maandag 19 maart 2018

Onbemande autonome vogelfotografie

Wat is autonome vogelfotografie? Vogels fotograferen met een cameraopstelling die vogels fotografeert die zelfstandig onbemand wordt geactiveerd, dat is autonoom (zelfstandig) fotograferen. Om een camera zelfstandig te kunnen laten werken heb je een infraroodsensor nodig, zoals de Cognisys RangeIR Sensor.

De infrarood straal wordt zo afgesteld dat een vogel die op een bepaald gekozen punt de straal onderbreekt de afstandsbediening van de camera aanstuurt. Elke keer als een vogel op de tak neerstrijkt op de plaats waar de opstelling op is afgestemd een of meerde foto's. Om de kans te vergroten dat de vogel op de juiste plaats van die tak neer strijkt, zorg je er voor dat die tak zo kort is dat dat deel binnen het bereik van de infraroodstraal valt.

De Spreeuw deed precies waarvoor ik het allemaal op had gezet.

Het verenkleed van de spreeuw is glanzend zwart met, vooral in de zon, een weerschijn van bronsgroen (kop en achterhoofd) en verschillende variaties purper. In de winter is het verenkleed duidelijker gespikkeld dan in de zomer. Behalve voor kenners is er eigenlijk nauwelijks onderscheid te maken tussen het mannetje en het vrouwtje. Omdat de veren van het wijfje wat groter en breder zijn, en omdat de uiteinden van de contourveren wit gekleurd zijn, zijn háár stippels van het winterkleed groter en staan bovendien wat dichter opeen. Jonge spreeuwen zijn grijsbruin met een lichte keel. Aan het eind van de zomer ruilen ze dit verenpak om voor dat van de volwassenen, zij het dat hun spikkels duidelijker zijn dan die van de oudere volwassenen die meer gemêleerd zijn. De lengte bedraagt ongeveer 21 cm met een spanwijdte van 37–42 centimeter en een gewicht van 70-80 gram. Spreeuwen kunnen lang achtereen zingen. Het geluid dat ze hierbij maken klinkt vaak meer als een soort gekwetter dan een gefluit.

Deze Groenling (man) werd al gefotografeerd voordat hij op de tak plaats kon nemen.

Een Groenling is ongeveer 15 centimeter lang. Het mannetje is olijfgroen van kleur, vooral op de stuit. De rug heeft een bruine tint en de onderzijde is meer geelachtig. De randen van de vleugel en de meeste staartpennen zijn aan de basis helder geel. De dikke snavel is bijna wit en de poten zijn vleeskleurig. Het wijfje is minder intensief van kleur, zij is meer grijsgroen en haar geel in de veren is veel valer.

De kleine Pimpelmees is snel, maar de camera werd snel genoeg geactiveerd door de infraroodsensor.

Volwassen pimpelmezen zijn circa 12 centimeter groot met een spanwijdte van 17-20 centimeter en een gewicht van ongeveer 12-15 gram, dit is kleiner dan de koolmees. De pimpelmees heeft een vrij herkenbaar verenpak met zijn kobaltblauwe kruin, staart en vleugels die duidelijk afsteken tegen het geel van zijn onderkant. Het verschil tussen mannetje en vrouwtje is vrijwel niet waar te nemen. In juveniel kleed is hij op de kop groenig in plaats van blauw en op de wang gelig. De roep van de pimpelmees klinkt als tsi tsi tsit, de zang is een hoog si si sirrr, gevolgd door bellende geluiden, en lijkt iets feller dan die van de koolmees. De vlucht van de pimpelmees is meestal gelijk aan die van andere mezen. In boogjes zweeft hij door de lucht, in de tussenpozen slaat hij met de vleugels.

Ook de Koolmees moest het ontgelden. Op het over grote deel van de foto's stonden koolmezen.

