende lachende roep van de groene specht valt vaak het eerst op. Heeft een diepe golvende vlucht en zoekt vaak op de grond naar mieren.
Groene spechten broeden vooral in het kleinschalige cultuurlandschap met oude bomen en in de duinen, maar steeds vaker in polders in recreatiebossen, stadsparken en sportparken. In grote bosgebieden broedt hij vaak alleen langs de randen of rond kale stukken. De soort ontbreekt in grootschalige open landschappen en gebieden met een hoge grondwaterstand. Een nest maakt hij in oude loofbomen. Het voedsel zoekt de groene specht hoofdzakelijk op de grond. Insecten, vooral mieren staan boven op de menukaart van deze specht. Kan flink tekeer gaan op een mierenhoop. De groene specht is een uitgesproken standvogel die in strenge winters grote verliezen lijdt.
Tussen 1975 en 2000 onderging de verspreiding een opmerkelijke verandering. De soort verdween uit grote aaneengesloten bosgebieden op de zandgronden. Tegelijkertijd nam hij sterk toe in het Deltagebied (door het ouder worden van singels) en het rivierengebied (in feite een terugkeer, nadat hij er in eerdere instantie verdween). Als geheel nam de landelijke stand eerst af, maar sinds 1990 weer fors toe. Een terugval rond 2010 kan samenhangen met enkele sneeuwrijke winters. Ook in het verleden bleek de stand gevoelig voor lang aanhoudende sneeuwperioden. Iets waarmee de op de grond naar mieren zoekende Groene Specht slecht uit de voeten kan.
In het voorjaar zag ik een Grote bonte specht, die uit het vlieggat zat te turen. Enkele weken later zag ik dat de specht een nieuwe holte in de boom had uitgehakt. Ik ben later nog enkele malen teruggegaan om te kijken of het nest ook bewoond was. Voor zover ik het kon beoordelen is de holte niet afgemaakt, of een van de partners is om een of andere reden om het leven gekomen.
De Grote bonte specht in de oude berk
Grote bonte spechten hakken in bomen een nestholte uit met een rond gat. Ze hebben een voorkeur voor zachte houtsoorten, zoals berken. In tegenstelling tot wat zijn naam doet vermoeden is de grote bonte specht een relatief kleine spechtensoort. Een volwassen exemplaar meet doorgaans 20 tot 24 centimeter en weegt 60 tot 110 gram. De vleugelspanwijdte bedraagt 34 tot 39 centimeter. In tegenstelling tot wat zijn naam doet vermoeden is de grote bonte specht een relatief kleine spechtensoort.
De Grote bonte specht (Dendrocopos major) broedt in bossen, parken, grote tuinen, langs (zand)wegen en allerlei cultuurlandschappen. De grote bonte specht zoekt zijn voedsel in vrijwel alle vegetatielagen. In de zomer voedt hij zich voornamelijk met insecten en andere ongewervelden, in de winter vooral met plantaardig voedsel, zoals zaden van naaldbomen. Zaden van naaldbomen beslaan dan het grootste deel van zijn dieet. Hiervoor klemt de specht de kegelvrucht in een zogenaamde 'spechtensmidse', om vervolgens de zaden er uit te hakken. Naast zaden eet de grote bonte specht beukennootjes, eikels, noten, bessen en hars. Ook bezoekt hij regelmatig voedertafels, ook in stedelijk gebied. In tegenstelling tot wat zijn naam doet vermoeden is de grote bonte specht een relatief kleine spechtensoort.
Hoe meer bos, hoe meer Grote Bonte Spechten. De dichtheid van deze soort is dan ook het hoogst in de zwaar beboste delen van de zandgronden. Sinds 1975 breidde deze specht zich echter ook uit over de opener delen van het land, zodat hij tegenwoordig alleen nog in de meest boomloze landschappen ontbreekt. De opmars in Laag-Nederland was mogelijk door de toename van opgaande beplanting aldaar. De landelijke stand neemt nog steeds toe, iets dat bevorderd wordt door toenemende ouderdom van het Nederlandse bos en extensiever, op meer natuurlijk bos gericht beheer. In beide gevallen betekent dit meer voedsel en nestgelegenheid voor de Grote Bonte Specht.
Eerder deze week liet Thijs van der Zanden uit Reusel op Facebook weten dat het boek "De vliegenfamilies met drie voetkussentjes" waar hij ook een aan heeft bijgedragen. Hij had de Engelse versie 'Females attack humans and horses'. Het wetenschappelijk, 252 bladzijden tellende, boek over 'De vliegenfamilies met drie voetkussentjes' kreeg hij als dank voor het beschikbaar stellen van een foto van de zeldzame Gele gifoogdaas - Atylotus fulvus - die hij maakte in de Reuselse Moeren. Zijn foto is te zien rechtsonder op pagina 163 van het boek. De foto’s toont de Gele gifoogdaas (Atylotus fulvus). Een beet van de vrouwtjes van deze soort kan behoorlijk wat last veroorzaken.
