Een veestal uit 1960 is totaal verloren. De weggerotte dakconstructie heeft het begeven en het gebouw is ingestort.
De laatste tien, mogelijk twintig jaar stond de veestal er verlaten bij. Het dak zakte steeds verder in. De dakconstructie was het aan het begeven. Houtrot, een verschijnsel dat ontstaat als vocht in het hout dringt. Hout begint te schimmelen, waaruit zich in een later stadium zwammen ontwikkelen. De veestal is een maand drie geleden ingestort. Dank zij de afzetting met bouwhekken is de toegang zo goed als onmogelijk gemaakt. Maar goed ook. Je moet er niet aan denken als er iemand aan het rondneuzen zou zijn op het moment dat de boel in elkaar stort.
De veestal stond er in 2016 al zo bij dat je er op kon wachten tot het in zou storten.
Gebouwen moeten onderhouden blijven. Anders raken ze in verval. Oude gebouwen zijn vaak opgetrokken uit materialen die uit de omgeving komen. Het hout dat voor de constructie wordt gebruikt komt direct uit de plaatselijke bossen. Bij de bouw wordt alleen de schors verwijderd, waarna er spanten en een dakconstructie van gemaakt worden. Nadat de spanten en de dakconstructie zijn opgericht, worden de wanden dicht gespijkerd met planken, of worden de openingen tussen de houten spant-kolommen dichtgemetseld. Omdat het hout destijds niet behandeld werd, treed er houtrot op doordat het hout aan vocht wordt blootgesteld. Als het rottingsproces lang genoeg aanhoudt zal de constructie bezwijken onder de last van het dak en de eventuele hooizolders. Uiteindelijk zakt de boel in elkaar. Hoewel de veestal dateert uit 1960, heeft de natuur weer bezit genomen van het bouwwerk.
Wie nu over de Dunsedijk rijdt, merkt de stal niet meer op. Zelfs wandelaars die er langs komen zullen zich niet realiseren wat hier eens stond.
De veestal is omstreeks 1960 gebouwd en is deels opgetrokken met bouwmateriaal van een schaapskooi, elders op het landgoed. De stal is niet een typerend streekeigen gebouw, maar had wel een bijzondere verschijningsvorm. Het dak is groot, met een flauwe helling en wolfseinden. Aan één kant heeft de stal een lagere aanbouw. De gebinten hebben een bijzondere constructie en het geheel is opgetrokken uit hout en baksteen. Momenteel is het gebouw sterk vervallen. De stal heeft geen bouwhistorische waarde. De historische verbinding van de veestal met de boerderij is wel interessant, net als de ligging van de stal aan de bosrand.
Schimmels en algen nemen bezit van het bouwwerk. Mossen, korstmossen en zwammen verteren de bouwmaterialen van weleer.
Deze stal werd gebruikt voor het jongvee, de koeien werden gemolken in de weilanden en de melk koelde men in betonnen koelbakken bij de veestal. De stal is door het pad verbonden met de boerderij in het noordwesten van het landgoed, die vroeger ook deel uitmaakte van het landgoed. Deze verbondenheid, haar situering aan de bosrand in de hoek van het weiland waar het vee graasde, geeft een cultuurhistorische ensemblewaarde aan deze plek. Karakteristiek voor de veestal, zijn de houten spanten die op een korte onderlinge afstand zijn geplaatst en de sporenkap. De veestal had een heldere bouwvorm: gemetselde kopgevels, flauw zadeldak met rode keramische dakpannen en houten langsgevels met grove gebeitste planken.
De gevaarlijke bouwval werd afgezet met bouwhekken om bij een mogelijke instorting iemand gewond zou kunnen raken.