Volwassen koolmezen zijn circa 14 centimeter groot, hebben een spanwijdte van 22,5-25,5 centimeter en een gewicht van gemiddeld 17 gram. De koolmees heeft een zwarte kruin, witte wangvlekken, een gele borst en daarop overlangs een zwarte band. Mannetjes zijn te herkennen aan de duidelijk bredere zwarte band, maar ook aan de grotere hoeveelheid zwart tussen de poten en meer glans op de kop. Het juveniel is valer gekleurd en mist de zwarte streep, deze verschijnt in het najaar. De koolmees is de grootste soort mees, zoals de wetenschappelijke soortnaam verraadt: major betekent groot. De roep van de koolmees klinkt als péh-puuh wat vergelijkbaar is met de sirene van een politieauto. De zang is een hoog si si sirrr en lijkt iets zachter dan die van de pimpelmees. De vlucht van de koolmees is meestal gelijk aan die van andere mezen. In grote bogen vliegt de koolmees door de lucht, afwisselend wordt met de vleugels geslagen en gezweefd.

In 2015 schreef ik al een artikel over Fotograferen met de Cognisys RangeIR Sensor.

zondag 18 maart 2018

Geringde Koolmees (kleur)ringdragend

Koolmeesjes zie je in bijna elke tuin. Bijzonder wordt het als je een geringde koolmees ziet. Dat had ik vandaag.

De kleur-ringen zeggen iets over het jaar dat de vogels geringd zijn.

Deze foto is ook bijgevoegd bij de melding op waarneming.nl. Wat daar uit komt is mij niet bekent. Het zou mij overigens verwonderen als ik daar iets over verneem. Als ik iets meer te weten kom, betreffende de ringcode of anderszins, zal ik dat hier melden.


Wordt mogelijk vervolgd....

zaterdag 17 maart 2018

De hongerige Spreeuw

De Spreeuw kwam op het gazon al eens naar larven zoeken, maar daar ligt nu een laagje sneeuw op. Nu komt de mooie vogel naar de voertafel voor vogelpindakaas. Ik had mijn Nikon Coolpix S9900 op statief opgesteld om met de wifi afstandbedieningsfunctie foto's te maken. Je moet dan gokken waar de vogel gaat zitten. De zitplaats was goed gekozen, niet de richting waar de vogel naartoe keek.

Spreeuwen zijn insecten en insectenlarven eters, die ze in grasland zoeken. Maar daar ligt nu sneeuw op.

Spreeuwen zijn alleseters, maar ze eten voornamelijk insecten en insectenlarven in grasland. In zomer, herfst en winter ook veel bessen en fruit, zoals appels. Op grasvelden en golfbanen zijn zij natuurlijke bestrijders van emelten in de grasmat.

In de wintermaanden hebben spreeuwen een zwart verenkleed met een paarsgroene gloed en opvallende witte spikkels. Een deel van de broedvogels trekt in de winter weg, maar blijft relatief dicht bij huis: België, Noordwest-Frankrijk en Zuid-Engeland. Uit noordelijke en oostelijke streken van Europa trekken grote aantallen spreeuwen door Nederland, waarvan een groot deel in ons land overwintert. In de winter zijn er daarom nog meer spreeuwen in Nederland dan tijdens het broedseizoen. Voorjaarstrek vooral in maart, najaarstrek van juni (jonge vogels) tot in november. Vooral dagtrekker.

woensdag 14 maart 2018

De Vuurwantsen vechten om te paren

Vuurwantsen maken er wel werk van. Vuurwantsen kunnen er heel lang over doen om te paren. De mannetjes blijven tijdens de paring soms heel lang aan een vrouwtje kleven. Zo verhinderen ze dat het vrouwtje met een ander mannetje gaat paren of proberen ze het vrouwtje meermaals te bevruchten. De paring kan enkele uren tot een week in beslag nemen!

Deze Vuurwantsen fotografeerde ik met mijn Samsung smartphone.