Vandaag kreeg ik de Nederlandse versie van het boek in de brievenbus, die ik bestelde bij Veldshop.nl.
De vliegenfamilies met drie voetkussentjes
In deze gids zijn acht vliegenfamilies beschreven die drie voetkussentjes als gezamenlijk kenmerk hebben. Wapenvliegen, dazen en snipvliegen vormen de grootste families. De gids behandelt de meer dan 150 soorten die voorkomen in Noordwest-Europa. Zij vertonen een grote diversiteit in vormen, kleuren en levenswijze.
Het boek kwam tot stand in samenwerking van 'Stichting EIS'. Stichting EIS is het kenniscentrum voor insecten en andere ongewervelden. Bij de Jeugdbondsuitgeverij, is verschenen de Veldgids voor vliegenfamilies met drie voetkussentjes van Noordwest -Europa. In deze veldgids zijn acht vliegenfamilies beschreven die drie kussentjes aan hun voeten (tarsen) als
gezamenlijk kenmerk hebben. Het betreft oudere vliegenfamilies, al zijn zij niet allemaal nauw verwant. Meer dan 150 soorten worden beschreven, van de 'vervelende' dazen tot bont gekleurde wapenvliegjes, van de slanke houtvliegen tot minuscule spinvliegen en van de forse geurvlieg tot de slankpotige snipvliegen. Determinatietabellen worden ondersteund door functionele tekeningen, die de kenmerken helder toelichten. Soortteksten bieden kort informatie over voorkomen, vliegtijd en zeldzaamheid. Prachtige foto's ondersteunen het geheel.
Auteurs: Theo Zeegers & André Schulten
ISBN: 9789051070668
Uitgever: Jeugdbondsuitgeverij
Pagina’s: 256
Formaat: 17 x 24 cm
Bindwijze: Paperback
Afbeeldingen: Kleurenfoto's & lijntekeningen
Jaar van uitgave: 2021
Behalve de opnames die ik maakte van de Middelste bonte specht, behoren ook de opnames van de Zwarte specht tot mijn mooiste. Van de originele opnames heb ik nu - met beter montage hardware en software - een geremasterde
[1] versie gepubliceerd. Deze opnames zijn gemaakt in april. De tijd die ik nodig heb om te revalideren van mijn heupoperatie gebruik ik onder meer om mijn archief door te spitten en als het materiaal zich daar voor leent nieuwe video's van te monteren. Ik hoop dat jullie er plezier aan kunnen beleven.
De Zwarte spechten vertonen nestgedrag
De Zwarte specht ontdekte ik tijdens een vroege ochtendwandeling. Het vrouwtje trok mijn aandacht door tijdens het aanvliegen al naar het mannetje te roepen. Ze vloog richting een plaats waar ik eerder al een holte hoog in een boom had ontdekt. Verdekt onder camouflagemateriaal, op een behoorlijke afstand van het nest kon ik ze mooi op beeld vastleggen.
De specht heeft ook een scherpe, brede blik, waardoor hij veel details kan zien en vaker door illusies heen kan prikken. De Specht heeft een intuïtieve logica en deelt deze graag, maar de mensen die zichzelf als realisten zien, zullen moeite hebben met deze kijk op dingen.
De Grote bonte specht communiceert voornamelijk door op een tak te roffelen. Zwarte spechten communiceren meer vocaal: de vluchtroep (een rollend kruu-kruu-kruu-kruu) en de zitroep (klieéééé...) zijn vaker te horen. De baltsroep lijkt een beetje op het lachen van een Groene specht (Picus viridis). De de majestueuze Zwarte specht zoek je in de grote boscomplexen op de luide roffel en de opvallende roep. De Zwarte specht roffelt iets langzamer, is indrukwekkend luid en houdt langer aan. Het territorium van de Zwarte specht is groot en bestrijkt enkele vierkante kilometers. Ze verschuilen zich bovendien graag achter boomstammen. Bovendien zijn ze schaars. De kans dat je ze ziet is dan ook niet zo groot, laat staan dat je ze ziet bij hun nestholte.
Zwarte spechten komen het meest voor in uitgestrekte naaldbossen, afgewisseld door beukenlanen en percelen waarin ze broeden. Ze hakken de nestholte vooral uit in de dikkere beuken, maar ook in dunnere populieren. Foerageren doen ze graag in jong naaldhout waar ze op zoek gaan naar mieren (vooral houtmieren) maar ze eten ook larven van in dood hout levende kevers.
