maandag 16 november 2020

Gewone boomwratjes op een boomstronk

Vanmorgen viel het nog mee met de regen die verwacht werd, dus ging ik een stukje wandelen langs de Raamsloop, tussen Hulsel en Bladel. Daar zag ik een aantal bolvormige zwammetjes boven op een boomstronk. Het bleek een slijmzwam te zijn, de Gewone boomwrat of Bloedweizwam (Lycogala epidendrum), soms ook 'blotebilletjeszwam' genoemd.

Gerijpte Gewone boomwrat of Bloedweizwam (Lycogala epidendrum) op een boomstronk.

De bloedweizwam of gewone boomwrat (Lycogala epidendrum) is een slijmzwammetje dat op dood hout in zowel gemengd bos als naaldbos voor komt. De gewone boomwrat is feitelijk geen paddenstoel, maar een slijmschimmel (Myxomyceet). De levenscyclus van slijmschimmels omvat een ééncellig en een meercellig stadium. Tijdens het eerste stadium bestaan slijmschimmels uit talrijke, amoebe-achtige cellen (myxamoeben) die in het substraat rondkruipen en zich voeden met bacteriën en schimmel-, varen- of mossporen. In het volgende stadium kunnen talrijke myxamoeben fuseren tot één "reuzencel" met vele kernen, een zogenaamd plasmodium. Dit plasmodium kan zich door stroming van het protoplasma met een voor een micro-organisme grote snelheid verplaatsen (wel 1 mm per seconde of meer). Wanneer de voedselvoorraad opraakt, verplaatst het zich naar de oppervlakte van het substraat en verandert in een vruchtlichaam (aethalium) waarin sporen worden gevormd. Die sporen kunnen zich na verspreiding ontwikkelen tot myxamoeben, waarmee de cyclus is gesloten.

In het geval van de boomwrat zien de vruchtlichamen er uit als roze tot rozebruine wratachtige knobbels, die op het oppervlak van het dode hout verschijnen. Meestal betreft het dan hout dat al vrij ver is vergaan. Die knobbels kunnen een diameter van 3 tot 15 mm hebben, en bezitten meestal een "korrelig" oppervlak. In onrijpe toestand zijn ze gevuld met een roze, pasta-achtige vloeistof (vandaar de Nederlandse naam "bloedweizwam" of "bloedweiwrat"), na rijping bevatten ze grijs sporenpoeder.


Slijmzwammen bestaan ​​al miljoenen jaren, maar er zijn bijna geen fossielen van hun bestaan. Zoals de gelinkte pagina van Berkeley uitlegt, laten de mallen niets achter dat substantieel genoeg is om te worden bewaard door middel van geologische dienstregelingen.