De vuurwants (Pyrrhocoris apterus) is een insect uit de onderorde wantsen (Heteroptera) en de familie vuurwantsen (Pyrrhocoridae). De vuurwants is een bontgekleurde soort die een overwegend helder rode kleur heeft met een karakteristiek patroon van zwarte lichaamsdelen en vlekken en hieraan is te herkennen. De wants komt in grote delen van Europa voor en is ook in België en Nederland te vinden. De wants is voornamelijk een planteneter die soms dode of levende insecten eet. De wants kan niet vliegen en is soms massaal aan te treffen bij lindebomen en andere planten die gegeten worden.

Omdat de wants algemeen voorkomt en eenvoudig in een laboratorium in leven is te houden, zijn er verschillende studies gedaan naar de vuurwants, zoals onderzoek naar de lange duur van de paring, de ontwikkeling van de vleugels en de tolerantie voor vorst.


Vuurwantsen zijn al vroeg in het voorjaar te vinden en zijn dan op zoek naar een plekje in de zon om op te warmen. Na een zachte winter zijn ze talrijk. De vuurwants kent twee generaties per jaar, ze komen rond maart uit hun winterkwartier en zoeken elkaar op voor de paring. Wat met name opvalt aan de paring is de duur, de vuurwants kent een zeer lange paring. Dit komt wel meer voor bij insecten, de mannetjes blijven lang aan het vrouwtje gehecht zodat ze niet met andere mannetjes kan paren. Het komt ook voor dat een mannetje probeert meerdere eilegsels van een enkel vrouwtje te bevruchten, om te voorkomen dat ze zijn spermapakketje uitwerpt of om grote hoeveelheden zaadcellen over te brengen zodat de bevruchtingskans groter wordt. De paring van de vuurwants kan extreem lang duren, uit veldwaarnemingen blijkt dat de helft van de koppeltjes 12 uur of langer copuleert en dit zelfs kan oplopen tot zeven dagen. Uit onderzoek blijkt dat de mannetjes een dergelijke lange paring gebruiken om te voorkomem dat vrouwtjes met andere mannetjes paren. Omdat de vuurwants vaak in groepen leeft is de concurrentie tussen de mannetjes groter dan bij andere insecten.

In de zomer worden de eitjes afgezet en in kleine tunneltjes gelegd, na enige tijd komen de juveniele wantsen of nimfen tevoorschijn. Deze zijn altijd vleugelloos en missen daardoor de voor de wants kenmerkende zwarte stippen op de vleugels. De nimfen doorlopen vijf stadia, ieder stadium wordt een nimfstadium genoemd en wordt afgewisseld door een vervelling. Na iedere vervelling wordt de nimf groter en bij de laatste stadia zijn de vleugelstompjes goed te zien als donker gekleurde flapjes. Aan de eind van de zomer rond september is de tweede generatie nimfen volgroeid. Alleen volwassen exemplaren overwinteren waarbij ze meestal in grote groepen ondergronds of onder stenen en bladeren schuilen. Er is enige tolerantie voor bevriezing hoewel dit afhankelijk is van de geografische locatie.

De vuurwants is een omnivoor; ze leven voornamelijk van sappen uit bladeren of zaden van planten die met de zuigsnuit of rostrum worden leeggezogen. Ook worden wel wondsappen opgenomen uit de boomschors, waardoor soms grote aantallen vuurwantsen op de boombast zijn te zien. De wants wordt vaak aangetroffen rond de stam van de lindeboom (Tilia), maar ook andere planten zijn geschikt zoals Robinia pseudoacacia en kaasjeskruid (Malva).

De vuurwants zuigt voornamelijk plantensappen maar vult het menu aan met het leegzuigen van dode insecten en soms wordt actief op andere insecten gejaagd. Ook soortgenoten worden hierbij niet ontzien. De vuurwants gebruikt de plantensappen die worden opgezogen als chemische afweer tegen vijanden zoals vogels.