Deze Kuifmees was zaadjes uit een dennenappel aan het pulken. Hun voedsel bestaat in de zomer uit insecten, insectenlarven, spinnen en andere kleine diertjes, maar in het najaar en de winter eet hij vooral zaden van naaldbomen. De kuifmees zoekt vooral naar dode berkenbomen, waarin het vrouwtje een nestholte uithakt. Daarmee is de Kuifmees de enige mees die niet aangewezen is op oude spechtenholtes of holtes die ontstaan zijn door uitrotting van takoksels.
De kuifmees (Lophophanes cristatus, vroeger Parus cristatus) is een zangvogel uit de familie van echte mezen (Paridae). De kuifmees is 10,5 tot 12 cm lang, even lang als de pimpelmees. Hij heeft een opvallende kuif die fijn zwart-wit getekend is en een zwart-witte tekening op het gezicht. De kuif kan plat over de kruin gelegd worden. Het verenkleed is aan de bovenzijde grijsbruin en de onderzijde is vuilwit en wat geelachtig aan de flanken. De voorkop is wit met een gebogen zwarte oogstreep. Verder heeft het dier een zwarte halsband, een donkere snavel en donkerbruine poten.
De kuifmees zoekt vooral naar dode berkenbomen, waarin het vrouwtje een nestholte uithakt. Daarvoor moet het hout wel zacht genoeg zijn, in tegenstelling tot spechten heeft de kuifmees geen ingebouwde schokdempers in de kop die de hakschokken kunnen opvangen. Het nest bestaat uit mos en korstmos en de binnenbekleding wordt afgewerkt met haren, wol en soms ook veren en spinrag. Het wordt enkel door het vrouwtje gemaakt.
Kuifmezen zijn nogal territoriale vogels die het gehele jaar in hun broedgebied verblijven. Alleen jonge vogels vormen in de winter zwervende groepjes. In het voorjaar zoeken ze alsnog een eigen territorium, waar ze de rest van hun leven blijven. De kuifmees heeft misschien wat onverwachte vijanden: spechten zijn dol op mezeneieren en schromen niet een nestje kuifmezen op te eten.
Deze video heb ik samengesteld van niet eerder gebruikte opnames. De tijd die ik nodig heb om te revalideren van mijn heupoperatie gebruik ik onder meer om mijn archief door te spitten en als het materiaal zich daar voor leent nieuwe video's van te monteren. Deze opnames zijn gemaakt in april. Ik hoop dat jullie er plezier aan kunnen beleven.
De Boomklever metselt de nestingang op maat
Boomklevers zijn holenbroeders. Ze kunnen zelf geen holte in een boom uithakken, dus gebruiken ze oude spechten nestholtes. Om te voorkomen dat predatoren het nest binnen kunnen dringen metselt de nestingang zo op maat dat zij er zelf nog net door kunnen. Groter vogels of marters kunnen niet door de opening, tenzij ze de opening verder open breken. Maar dat kost tijd. In die tijd kan de Boomklever de aanvallers verjagen.
De boomklever is een metselaar die de doorgang van het vlieggat aanpast met een mengsel van modder en zaagsel dat nog in het nest is achtergebleven tijdens het hakwerk van de specht, die de holte een jaar eerder heeft uitgehakt. Het metselwerk wordt enkel door het vrouwtje uitgevoerd, een taak die enkele dagen in beslag neemt.
Soms gaat de metseldrang zo ver dat ze openingen van bijna 10 cm dicht metselen tot een opening van ongeveer 4 cm. Boomklevers die in nestkasten broeden, maken soms een versterkt dakoverstek boven de vliegopening. De bodem van het nest wordt bedekt met schilfers dennenschors en dode blaadjes. Ze leggen één of twee keer eieren vanaf april met per legsel meestal 6-9 eieren. Boomklevers broeden vaak meermaals in hetzelfde nest.
Soortenrijke oudere bossen met loofbomen met veel stamoppervlakte en enkele open plekken zijn uitstekend geschikt voor de boomklever. Ook in parken en tuinen te zien. Het voedsel van de boomklever wordt gezocht door nauwkeurig de schors van bomen te inspecteren op insecten. Ook zaden en noten worden gegeten; boomklevers kunnen dan ook gezien worden terwijl ze verwoed inhakken op een met de poten vastgehouden vrucht.
Een van mijn mooiste video-opnames die ik maakte was die van de Middelste bonte specht. De Middelste bonte specht kon ik volgen vanaf het uithakken van het nest, tot en met het uitvliegen van de jonge vogeltjes. Van de orgionele opnames heb ik nu - met beter montage hard- en software - een geremasterde versie
[1] gepubliceerd waarbij de broedcyclus deze mooie specht mooi te zien is. Ik hoop dat jullie er plezier aan kunnen beleven.
