maandag 6 juli 2020

Vanmorgen: vogels spotten vanuit de fotohut

Gisteren trok ik weer de fotohut in om daar jonge vogels te fotograferen die dit broedseizoen ter wereld kwamen. Vanmorgen ging ik weer terug om te kijken wat er vandaag zou komen. De Gaai, Vinken, Groenlingen, veel mezen, de Roodborst en de Tjiftjaf. De zon kwam zo nu en dan achter de wolken vandaan om afgewisseld te worden door bewolking waar ook regen uit viel. De vogels komen op de zonnebloempitten af die ik daar dagelijks strooi. Sommige namen ook een bad.

De Tjiftjaf is herkenbaar aan de donkere pootjes. Die van de Fitis zijn lichter en bruiner.

Er zijn herkenbare verschillen tussen de Tjiftjaf een de Fitis. Allereerst de subtiele verschillen. Deze zijn vaak een goede aanwijzing maar niet echt harde kenmerken. De poten van een tjiftjaf zijn over het algemeen donkerder dan van een fitis. Verder is een tjiftjaf vaak wat treurig groen/ bruin/ olijf gekleurd en een fitis vaak wat levendiger groen/ geel/ wittig gekleurd. Fitissen hebben een iets markantere koptekening omdat de wenkbrauwstreep vaak wat lichter van kleur is en wat langer is dan bij de tjiftjaf. Een tjiftjaf is ten opzichte van een fitis vaak wat compacter, een fitis juist wat langgerekter. Fitissen hebben ook een langere vleugel dan een tjiftjaf, in het veld is soms de langere handpenprojectie van de fitis te zien.

De Zwartkop vrouw heeft een bruin petje.

Zwartkoppen danken hun naam aan het zwarte petje dat de man tooit. Die heeft dus een zwarte kop. Het vrouwtje heeft een bruin petje en dus geen zwarte kop. Verder zijn de vrouwtjes grauw grijs tot bruin. Zo vallen ze minder op, wat als broedvogel natuurlijk belangrijk is. Het verenkleed van deze trekvogel is aan de bovenzijde grijsbruin en aan de onderzijde vuilwit. Het mannetje heeft een zwarte kruin, terwijl het vrouwtje een roodbruine heeft. ot die familiegroep van de Sylviidae behoren ook de; Kleine zwartkop, Orpheusgrasmus, Baardgrasmus, Braamsluiper, Grasmus, Brilgrasmus, Provençaalse grasmus, Rüppells grasmus, Sperwergrasmus en de Tuinfluiter.

De Vink man (boven) neemt een bad, terwijl de juveniele toekijken.

De Vink (Fringilla coelebs), ook wel boekvink, botvink of charlotte genoemd, is een zangvogel. In de lage landen is hij de bekendste en meest frequent voorkomende vinkachtige. Zijn zang, waarvan de laatste tonen de "vinkenslag" wordt genoemd, kent vele dialecten. Vinken leven in bossen, boomrijke tuinen en parken. Ze eten namelijk zaden en zachte plantendelen, zoals bladknoppen. Toch is het vooral hoog Nederland waar vinken het meeste voorkomen. Aan het einde van hun zang van de vink laten vinken vaak de bekende 'vinkenslag' horen.

Vinken hebben een korte, kegelvormige snavel. Het mannetje heeft in broedkleed een blauwgrijs petje, een oranjerode borst en wangen. De staartveren zijn zwart, behalve de (witte) buitenste staartpennen. Het vrouwtje is minder opvallend en wordt nog wel eens aangezien voor een vrouwtjes mus. Het meest opvallende kenmerk van de vink zijn de twee witte vleugelstrepen. Dat is ook waarmee u de vrouw het best van een mus kunt onderscheiden.

Deze Vlaamse Gaai lijkt een broedplek te hebben.

De gaai (Garrulus glandarius), ook wel Vlaamse gaai genoemd, is een opvallend gekleurde kraaiachtige. De wetenschappelijke naam van de soort werd als Corvus glandarius in 1758 gepubliceerd door Carl Linnaeus. De gaai is 32 tot 35 cm lang. De nominaatvorm van de vogel, die onder andere in de Benelux voorkomt, is overwegend grijsbruin met een roze tint. De keel, onderbuik, anaalstreek, de stuit en een gedeelte van de handpennen zijn wit. Kenmerkend zijn een brede zwarte snorstreep en een blauw vleugelveld dat bestaat uit lichtblauwe veertjes met daarin een fijne, zwarte bandering. De vogel kan bij opwinding de kruinveren opzetten, deze zijn afwisselend licht van kleur met zwart.

Voedsel vindt de gaai in bomen en struiken, in de lucht en op de grond; het betreft een breed spectrum van dierlijk en plantaardig dieet: insecten en ongewervelden (waaronder veel plaagdieren), eikels, beukennootjes, hazelnoten en andere zaden en noten, vruchten als bramen, kersen, frambozen en lijsterbessen. Ook kleine of jonge zangvogels en eieren behoren tot het dieet, evenals kleine knaagdieren. Met de sterke snavel hakt de gaai gaten in harde omhulsels als slakkenhuizen, notendoppen en eierschalen en doorwoelt hij bodem, dierenpoep en menselijk afval. De Gaai heeft dus graag nootjes. Zo staat de eikel in de herfst- en wintermaanden op zijn hoofdmenu. De grote pinda's zijn een niet alledaagse aanvulling, en daarmee extra aantrekkelijk om mee te nemen.