De vuurwants is maar met weinig wantsen te verwarren, alleen andere soorten met rode en zwarte kleuren zijn enigszins gelijkend. Een voorbeeld is de kaneelwants (Corizus hyoscyami), die vergelijkbare rode kleuren met zwarte vlekken heeft. Door naar andere kleuren te kijken kunnen beide soorten echter makkelijk uit elkaar worden gehouden. De kaneelwants heeft altijd een rode punt van het scutellum en heeft altijd een rode vlek op de kop, de vuurwants heeft altijd een zwarte kop.

zaterdag 10 maart 2018

Parende Scholeksters op Beleven Reusel

Een paar dagen geleden trof ik een koppel Bergeenden op Het Beleven in Reusel die voor de camera aan het paren waren. Vanmorgen was ik getuigen van een parend Scholekster koppel. Een afstandmeting op Google Maps wees uit dat de afstand tot het parende koppel ongeveer 250 meter van mij verwijderd zaten. Dank zij de 700 mm telelens kon ik van het bijzondere moment mooie foto's maken.

Als je een paring in de vrije natuur gade kunt slagen is het bijzonder, daar foto's maken is een geluksmoment.

De scholekster (Haematopus ostralegus) is een zwart-witte steltloper uit de familie der scholeksters (Haematopodidae). Deze vogel heeft een zwart-wit verenkleed, een oranje snavel en oranje poten. Rondom de ogen heeft hij een oranje ring. Het verenkleed is bij beide geslachten gelijk. De lichaamslengte bedraagt 40 tot 45 cm en het gewicht 400 tot 800 gram. Het is een trekvogel.

De broedtijd loopt van half april tot in juli. De scholekster legt meestal drie, soms vier eieren in een nest, gemaakt in een ondiep kuiltje. De eieren zijn gemiddeld 40 x 57 mm groot. Meestal broedt de scholekster op grasland, maar ook op bouwland worden wel nesten aangetroffen. Ook worden nesten gemaakt op met grind bedekte platte daken van (hoge) gebouwen, waar geen gevaar dreigt van grondpredatoren als vos en hermelijn. De eieren komen uit na 25 à 27 dagen broeden. De jongen worden dan nog een poosje gevoerd door de ouders, in tegenstelling tot bij de meeste andere weidevogels.


Het voedsel van de scholekster bestaat uit schelpdieren, wormen en krabben. Bij schelpdieren wordt, voordat de schelp kan dichtslaan, eerst de sluitspier doorgeknipt, waarna de prooi wordt opgegeten. Na een mislukte poging wordt geprobeerd op een harde ondergrond de schelp open te hameren.

Het Beleven bestaat nu ongeveer 10 jaar. Dank zij het vennen herstel van Brabants Landschap is het Beleven weer zoals dat tot de eeuwwisseling van de 19e en de 20e eeuw was. In het begin van de 20e eeuw werd een groot deel van het gebied geschikt gemaakt voor de landbouw. Drassige weilanden met een flinke sloot was daarna lang het landschapsbeeld, tot Gemeente Reusel de gronden over droeg aan Brabants Landschap. Sinds 2007 / 2008 is het Beleven weer zoals die tot 1905 ook was.

Nu is het Beleven een walhalla voor watervogels. Een natuurgebied waar gemeente Reusel - De Mierde trots op is, maar door natuurbeheer van Brabants Landschap werd, tot wat het nu is.

De roepende Zwarte kraai

De Zwarte kraai is een brutale vogel, maar moeilijk van dicht bij te benaderen. Daarom is een foto van dichtbij maken geen alledaagse bezichheid. Toch lukte het mij vanmorgen om er enkele goeie foto's van te maken op een redelijke afstand.

Onze Zwarte kraai kraait niet, maar krast. Het "kraa-kraa-kraa" wordt veel gehoord, maar hij maakt ook andere geluiden.

