dinsdag 1 september 2020

Zwarte ooievaars kijken vanaf de Flaestoren

Vanmorgen ging ik weer terug naar de Flaestoren om te kijken of de Lepelaars er weer zouden zitten. Deze keer had ik wel een telelens op de camera gezet. Bij aankomst zag ik dat er inderdaad Lepelaars zaten, echter een stuk minder en verder weg als gisteren. Toen ik de toren beklom zag ik dat er ook weer Zwarte ooievaars zaten, elf in totaal. Die zaten nog verder weg. Een meting op Google Maps geeft aan dat ze zeker 350 meter van de toren (en mij) verwijderd zaten.

De Zwarte ooievaars komen foerageren op de Flaes.

De zwarte ooievaar (Ciconia nigra) lijkt op de witte ooievaar, maar is bijna geheel zwart en houdt er een veel meer verborgen leefwijze op na. De zwarte ooievaar is een grote vogel (90 tot 105 cm lang) met rode poten en snavel. Hij verschilt van de gewone, witte ooievaar doordat hij een geheel zwarte kop en vrijwel geheel donkere vleugels heeft. De spanwijdte is 173 tot 205 cm. De vogel is gemiddeld iets kleiner dan de witte ooievaar. Het broedgebied strekt zich uit van Denemarken dwars door Europa en Midden-Azië tot aan de Grote Oceaan tussen de breedtegraad van 60° en het steppegebied. De vogel is in deze zone echter een schaarse voorkomende broedvogel. Daarnaast zijn er geïsoleerd voorkomende populaties in Turkije, de Kaukasus, Afghanistan en Korea en verder in zuidelijk Afrika. Anders dan zijn verwant de witte ooievaar, bestaat het leefgebied van de zwarte ooievaar uit bos met open plekken. De zwarte ooievaar leeft onopvallend in dicht, gemengd bos langs stromend water of in de buurt van poelen en plassen met dichte begroeiing, vaak in heuvelachtig gebied.


Zwarte ooievaars zijn trekvogels die grote afstanden kunnen afleggen. In Zuid-Afrika worden zij vaak tezamen met de wat kleinere, ook grotendeels zwarte Abdims ooievaar aangetroffen. In Noord- en Midden-Europa is het een regelmatig voorkomende broedvogel, vooral oostelijk van de lengtegraad van 11 tot 13°. Nederland ligt aan de noordwestelijke rand van het verspreidingsgebied en daar broedden in het verleden (vóór de 19de eeuw) zwarte ooievaars. Door het verlies van ooibossen langs de rivieren is daar een eind aan gekomen. In de 20ste eeuw was de vogel een schaarse, maar regelmatige gast. Sinds de eeuwwisseling is het een doortrekker die steeds vaker wordt aangetroffen. Het gaat dan om tientallen, tot honderden waarnemingen per jaar.