De Groenling of Groenvink (Chloris chloris, synoniem: Carduelis
chloris) is een zangvogel van de familie der vinkachtigen (Fringillidae). De
vogel eet vooral zaden.
Een Groenling is ongeveer 15 centimeter lang. Het mannetje is olijfgroen van
kleur, vooral op de stuit. De rug heeft een bruine tint en de onderzijde is meer
geelachtig. De randen van de vleugel en de meeste staartpennen zijn aan de basis
helder geel. De dikke snavel is bijna wit en de poten zijn vleeskleurig. Het
wijfje is minder intensief van kleur, zij is meer grijsgroen en haar geel in de
veren is veel valer. Het voedsel bestaat voornamelijk uit jonge plantjes, zaden,
haver, bessen, bladknoppen en soms ook wel eens insecten.
Het nest bevindt zich in heggen en struiken of in altijdgroene planten. Het is
gemaakt van takjes, twijgjes of worteltjes en afgewerkt met haren en veertjes.
Het legsel bestaat uit vier tot zes witte tot lichtblauwe eieren met roestbruine
vlekjes en hebben een broedtijd van 12 tot 14 dagen. De jongen worden door beide
ouders verzorgd.
De Groenling broedt in een groot deel van het West-Palearctisch gebied in de boreale,
gematigde, steppe en meditterane zones. De groenling is geintroduceerd op de Azoren,
in Zuidoost-Australië, Nieuw-Zeeland en plaatselijk in zuidoost Zuid-Amerika. De
vogel is vaak te vinden in parklandschappen met dichte bosjes of boomgroepen,
met name in parken, tuinen, heggen alsook langs bosranden. In de winter als het
voedsel schaars is, komen de groenlingen in gezelschap van andere vogelsoorten
zoals de Vinken, Mezen, Merels en Spreeuwen op de voederplaatsen bij de huizen
af.
De soort telt 10 ondersoorten:
C. c. Harrisoni: Brittannië (behalve noordelijk Schotland) en Ierland.
C. c. Chloris: van noordelijk Schotland, noordelijk en centraal Frankrijk,
België en Nederland en
Noorwegen tot westelijk Siberië.
C. c. Muehlei: van Servië en Montenegro tot Moldavië, Bulgarije en Griekenland.
C. c. Aurantiiventris: van zuidelijk Spanje via zuidelijk Europa tot westelijk
Griekenland.
C. c. Madaraszi: Corsica en Sardinië.
C. c. Vanmarli: noordwestelijk Spanje, Portugal en noordwestelijk Marokko.
C. c. Voousi: centraal Marokko en noordelijk Algerije.
C. c. Chlorotica: van zuidelijk-centraal Turkije tot noordoostelijk Egypte.
C. c. Bilkevitchi: van zuidelijk Oekraïne, de Kaukasus en noordoostelijk Turkije
tot noordelijk Iran en zuidwestelijk Turkmenistan.
C. c. Turkestanica: van zuidelijk Kazachstan tot [Kirgizië]] en centraal
Tadzjikistan.
Deze vinkachtige is een gemakkelijke kweekvogel, die in gevangenschap zonder
problemen meerdere nesten voortbrengt. De groenling broedt van april tot eind
juli. Het aantal eieren bedraagt 3 tot maximaal 6, de broedtijd bedraagt 13
dagen en na nog eens 2 weken vliegen de jongen uit, ze worden dan nog 2 weken
gevoederd door de ouders.
De vogels hebben behoefte aan nestmateriaal in vorm van witte sisal, jute en
kokosvezel. Het vrouwtje bouwt het nest terwijl het mannetje in de buurt blijft
om het territorium te verdedigen. Als het nest klaar is kan na enkele dagen het
eerste ei verwacht worden. Alleen het vrouwtje bebroedt de eieren. De jongen
worden door beide oudervogels gevoerd.