Hoewel de Zwarte kraai over een groot deel van de wereld voor komt is de Zwarte kraai die in Nederland voor komt algemeen voor voor de Benelux. Onze Zwarte kraai is de Corvus corone. Van de 37 kraaiensoorten die over de wereld voor komen zijn de Corvus brachyrhynchos – Amerikaase kraai (Verenigde Staten, Zuid Canada, Moord Mexico) en de Corvus bennetti – Kleine kraai (Australië) een paar voorbeelden.

Een volwassen kraai is 48 tot 53 centimeter lang en weegt 396 tot 602 gram.[2] Kraaien zijn groter dan kauwen en in tegenstelling tot de laatste helemaal zwart, vaak met een wat groenige glans over de veren. Van de ongeveer even grote roeken zijn ze te onderscheiden doordat de laatsten een kaal stuk huid aan de basis van de snavel hebben, waardoor de snavel langer lijkt. De snavel van de roek is lichter van kleur dan de gitzwarte kraaiensnavel. Verder heeft een roek ook een 'broek', oftewel veren op zijn dijen. Een zwarte kraai heeft dit niet. Ook kan het voorkomen dat een kraai niet geheel zwart is. Het kan gebeuren dat de zwarte kraai witte veren krijgt als gevolg van verkeerde voeding.


De soort komt tot broeden in West- en Centraal-Europa, en in Oost-Azië komt een nauw verwante vorm voor, C. corone orientalis. In het tussenliggende gebied komt de bonte kraai voor die nauw verwant is, en die zowel in het oosten als in het westen van zijn verspreidingsgebied in staat blijkt met de daar voorkomende vorm vruchtbare hybriden te verwekken. Men vermoedt dat de soorten in de laatste ijstijd gescheiden zijn geraakt. Of er wel van aparte soorten mag worden gesproken is onderwerp van discussie.

Een opdringerige Grutto man

Na de parende Scholeksters leek het even mee te zitten en dacht ik een parend Grutto koppel te kunnen fotograferen. Een opdringerige Grutto man zat een vrouwtje achterna en probeerde een paring te forceren. Maar het vrouwtje was er nog niet klaar voor en vloog steeds een stukje verder. Ook deze paringspoging speelde zich af op grote afstand van mij vandaan.

Een opdringerige Grutto man zat een vrouwtje achterna en probeerde een paring te forceren

De grutto (Limosa limosa) is een weidevogel uit de familie strandlopers en snippen (Scolopacidae) van de orde steltloperachtigen (Charadriiformes). De grutto was in de 20ste eeuw een algemene weidevogel, maar gaat sinds de eeuwwisseling door habitatverlies snel achteruit. In 2015 werd de vogel gekozen als nationale vogelsoort van Nederland.

De grutto broedt in veenweidegebieden en uiterwaarden. Oorspronkelijk broedde de grutto in open moerassen en in hoogveen. Toen Nederland steeds meer in cultuur gebracht werd met weilanden, heeft hij zich aangepast aan de omstandigheden. De broedtijd van de grutto loopt van eind maart tot juni. De broedduur bedraagt 24 à 25 dagen. Een legsel bestaat gewoonlijk uit 4 eieren van gemiddeld 55 x 37 mm. Nesten worden vooral gemaakt op grasland, in een ondiep kuiltje. Als het gras lang genoeg is, buigt hij de halmen over het nest, dat daardoor moeilijk te zien is. Halflang gras biedt ook bescherming voor uitgekomen kuikens; in langer gras blijken ze zich slecht te kunnen voortbewegen


