zondag 30 mei 2021

De Boompieper zoekt voedsel op de grond

Vanmorgen kreeg ik de kans oom de Boompieper van redelijk dichtbij te fotograferen. Vanuit de auto kun je vogels vaak goed van dichtbij fotograferen. Ze zien de mens dan als onderdeel van een object, niet als een mens, waar alle dieren alert op zijn. De mens is de grootste bedreiging voor de dieren, dat weten de dieren al eeuwen. Het zit in hun DNA.

Op zoek naar voedsel kwam de Boompieper dicht genoeg in mijn buurt om er een paar foto's van te maken.

De boompieper leeft graag aan de rand van bossen en open plekken. Moerassen zijn zeer geliefd, maar ook kaalgekapte bospercelen en heideterreinen worden volop bewoond door boompiepers. In tegenstelling tot graspiepers gaan boompiepers vaak in een boom zitten. Vooral de zangvlucht van een boompieper, net als die van de graspieper, is erg karakteristiek. Vanuit een boom begint de vogel omhoog te vliegen om vervolgens als een parachute of een badmintonshuttle met stijve vleugels en hangende poten weer in een boom te landen. Midden op de dag op een zinderende hete heide, als alle andere vogelsoorten hun snavels op elkaar houden, kan de melodieuze zang van boompiepers nog gehoord worden.

Op de zandgronden is de boompieper een karakteristieke broedvogel van heidevelden en duinen met enige opslag. Voorts nestelt hij (ten dele ook buiten de zandgronden) op kaalslagen, in jonge aanplant en soms ook bosjes en wegbeplanting in boerenland. Ook populierenbossen en verdrogende en verbossende laagveenmoerassen worden bezet.


Als broedvogel bewoont de Boompieper grote delen van Eurazië tot diep in Oost- Siberië. In Europa is het een wijd verbreide soort, met uitzondering van het uiterste noorden, westen en zuiden. De Nederlandse broedvogels overwinteren vermoedelijk in de savannen zuidelijk van de Sahara. Kenmerkend voor de broedhabitat is de combinatie van open ruimte en bomen of struiken. Aan de habitateisen wordt voldaan in een verscheidenheid aan landschappen, van natuurterreinen (heide, hoogveen, duinen) tot bossen (kaalkappen, jonge aanplant, zeer open bos) en cultuurlandschap (wegbeplanting, ruilverkavelingsbosjes). Het nest wordt op de grond tussen de begroeiing verstopt. De soort leeft vooral van insecten die op de grond worden bemachtigd.


De Boompieper zingt van begin april tot in augustus. Broedt vanaf half mei. Eén of twee legsels per jaar met 4-6 eieren. Nest wordt gebouwd door het vrouwtje: een kommetje van droog gras, vaak met een bodem van mos en fijnere grassen, gelegen in een kuil in de grond. Na 12-14 dagen broeden komen de eieren uit, en na eenzelfde periode kunnen de jongen vliegen.

De de afgelopen tientallen jaren verloor de boompieper terrein vooral in het Deltagebied, het rivierengebied en delen van Zuid-Limburg, maar was daar nooit erg talrijk. In de voor de boompieper belangrijker gebieden op de zandgronden van Oost- en Zuid-Nederland ontwikkelden de aantallen zich positief.