De Middelste bonte specht, hoog in de Boom
De laatste jaren herpakten de Middelste bonte spechten zich weer. Landelijk zijn middels meldingen aan Waarneming.nl en aan Sovon een kleine 300 territoria in kaart gebracht, waarvan liefst 140 in de omgeving van het Twentse Losser. Zo'n jaar of tien kwamen ze in heel Nederland voor, en toen waren we al euforisch over dat aantal. Daarna is het aantal afgenomen, maar de laatste jaren zijn de aantallen en het verspreidingsgebied weer toegenomen. Twente telt nog altijd de meeste Middelste bonte spechten, maar in zuid- en zuidoost Brabant, en Limburg (vooral zuid Limburg) worden ze ook meer gezien. In de stilte van het bos hoor je het luidruchtige 'biek-biek-biek', de roep van de Middelste Bonte Specht. Het klinkt net wat scheller en ketsender dan vergelijkbare agitatie-roepjes van de Grote Bonte Specht.
In de Brabantse Kempen is er een natuurgebied waar ik deze opnames maakte. De landgoederen Wellenseind in Lage Mierde, en het aansluitende Landgoed De Utrecht, zijn een mooie habitat voor de Middelste bonte specht. Daar komen veel oudere loofbomen voor, waar de Middelste bonte specht zich graag ophoudt. Vooral wilgen, berken en populieren zijn geschikte boomsoorten om een nest in uit te hakken. Het zijn wat zachtere houtsoorten, waar het uithakken wat makkelijker maakt dan b.v. de den, beuk en de eik, waar de nestholtes van de Groene specht vaak in te vinden zijn.
Van afgelopen woensdagmorgen tot donderdagmiddag heb ik in het ziekenhuis doorgebracht voor een heupoperatie. Ik heb een volledige heupprothese gekregen. Gedurende het laatste jaar kreeg ik steeds meer last van mijn heup, waarbij de pijn en de immobiliteit mij veel beperkingen oplegde. Van wandelen door de natuur om foto's en video's te maken verplaatste ik mij op een e-bike. Apparatuur nam ik mee in een foto-fietstas en het statief achter op de bagagedrager. Daarbij moest ik mij ook steeds meer beperken tot wat er langs een weg of zandpad te zien was omdat verder dan enkele tientallen meters van de fiets, de kant in lopen ook niet meer te doen was. Nu verwacht ik dat ik na 6 weken revalideren langzaam de draad weer langzaam op kan pakken. Tijdens mijn revalidatieperiode zal ik hier enkele foto's uit mijn archief publiceren.
De Koperwiek bij mijn fotohut, verscholen in de bessenstruik.
De Koperwiek is een lijster met koperrode 'oksels' die in vlucht opvallend zijn. Het zijn karakteristieke broedvogels van de naaldbossen van Scandinavië. Koperwieken zijn alleen in september tot mei in Nederland te zien, vooral op besdragende struiken in parken en tuinen en op weilanden grenzend aan hagen en bosjes. Koperwieken hoor je in oktober overtrekken. Met een scherp en lang psriiiihhhh houden de vogels contact met elkaar. Ze trekken met miljoenen over Nederland, soms in enkele dagen of zelfs één dag. Bovendelen bruin en onderdelen wit met sterke donkere streping. De flanken en ondervleugel dekveren zijn koperrood gekleurd en vallen in de vlucht goed op. De kop is opvallend getekend met een roomwitte wenkbrauwstreep en een witte mondstreep.
Koperwieken zijn in de winter regelmatig (in groepjes) aan te treffen in weilanden, boomgaarden, bossen, parken en tuinen. Ze foerageren op besdragende struiken: duindoorn is populair, maar ook de bessen van hulst, lijsterbes en kardinaalsmuts worden graag gegeten. In zijn Scandinavische broedgebied broedt de koperwiek in dicht struikgewas en in bomen. Leeft vooral in naaldbossen, maar ook in berkenbossen en op bergvlaktes en zelfs in wilgenbos.
In de winter voornamelijk wormen, bessen en zaden, in broedtijd insecten, wormen en slakken. Koperwieken trekken in zuidwestelijke tot zuidoostelijke richting weg vanuit hun Fenno-Scandinavische broedgebieden. Er zijn terugmeldingen van geringde koperwieken uit Frankrijk en het Iberisch Schiereiland, Italië en landen tot aan de Zwarte Zee en Syrië. Koperwieken overwinteren in Midden- en Zuid-Europa. Nederland vormt ruwweg de noordgrens van het
overwinteringsgebied. Ze trekken 's nachts en overdag in soms grote groepen. In september en vooral oktober zijn ze met noordenwind soms massaal in Nederland aan te treffen. De voorjaarstrek valt minder op en vindt vooral in Oost-Nederland plaats in maart en april.