De baltsroep van de grutto klinkt met wat fantasie als utto utto utto, dat hij snel achter elkaar roept. Aan deze roep dankt de grutto zijn naam. In de zomer heeft het mannetje van de grutto een oranjebruine kop, nek en borst. Ook de snavel is aan de kopzijde oranje. De flanken en de buik zijn gevlekt. Hij heeft een lange vrijwel rechte snavel. Als de grutto vliegt vallen de witte strepen boven en onder de vleugels op. De grutto is 36-44 cm groot en heeft een spanwijdte van 62-70 cm. Een grutto weegt 280-500 gram. Zijn levensduur bedraagt 10-15 jaar, met uitschieters tot wel 29 jaar.

vrijdag 9 maart 2018

Een parend Bergeenden paar

Gisteren was ik op het goeie moment op de goeie plaats. Ik had aan het Beleven in Reusel post gevat om daar de watervogels gade te slaan en er een foto van te maken als zich daar wat interessants voor zou doen. En dat gebeurde ook. Een bergeenden paar streek voor mij neer, die even later tot paring overgingen.

Het bergeend mannetje heeft een fel rode snavel met een grote neusknobbel. Het vrouwtje mist die knobbel en de snavel is minder gekleurd.

De Bergeend (Tadorna tadorna) is een watervogel die qua formaat tussen een gans en een eend in zit. De bergeend man heeft een rode knobbel op zijn snavel. De kop en de hals zijn zwart en zijn veren zijn wit met hier en daar een paar zwarte strepen. Verder heeft de bergeend een bruine band om zijn hals. De poten zijn vleeskleurig en de snavel rood. De bergeend is 55 tot 65 centimeter lang en 1 tot 1,5 kilogram zwaar. De spanwijdte van het mannetje bedraagt 115 centimeter, die van het vrouwtje 70 centimeter.

In een leegstaand konijnenhol wordt een nest van dons gemaakt. Daarin worden 8 tot 12 eieren gelegd. Het vrouwtje broedt deze 28 dagen uit terwijl het mannetje op wacht staat. De kuikens kunnen binnen 8 weken vliegen. Een verklaring voor de naam "bergeend" is dat de eend haar eieren verbergt. De bergeend legt haar eieren bijvoorbeeld in konijnen- en andere grondholen.


De bergeend is een kleurrijke verschijning aan de kusten van westelijk Europa en sommige kusten van de Middellandse Zee (bijvoorbeeld Sardinië). Ook langs de Vlaamse kust is hij te vinden, onder andere in Het Zwin en in de achterhaven van Zeebrugge; maar evenzeer in het binnenland; zoals Burchtse Weel, Blokkersdijk en de Scheldeboorden . In Nederland is hij in Zeeland vaak te zien, maar ook langs het IJsselmeer en op de Waddeneilanden. Hij broedt er, maar is ook doortrekker en wintergast. De bergeenden leven in de duinen maar je ziet ze ook vaak in de zee.

De Noordwest-Europese populatie van de bergeend omvat ongeveer 100.000 vogels. Ze verzamelen zich voor het grootste deel in de Duitse Bocht (Grosser Knechtsand) om de slagpennen te ruien. Vanaf begin juli nemen de aantallen daar snel toe; tussen 20 juli en 20 augustus is het maximumaantal dieren op de ruiplaats aanwezig. Dan ziet men op de pleisterplaatsen in het Nederlandse wadden- en Deltagebied maar heel weinig bergeenden.

woensdag 7 maart 2018

Spiegelend vlak water na de ochtendnevel

Het Beleven in de ochtend. Eerst nog zware bewolking waar de zon maar moeilijk doorheen kwam, en vlak boven de grond een laag met neven die door de deels nog bevroren grond lang en laag boven de grond bleef hangen. Even later was alles helder en spiegelde het water met de vogels op het nog aanwezige ijs en in het vlakke water.

De ochtendnevel hangt nog laag over de koude nog deels bevroren grond.

