Zeeden appel met Zeedenmycena zwammen.
Op de website van Verspreidingsatlas staat dat er van deze soort tot 1990 slechts 22 vindplaatsen zijn gemeld. Van 1990 tot heden zijn er 75 vindplaatsen gemeld. Mogelijk zijn er meer vindplaatsen, maar die zijn niet bekend gemaakt.
Het mycelium van de Mycena is waarschijnlijk stiekem meegelift met de zaadkegels toen de zeeden uit het Middellandse Zeegebied naar onze streken is geïmporteerd. Kennelijk ging het om een dennenappel die door iemand van elders was meegenomen en later achteloos was weggegooid. Wederom een sterk staaltje van paddestoelensporen die in de grote leegte dat ene goede plekje weten te vinden. De zwam is een kleine kegelvormige of gebolde, bleek roodbruine hoed (Ø 1-2,5 cm), fijnvezelig, bij vochtig weer tot halverwege radiar gegroefd. Plaatjes smal aangehecht, grijsbeige tot vleeskleurig met roodpaarse snede. Sporen wit. Steel recht, vaak ook gebogen, glad, gekleurd als de hoed of bleker, onderaan wollig behaard.
De zeeden (Pinus pinaster) komt uit het Middellandse Zeegebied. De boom heeft goed afwaterende grond nodig om goed te groeien en wordt vaak aangeplant als beschutting en om het zand van de duinen vast te houden. De kroon is piramidevormig. Bij oudere bomen is er een lange, kale en bochtige stam. De takken staan dan ook wat meer gespreid aan de top, die dan tamelijk plat is. De boomschors is bleekgrijs of roodachtig bruin en heeft diepe groeven. Later wordt de schors donkerder. De takken zijn rozekleurig of roodachtig bruin en zijn onbehaard, in tegenstelling tot sommige andere dennen.
De knoppen zijn helder roodbruin. Ze zijn niet harsachtig en hebben franje aan de schubben. De zeeden heeft stevige, leerachtige naalden met een scherpe punt. De naalden groeien in paren en worden 15-25 cm lang. De kegels zijn helder glanzend bruin en puntig. Ze worden tot 22 cm lang. De schubben dragen een naar boven gerichte stekel. De kegels blijven verscheidene jaren aan de boom zitten.