Het Heideknotszwammetje groeit in Hooge Mierde op Natuurgebied Zwartven. Het vruchtlichaam van de Heideknotszwam groeit op de grond in bossen en struikgewas, tussen grassen en mossen op heide en veenmoerassen. De vruchtlichamen groeien op de grond in bossen en struikgewas, tussen grassen en mossen op heide en veenmoerassen. Ze groeien meestal in kleine groepjes. Het is waarschijnlijk een mycorrhiza-schimmel met planten uit de heidefamilie.
De Heideknotszwam was de laatste decennia bezig aan een comeback, schreef Nature today in 2019. De paddenstoel was in de jaren zeventig en tachtig door verzuring en vermesting een grote zeldzaamheid geworden in Nederland. Als ik naar de waarnemingen op waarneming.nl kijk lijkt de Heideknotszwam weer minder gevonden te worden. De Nederlandse Mycologische Vereniging probeerde in 2019 er achter te komen hoe het is gesteld met die comeback die er in 2019 leek te zijn. Dankzij de meldingen in 2020 nam het aantal atlasblokken op de verspreidingskaart in de Verspreidingsatlas met 27 toe van 310 eind 2019 naar 337 eind 2020.
Dat zijn geen grote aantallen. Het aantal van 337 atlasblokken, voor het gemak, 337 vindplaatsen, is geen aantal waarvan je mag verwachten dat dit kleine zwammetje vaak voor komt. In Nederland staat het Heideknotszwammetje dan ook op de rode lijst in de categorie 'Kwetsbaar'. Het vruchtlichaam heeft de vorm van een knotsvormige staaf, tot 15 cm hoog en 2 tot 12 mm dik, meestal recht, soms wormvormig. Glad of onregelmatig gestreept oppervlak, meestal dof, citroengeel, soms met een grijze of olijfkleurige tint.
De Heideknotszwam is een bodembewoner van voedselarme, zure zandgronden met een zekere dynamiek. De soort komt in bundeltjes of groepen voor, voornamelijk in open heidevegetaties, langs heidepaadjes, kalkarme duinheiden en vaak in voormalige stuifzandgebieden. Plaatselijk komen Heideknotszwammen ook voor in open dennenbossen, jeneverbesstruwelen en hoogveen. Ze is vooral een soort van jonge successiestadia. De voorkeur voor verstoven zand blijkt in het verspreidingspatroon uit concentraties van vindplaatsen op plaatsen met verstoven zand. In de kalkarme duinen worden Heideknotszwammen vooral in de wat lager gelegen en meer vochtige heidevlaktes gevonden. In de hogere duinheide duiken ze vooral op na periodes van regenval.
Al vroeg in de morgen zaten er ongeveer 90 Kleine Zwanen op de Flaes. De Flaes is een van de 3 vennen die in het zuidelijke deel van Landgoed De Utrecht liggen. Tijdens de voor en najaarstrek brengen de zwanen daar de nacht door. Het was nog vrij donker daar de zon nog maar net op aan het komen was, en stond dus nog erg laag.
Kleine zwanen op de Flaes bij opkomende zon
Vanaf de plek waar ik de opnames maakte (aan de westzijde en op een afstand van 350 tot 400 meter) had ik te maken met 70% tegenlicht. Vanaf een andere plaats zou de afstand bijna dubbel zo groot zijn geweest. Een plaats vanaf aan de zuidkant is niet toegankelijk. Doordat het 's nachts flink was afgekoeld hing er nog een beetje nevel boven het water. (De opnames zijn al in januari gemaakt. Deze beelden zijn gemonteerd met niet gebruikt restmateriaal.)
De kleine zwaan (Cygnus columbianus bewickii) is de kleinste van de drie soorten zwanen die regelmatig in Nederland en België voorkomen. De kleine zwaan broedt op de toendra's van Eurazië vanaf het schiereiland Kola tot ongeveer de monding van de rivier de Kolyma in Oost-Siberië. In de herfst trekken de zwanen over de Witte Zee en de Oostzee naar het zuiden, waarna ze in west Europa overwinteren. In de winter komen ze met duizenden naar onder andere Nederland, als het in de noordelijke streken van Europa flink vriest.