Ochtendneve, meteorologie een weersverschijnsel vroeg in de morgen waarbij kleine waterdruppeltjes of andere stofdeeltjes in de lucht zweven, wat het vergezicht beperkt. Dat is de officiële beschrijving in de dikke 'Van Dalen'. Dat is ook de juiste beschrijving, maar om dat te kunnen ervaren moet je op het juiste moment op de juiste plaats zijn. Tijdens de zonsopkomst, als de zon nog door de dikke bewolking probeert te branden en met liefst tegen het licht van de zon in kijkend. Dan is het effect het sterkst. Het zonlicht gloeit dan op tegen de waterdruppels die licht opkleuren tegen een donkere achtergrond. Maar als de zon dan door de bewolking is gebrand, is het snel gedaan met die ochtendnevel. Soms, net als vanmorgen was dat in een tijdbestek van vijf tot tien minuten verdwenen.

Spiegel-strak water en Kokmeeuwen, die op de rand van het ijs zitten.

Kokmeeuw (Chroicocephalus ridibundus) is een zeer algemene meeuwensoort. Na sneeuwval of strenge vorst verplaatsen vele vogels zich naar bebouwd gebied of trekken weg. Op droogvallende uiterwaarden na overstroming en op gemeenschappelijke slaapplaatsen concentreren zich soms tienduizenden Kokmeeuwen. De voorjaarstrek speelt zich grotendeels af in maart.

Een vroege Scholekster tussen de Wilde eenden, Nijlganzen en Wintertalingen.

De Scholekster is een stevige zwart-witte steltloper met lange oranjerode snavel en roze poten. In vlucht met opvallende witte vleugelstrepen en zwart-witte staart. Luidruchtig, roept schel "(te-)piet!". In februari-maart worden de broedplaatsen in het binnenland weer bezet.

Scholeksters worden aan de kust en ook in het binnenland aangetroffen. De snavel van de scholekster slijt hard maar groeit ook hard. Hij kan veranderen van vorm door het voedsel. Zo wordt de snavel puntiger als een scholekster in de zomer naar emelten en wormen prikt. Op het wad is zo’n snavel ook handig als je naar wormen prikt, maar in de winter eten veel scholeksters schelpdieren als kokkels. En dan wordt de snavel stomper, omdat ze hem gebruiken als beitel en de snavelpunten daardoor afslijten.

maandag 5 maart 2018

Geelgorzen in struiken op het Beleven

Vanmorgen trof ik op de plaats waar gisteren de Grote Barmsijzen zaten een 20-tal Geelgorzen. Het aantal Geelgorzen is de laatste jaren aan het afnemen, ook op het Beleven. De voorwaarden voor een goed leefgebied zijn door het snoeien en bomen rooien verslechterd. De aantallen die er nu zitten is een welkome waarneming, maar zegt niets over een mogelijke toename van het aantal Geelgors broedparen dat dit jaar op het Beleven.

Een Geelgors man in de struiken.

De geelgors (Emberiza citrinella) is een zangvogel, uit de familie der gorzen (Emberizidae). Het is de meest voorkomende gors in Europa. Buiten het broedseizoen verzamelen zich grote groepen geelgorzen, maar tijdens het broedseizoen is de geelgors strikt territoriaal.


Het is een stand- en zwerfvogel die iets groter is dan de mus. Het bereikt een lichaamslengte van 16 tot 17 centimeter en weegt 25 tot 30 gram. De mannetjes dragen tijdens het broedseizoen een geel verenkleed. Ze hebben dan een helder gele kop met een paar bruinachtige strepen en een gele onderzijde met een rood-bruine borst. De vleugeldekveren zijn bruin-grijs gekleurd. De bovenzijde van het lichaam is bruin met donkere lengte strepen. De staart is donker en wanneer hij vliegt vallen de witte buitenranden op.

De vrouwtjes zijn onopvallend groenbruin van kleur, maar met gele accenten aan de onderkant. In het winterkleed lijken de vrouwtjes en mannetjes op elkaar.

