Meerkoet eet van de oevervegetatie
De Meerkoet broedt meestal in oevervegetatie van zoet water. Meerkoeten zoeken hun voedsel op en rond het water. Van oorsprong zijn meerkoeten echte moerasvogels, met poten die bijzonder geschikt zijn om te lopen op drijvende vegetatie (kraggen) en wortels van riet- en lismoerassen. Maar is eigenlijk overal te vinden waar zoet water is: beken en meren, moeras, oevers, park en tuin, plassen, rietland en ruigte, rivieren, stedelijk gebied en (verlandende) vennen. Vooral gebieden met een flinke oeverbegroeiing zijn populair, hoewel de soort zich ook kan redden in vaarten met een beschoeiing en nauwelijks waterplanten. In de winter kunnen groepen - die kunnen bestaan uit vele honderden vogels - in weilanden verblijven.
Meerkoeten eten vooral waterplanten, maar zeker wanneer er jongen zijn worden ook allerlei waterdieren, zoals slakken en visjes, gevoerd en gegeten. Ze eten ook gras. Meerkoeten duiken vaak naar voedsel. Door de grote hoeveelheid lucht in hun verenkleed moeten ze moeite doen om onder water te komen; ze maken een sprongetje bij het duiken en zetten zich met hun poten af. Kort daarop komen ze als een grote dobber weer naar boven.
De Meerkoet heeft een (zelden twee); max. drie vervolglegsels per broedseizoen. Eileg van half maart tot in juli, met piek eind april en in mei. Meestal 5-10 eieren. Broedduur: 21-25 dagen. Broedt meestal in de buurt van andere meerkoeten, die fel bevochten worden om de beste plek. Maar meerkoeten broeden ook wel onbeschut op een drijvend nest. Nesten meestal van riet en wortels, gebruikt in de stad ook allerlei afval. De jongen verlaten het nest meteen en kunnen na zo'n 56 dagen vliegen. Worden in het begin gevoerd door de ouders.