De Kleine zwaan wordt zo'n 127 centimeter, en de knobbelzwaan wel 150 centimeter (snavelpunt tot staart). Kleine zwanen hebben bovendien geen knobbel bovenop de snavel, zoals de Knobbelzwaan. De Kleine zwaan heeft een gele vlek op de snavel. De Wilde zwaan lijkt veel op de Kleine zwaan, maar is veel groter dan de Kleine zwaan en de gele vlek op de snavel is bij de Wilde zwaan groter en loopt uit tot een punt. De gele vlek van de Kleine zwaan is kleiner, aan de voorkant afgerond, en loopt niet zo ver naar voren door.
Kleine zwanen foerageren soms met honderden tegelijk op graslanden. 's Avonds is hun roep te horen als ze van de voedselplek naar een veilige slaapplek vliegen. Zo'n plaats is vaak een meer of afgesloten natuurgebied dat 's nachts voldoende veiligheid biedt. Kleine zwanen zijn vanaf oktober tot maart te zien in Nederland.
De Dodaars is de kleinste fuut in ons land. De Dodaars heeft op het enigszins verscholen de Kleine Flaes op Landgoed De Utrecht een veilige beschutting en schoon helder water. Het ligt enigszins verscholen naast de veel grotere natuurven de Flaes. De Flaes is 488.168 m2 groot, de Kleine Flaes is, 189.300 m2 groot. (De opnames zijn al in maart gemaakt. Omdat ik nog meer beelden wou opnemen - wat er niet van gekomen is - heb ik nu de beelden pas gemonteerd.)
Het Dodaars koppel op de Kleine Flaes
De Dodaars dankt zijn naam aan de korte, witte achterwerk. Dodaazen zijn zeer compact gebouwd en hebben wit 'poederdons' als achterste. Het zijn schuwe vogels, die zich verstoppen zodra mensen opgemerkt worden door te duiken en zich aan waterplanten vasthoudt, de snavel als snorkel gebruikend. Op deze manier kan de dodaars zich lange tijd aan het gezicht onttrekken. Dodaarzen duiken regelmatig. In de zomer zijn dodaarzen donker gekleurd, met een roestrode keel en hals. De mondhoek is opvallend geel in het broedseizoen. Het winterkleed is een stuk lichter, het achterste is het gehele jaar voorzien van een vuilwitte 'poederdons', de 'dodde-aars'.
Waterkwaliteit is waar het om draait voor de dodaars. Hoe zuiverder het water, hoe rijker het is aan waterinsecten. Bovendien is het belangrijk dat het water voldoende helder is: dodaarzen zijn zichtjagers. De belangrijkste oorzaken voor de afname van de dodaars zijn dan ook de slechte waterkwaliteit als gevolg van inspoeling van meststoffen en verstoring ten gevolge van water- en oeverrecreatie. Verbetering van de waterkwaliteit is de belangrijkste maatregel. Het uiterst voedselrijke water dat via de landbouwgronden in sloten, vaarten en meren terecht komt, leidt tot een sterke toename van voor dodaarzen als voedselbron ongeschikte witvissoorten. Bovendien verarmt de onderwatervegetatie én de daarbij horende rijkdom aan waterinsecten en weekdieren.
De aanwezigheid van veel Groot Dooiermos zijn een aanwijzing van een hoog stikstofgehalte in de omgeving. Dat geldt voor alle gele dooiermossen. Ammoniak, een van de stikstofverbindingen, uit varkensstallen zijn de belangrijkste vervuilers. Gelukkig wordt ammoniak steeds beter opgevangen, maar niet alle wasinstallaties doen het even goed, of zijn zelfs niet in werking.
Groot dooiermos, soms mooier dan bloemen
De gevolgen van het teveel aan stikstof voor de natuur zijn complex en voor veel mensen blijven ze onduidelijk en vaag. Maar de overmatige stikstofdepositie heeft wel degelijk hele concrete gevolgen voor planten en dieren in ons land. Door korte soortportretten probeert SoortenNL het probleem van stikstof inzichtelijk te maken, vandaag het groot dooiermos.
Korstmossen op bomen zijn een goede graadmeter voor de stikstofuitstoot uit landbouw, autoverkeer en industrie. In Nederland is de lucht op veel plaatsen zo sterk verontreinigd dat de korstmossenbegroeiing op bomen daar bijna helemaal door bepaald wordt. Vervuilde gebieden kun je vaak herkennen aan de massale groei van gele korstmossen, zoals het groot dooiermos op vrijstaande bomen. Op de foto bovenaan deze pagina is het groot dooiermos te zien.