Geelgorzen leven in kleinschalig boerenland met houtwallen, singels en bosjes, heide met opslag, hoogveen met opslag, drogere zandgronden. Maakt altijd gebruik van hogere (solitaire) bomen als zangpost, en broedt graag in een insect- en zaadrijke omgeving.

zondag 4 maart 2018

Beleven in een winters landschap

De late winter zorgde vrijdagnacht nog eens een wit sneeuwtapijt. Vanmorgen was de sneeuw er nog op enkele plaatsen. Maar voordat de sneeuw helemaal zou verdwijnen ben ik voor een wandeling nog even naar het Beleven gegaan. Met mijn oude camera en een verrekijker ging ik op pad. Slechts 300 mm telebereik was wat ik op de camera had zitten. Dat was niet erg, meer telebereik zou met de nevel die over het ijs hing geen betere beelden hebben opgeleverd.

De zon kwam 's morgens aanvankelijk maar moeizaam door de dikke bewolking.

Bij de eerste oogopslag zou je denken dat het Beleven verlaten was, maar niets is minder waar. Zo'n 150 Kokmeeuwen, een 80-tal overvliegende Kolganzen en een 20-tal Grote Barmsijzen waren de meest opvallende soorten. Daarnaast ook nog een groot aantal Wilde eenden en Grote Canadese ganzen.

Minstens 20 Grote Barmsijzen zaten in de toppen van de bomen.

De grote Barmsijs overwintert jaarlijks in Nederland vanuit Scandinavië. Ze zijn te vinden in berken en elzen in groepjes, hangend aan dunne twijgjes om van de zaden te eten. Door hun actieve gedrag valt het niet mee om deze vogels goed in de kijker te krijgen. In sommige jaren kan de soort een invasieachtig voorkomen vertonen door een combinatie van hoog broedsucces en voedselschaarste in hun reguliere overwinteringsgebied. De grote barmsijs is grijzig met een lichte vleugelstreep en een zwarte bef. Lijkt sterk op kleine barmsijs maar is bleker en grijzer. De onderdelen zijn net als kleine barmsijs donker gestreept, maar op een lichtere ondergrond. Het voorhoofd is rood en bij de mannetjes wordt de borst rood-roze in de broedperiode. Het kleed is vrij variabel, zo kan de borst zwaar gestreept zijn maar ook bijna geheel wit. Vleugelstrepen witter dan bij kleine barmsijs.

Zeker 80 Kolganzen vlogen enkele keren over het Beleven, maar verdwenen toch in oostelijke richting.

De kolgans is een van de algemeenste overwinterende ganzen in Nederland. De typische witte snavelbasis en de dwarse zwarte 'vegen' over de buik maken de volwassen kolgans makkelijk herkenbaar. De witte bles rond de snavelbasis is opvallend. Verder hebben kolganzen een roze snavel en oranje poten. Volwassen vogels hebben zwarte dwarsstrepen op de buik. Jongen van het afgelopen broedseizoen hebben die dwarsstrepen nog niet. Ook de witte bles ontbreekt dan nog grotendeels.

Ook veel Kokmeeuwen, zeker een 150 in totaal.

De kokmeeuw is sterk afgenomen, maar nog steeds talrijk in Nederland. In de winter is het de kleine meeuw met koptelefoontje die je in de stad aantreft. Hij is van alle markten thuis en komt op vele manieren aan voedsel. In het voorjaar en zomer heeft de kokmeeuw een chocoladebruin kopkap. Een kokmeeuw is na twee jaar volwassen.

De kokmeeuw broedt vooral in binnenland aan zoet water (randen van plassen en meren, vennen, moerassen, graslanden) maar ook wel aan de kust (kwelders, lagunen, inlagen, duinen). Zoekt in een grote verscheidenheid aan landschappen naar voedsel, maar vooral in waterrijke graslandgebieden en op wad en slik. Buiten de broedtijd vrijwel overal te vinden, vooral in boerenland en in getijdengebieden, maar ook in steden.