De bonte vliegenvanger (man)
De bonte vliegenvanger (Ficedula hypoleuca) is een kleine zangvogel (± 13 centimeter, 9-15 gram) uit de familie van de vliegenvangers (Muscicapidae). Het is een van de vier soorten zwart-witte vliegenvangers die in het westers Palearctisch gebied voorkomt. De bonte vliegenvanger hybridiseert in beperkte mate met de withalsvliegenvanger. De soort broedt in het grootste deel van Europa en West-AziĆ«. Het is een trekvogel die voornamelijk in West-Afrika overwintert. Het bouwt zijn nest meestal in holtes, bij voorkeur in eiken. Bij de bonte vliegenvanger is polygynie gebruikelijk, waarbij het mannetje niet in de onmiddellijke omgeving een tweede vrouwtje tracht te veroveren. Na de paringen gaat het mannetje terug naar het eerste vrouwtje en helpt met het voeden van de jongen.
De bonte vliegenvanger broedt in een nestkast. De man brengt voedsel naar het nest, waar al jonge vogeltjes in zitten.
De rietgors (Emberiza schoeniclus) is een lid van de gorzenfamilie, zaadetende zangvogels van moerasgebieden met riet en struiken. Het verspreidingsgebied omvat een groot deel van Europa en Aziƫ.
De Rietgors (Man)
Het mannetje is in het voorjaar en in de zomer duidelijk herkenbaar aan zijn pikzwarte kop, keel en bovenborst, een witte 'sjaal' en een vaalbruine rug met zwarte strepen. De vuilwitte onderzijde heeft een lichtgrijs gestreepte stuit. De flanken bevatten zwartrode strepen. De staart is bruinzwart met wit en de onderstaart is grijs. Het vrouwtje is bruin met een geelbruine onderzijde. Boven de ogen heeft ze een lichte oogstreep, verder zwartwitte baardstrepen en strepen op de stuit, borst en flanken.
De grasmus (Sylvia communis) is een zangvogel uit de familie van zangers (Sylviidae). De lichaamslengte bedraagt 14 cm. Beide partners zijn vaak zeer verschillend. In de lente toont het mannetje zich erg opgewonden, terwijl hij van tak tot tak vliegt, zijn staart uitspreidt en het kuifje opricht.
De grasmus
Zijn zang is afwisselend met noten die de vogel haastig uitstoot, wanneer hij trillend uit een heg opvliegt en er zich dan terug in laat vallen. Deze vogels nestelen in struikgewas en heggen, vaak aan de rand van akkers of weiden, maar ook in tamelijk hoog onkruid en in braamstruiken langs sloten, wegen en spoordijken is de vogel te vinden. Het voedsel bestaat uit insecten, bessen en vruchten. De bonte vliegenvanger voedt zich met geleedpotigen zoals spinnen, mieren, bijen en soortgelijke prooi.