Korstmossen hebben geen wortels en nemen voedingsstoffen op met het hele oppervlak. Ze leven letterlijk van de lucht. Zwevend stof en vervuiling bepalen daarom sterk of een soort ergens kan groeien, of niet. Korstmossen hebben vooral last van ammoniak, een gasvormige stikstofverbinding die vooral vrijkomt uit mest, maar ook uit autoverkeer. Het gas lost gemakkelijk op in water, bijvoorbeeld van vochtige boomschors. Vooral ammoniak zorgt voor een verandering van de zuurgraad, waardoor de soortensamenstelling van de korstmossenbegroeiing op bomen verandert. In vervuilde gebieden komen meer stikstofminnende korstmossen voor. De gele korstmossen die zo ontstaan vallen heel erg op. Veel stikstofgevoelige soorten verdwijnen.
Vanmiddag zag ik op de heide van de Grijze Steen de Rode heidelucifer er weer mooi bij staan. De Grijze Steen, een natuurgebied tussen Casteren en Westelbeers, liggend tussen de Westelbeersedijk en de Groote Beerze wordt beheerd door Brabants Landschap. De Grijze Steen maakt deel uit van Natura 2000 gebied, Dal van de Groote Beerzet.
De Rode heidelucifer op de heide van de Grijze Steen is nog vers en kleurrijk.
De Rode heidelucifer (Cladonia floerkeana) is een korstmos dat voorkomt op venige en zandige grond en op rottend hout in heiden, stuifzanden en duinen, soms op rieten daken. Rode heidelucifer is geen mos en ook geen paddenstoel, maar een korstmos. Korstmos is een nauwe samenwerking tussen een schimmel met algen. Die samenwerking wordt wel symbiose genoemd. Het schimmelgedeelte is de basis, maar kan geen voedsel maken. Daar zorgen de algen op hun buurt weer voor. De kleur is grijsgroen en ze hebben altijd een rode top. De Rode heidelucifer kan verward worden met Dove heidelucifer (zie hierboven).
Deze ‘lucifer’ is staafvormig, rechtopstaand, onvertakt of bovenaan fijn vertakt. Onderaan de takjes bevinden zich veel blaadjes. Deze korstmossoort is gemakkelijk te verwarren met de rode heidelucifer. Het is één van de circa 350 korstmossoorten op aarde, waarvan er circa 50 in Nederland voorkomen.
Het is één van de circa 350 korstmossoorten op aarde, waarvan er circa 50 in Nederland voorkomen. 20 van deze soorten staat op de Rode Lijst. Het Rode bekermos is het algemeenst van deze rode korstmossen maar de iets schaarserre Rode heidelucifer (Cladonia floerkeana) kun je ook regelmatig tegen komen. Deze Cladonia-soort wordt 1 à 2,5 cm hoog, is meestal onvertakt (behalve aan de top) en heeft een grijsgroene korrelige structuur met een felrood kopje bovenop.
Voor de specialisten is het verschil overduidelijk. De beginnende zwammenliefhebber worstelt toch wel eens om het verschil te herkennen. Het vruchtlichaam van het Kleverig koraalzwammetje is 4-8 cm hoog, terwijl het vruchtlichaam van het Geel hoorntje maar tot 1,2 cm hoog wordt. Het Geel hoorntje staat vaak ik groepen of in een brede lange lijn.
Het vruchtlichaam van het Kleverig koraalzwammetje is 4-8 cm hoog.
Het Kleverig Koraalzwammetje is een algemene soort welke op dood naaldhout gevonden kan worden. Alhoewel hij op een Koraalzwam lijkt valt hij toch niet onder de Koraalzwammen.
Het Kleverig Koraalzwammetje is vrij variabel qua vorm, hij kan bestaan uit rechte vertakkingen, maar komt ook regelmatig voor met vrij veel vertakkingen. Hij groeit in bundels, welke in omvang kunnen verschillen van enkele losstaande sprietjes tot meer dan 10cm in doorsnee. De vertakkingen voelen rubberachtig aan en zijn makkelijk te buigen zonder dat ze afbreken. Dit in tegenstelling tot de Koraalzwammen, waarbij de vertakkingen meestal erg broos zijn. Als hij door mos en gras heen moet groeien kan hij ruim 15cm hoog worden. Het vruchtlichaam is opvallend geel gekleurd en kan door droogte en ouderdom oranje kleuren. Het Kleverig Koraalzwammetje groeit op sterk vermolmde stronken of soms ook stammen van naaldbomen, o.a. Spar (Picea), Grove den (Pinus sylvestris), Larix (Larix), overwegend in naaldbossen op droge voedselarme zandgrond.
Het vruchtlichaam van het Geel hoorntje is tot 1,2 cm hoog.
