De Tjiftjaf heeft o.a. donkere poten en een donkere snavel.
Tjiftjaffen lijken sterk op Fitissen. Er zijn echter wel een aantal verschillen. Allereerst zijn in het voorjaar de mannetjes makkelijk uit elkaar te houden op grond van hun zang. Een tjiftjaf roept min of meer zijn eigen naam (hoewel hij eerder een tjaftjif roept, dan tjiftjaf) een fitis heeft een beetje een aflopend riedeltje dat hoog begint en laag eindigt.
Maar er zijn meer verschillen. Deze zijn echter wel wat lastiger. Allereerst de subtiele verschillen. Deze zijn vaak een goede aanwijzing maar niet echt harde kenmerken. De poten van een tjiftjaf zijn over het algemeen donkerder dan van een fitis. Verder is een tjiftjaf vaak wat treurig groen / bruin / olijf gekleurd en een fitis vaak wat levendiger groen / geel / wittig gekleurd. Fitissen hebben een iets markantere koptekening omdat de wenkbrauwstreep vaak wat lichter van kleur is en wat langer is dan bij de tjiftjaf. Een tjiftjaf is ten opzichte van een fitis vaak wat compacter, een fitis juist wat langgerekter. Fitissen hebben ook een langere vleugel dan een tjiftjaf, in het veld is soms de langere handpenprojectie van de fitis te zien.
De Fitis heeft lichtere poten en een lichtere snavel.
De fitis valt onder meer op door een lichte wenkbrauwstreep en een geelwitte keel en borst. Hij heeft bruinroze poten, in tegenstelling tot de tjiftjaf die donkere pootjes heeft. De fitis heeft ook langere vleugels dan de tjiftjaf. De Fitis is ook beweeglijker als de Tjitjaf. Er lijkt onrust in het vogeltje te zitten. Snel beweegt hij zich van de ene naar de andere plaats in bomen en struiken. Ook tijdens het baden is de Fitis niet lang op de zelfde plaats. Na een paar vleugelslagen in het water vliegt hij naar een takje om daar heel kort door zijn veren te strijken. Daarna gaar hij weer terug naar het water om nog een kort in het water te spetteren. Zo kan zich dat een aantal keren, tot vijf maal toe herhalen.
De Fitis bevolkt diverse typen habitat, zoals heide en kaalslagen met verspreide boomgroei, laag- en hoogveengebieden met enige opslag, houtwallen en open bossen met een rijke struik- en kruidlaag. Begroeiing met berk geniet de voorkeur. De soort bereikt vooral in jonge bossen enorme dichtheden. Het voedsel, dat een grote diversiteit aan insecten omvat, wordt opgepikt van bladeren en twijgen, deels ook door middel van korte vluchtjes.