Het geel hoorntje (Calocera cornea) is een zwam uit de familie Dacrymycetaceae. Bij droog weer krimpt deze zwam in tot een harde, hoornige massa, maar regenereert weer in vochtiger omstandigheden. Het gelatineuze, cilindrische vruchtlichaam van het geel hoorntje is tot 1,2 cm hoog. Onder gunstige omstandigheden is het glad en kleverig. Het heeft weinig of geen vertakkingen en onderscheidt zich onder andere hierin van het kleverig koraalzwammetje (Calocera viscosa). De kleur is dofgeel tot oranjegeel, vaak met bruinige punten. Het geel hoorntje groeit op sterk vermolmde takken en stammen van loofbomen, o.a. Eik (Quercus), Beuk (Fagus), Populier (Populus), Berk (Betula), Es (Fraxinus), zelden ook op hout van naaldbomen als Jeneverbes (Juniperus) en Den (Pinus), het meest in loofbossen of gemengde bossen op voedselarme zandgrond, maar ook wel in loofbossen en parken op voedselrijke bodem en in broekbossen.
Het Geel hoorntje lijkt veel op het Kleverig koraalzwammetje, maar onderscheid zich door zijn kleur en vorm. Met namen het rode topje ontbreekt altijd bij het Kleverig koraalzwammetje.
Het vruchtlichaam van de Zwarte trilzwam bedekt regelmatig een hele zijde van een tak en is geheel glad en hersenvormig geplooid. Deze zwammen vond ik aan het Kroonven ten zuiden van Bladel (N-Br).
De Zwarte Trilzwam is een vrij algemene Trilzwam die vooral op niet-ontschorste takken van loofbomen voorkomt, vooral op de takken van beuken. De Zwarte Trilzwam is korstvormig en kan tot enkele centimers dik worden. Regelmatig bedekt hij een hele zijde van een tak. Het vruchtlichaam is geheel glad en hersenvormig geplooid. Oude exemplaren van de Eikentrilzwam ( Exidia truncata ) zouden verward kunnen worden met deze soort. Maar bij die soort is het centrum bedekt met klierwratjes, en de buitenkant is daarbij korrelig.
De zwarte trilzwam wordt vaak met Exidia glandulosa verwisseld. Exidia glandulosa vormt echter meestal alleenstaande, puntvormige vruchtlichamen. Ze zijn microscopisch niet te onderscheiden van elkaar, alleen door DNA-onderzoek. De vruchtlichamen van de bruine trilzwam (Tremella foliacea) hebben gewoonlijk een warmere, lichtere bruine kleur, maar kunnen soms ook donkersepia tot zwart zijn. De vruchtlichamen hebben gewoonlijk de vorm van een blad, maar kunnen ook galvormig zijn. Ze hebben nooit wratjes of puntjes op het oppervlak. Het is een veel voorkomende schimmel en komt zowel op loofhout als naaldhout voor
De zwarte trilzwam leeft als een saprofyt op en in dood loofbomenhout, zowel op dode takken nog aan de boom als op de grond liggende takken. De sporenvorming vindt het gehele jaar plaats[1], maar met het zwaartepunt in de late herfst.
De herfst is al weer een kleine anderhalve maand ver. Voor sommige zijn spinnen griezels waar ze bang voor zijn, voor andere zijn ze interessant. Spinnen zijn geen insecten, maar arachnida: spinachtigen. Wel zijn het, net als de insecten, geleedpotige dieren. In ons land leven bijna 700 verschillende soorten spinnen. In de natuur en in onze tuinen komt de kruisspin algemeen voor. Sommige spinnen zijn echter zeldzaam en worden door wetgeving beschermd.
Rietkruisspin (Larinioides cornutus)
Spinnen zijn uitermate nuttig. Ze vangen van enorme grote hoeveelheden insecten. Dit kunnen vliegen en muggen zijn, maar ook grotere insecten zoals sprinkhanen, kevers en wespen. Spinnen zijn dus een van de meest efficiëntste opruimers van insecten in de natuur. Op een vierkante meter weiland komen ongeveer 130 spinnen voor, dit zijn 1,3 miljoen spinnen op een hectare. Deze zouden ongeveer 47.450 kg insecten kunnen verslinden per jaar. Er is ook wel eens berekend dat wanneer spinnen 1 of 2 maanden niet zouden eten, de wereld overvol zou geraken met allerlei insecten en dat we tot onze oksels in de insectenlarven zouden staan. Misschien is dit wat overdreven, maar het geeft wel een indicatie over het nut van onze spinnen.
De rietkruisspin (Larinioides cornutus) is een spinnensoort uit de familie wielwebspinnen. De spin komt voor in heel Europa. De vrouwtjes bereiken een lichaamslengte van 13 millimeter, de mannetjes worden niet groter dan 8 mm. Deze spin wordt gevonden in vochtige gebieden, met name bij water. Het web wordt gespannen tussen het gras of in lage struiken. De spin verbergt zich overdag en 's nachts bevindt ze zich in haar web.