vrijdag 28 juni 2019

Van Boomklever tot Zwartkop

Vanmorgen ging ik er nog eens voor zitten. Ik hoopte dat ik de Boomklever man zou treffen (het vrouwtje was er al een aantal keren geweest) en mogelijk ook de volwassen Appelvink. De Boomklever kwam, al was dat net op het moment dat ik de camera in wou gaan pakken. Van zonsopkomst te zonsondergang blijven posten is natuurlijk een beetje veel van het mooie.

Vanmorgen verscheen eindelijk de Boomklever man ten tonele.

Boomklevers (Sitta Europaea) zijn de enige vogels die met evenveel gemak zowel omlaag als omhoog langs een Boomstam bewegen en daarin onderscheiden ze zich van spechten en boomkruipers die alleen omhoog klimmen langs boomstammen. De bovenkant en de kruin van de boomklevers zijn blauw-grijs, en hebben een lange zwarte oogstreep. Onderkant is oranje-achtig. Door zijn korte dikke nek heeft de boomklever een gedrongen bouw. Hij heeft een korte staart en een krachtige puntige snavel. Bij de mannetjes boomklever is de achterflank scherp begrensd kastanje-bruin, bij de vrouwtjes is het lichter bruin en zwakker begrensd.

De opvallende en helder klinkende roep is vaak de eerste aanwijzing van zijn aanwezigheid. Ze leven in licht loof- en gemengd bos met ondergroei, vooral met oude en hoge bomen in parken en lanen met grote- en bij voorkeur wat oudere bomen. Op het menu staan veel insecten, zaden, noten, vruchten, graan en bessen. Harde noten zet hij tussen het boomschors vast en hamert ze dan van bovenaf stuk. Grotere insecten worden met de snavel in stukjes geknipt. De boomklever legt ook voorraden aan.

De Groenling man en twee verschillende juveniele.

De Groenling (Carduelis chloris) is met 14,5 cm ongeveer even groot als de huismus. Het is een zeer talrijke en wijdverspreide broedvogel van bosranden, bosschage, parken, boomgaarden en tuinen. Hij is ook te vinden in dorpen en buitenwijken. Zijn spanwijdte is 25 tot 27 cm. Hij heeft een dikke kop met hoge, lichte kegelsnavel. Hij heeft een gele tot geelgroene vleugelrand (handpen randen), samen met zijn gele staartzijde erg opvallend tijdens het vliegen. Het mannetje is overwegend geel-groen, en het vrouwtje is onopvallender bruiner. Het juveniel is op de boven- en onderzijde gestreept.

Hij maakt een los nest in bomen en struiken en in een bebouwde omgeving ook vaak in klimplanten tegen een huismuur. Tussen april-augustus 2 tot 3 broedsels, per legsel 4 tot 6 rood gestippelde, witte eieren. Het is de grootste geel-groene vink. Van oorsprong is hij een schuwe vogel, inmiddels heeft hij zich goed aangepast aan het leven in tuinen. Het is dan ook een regelmatige tuingast en is veelal te vinden op voederstations die pinda's en zonnepitten in de aanbieding hebben.

Bij ieder woonhuis is hij te vinden. Bij de fotohut is het toeval als je de Huismus daar ziet.

De huismus (Passer domesticus) is een stevige, gedrongen zangvogel. De onderzijde van de huismus is grijs en zijn bovenzijde bruin met donkere en lichtere tekening. Het mannetje is contrastrijk met een grijze kruin, zwarte bef en bruine band van oog tot achterhoofd. Het vrouwtje is grijs-bruin en op de bovenzijde donker getekend. Het juveniel van de huismus lijkt op het vrouwtje.

De Tjiftjaf lijkt zijn plekje in de tuin waar de fotohut staat gevonden te hebben.

De bovenzijde van de tjiftjaf (Phylloscopus collybita) is donker olijfgroen, de onderzijde is witachtig. Op uiterlijk is de tjiftjaf moeilijk te onderscheiden van de evengrote fitis, maar de poten zijn meestal donker en het verenkleed is donkerder en met bruinere tinten. Met zijn 11 cm en een gewicht van 6 tot 9 gram is hij ongeveer net zo groot als de fitis. Zijn spanwijdte kan tot 21 cm bedragen. De tjiftjaf is een zeer algemene en wijd verspreide broedvogel. Hij komt voor in bossen, parken en tuinen met hoge bomen en struiken.

Deze juveniel Zwartkop scharrelde de hele tijd rond bij de fotohut.

De zwartkop (Sylvia tricapilla) is onmiddelijk te herkennen door zijn zwarte kap, maar dit geldt alleen voor de mannetjes. Het vrouwtje heeft een bruine kap evenals de juveniele vogels. Verdere kenmerken van het volwassen mannetje: vuilgrijze bovendelen, grijze oorstreek, kin, keel, en borst. Bij het vrouwtje zijn deze delen overwegend grijsbruin. Een eerstejaars mannetje kan tot diep in de herfst een bruine hoofdtooi dragen, waarin hoogstens enkele zwarte streepjes te zien zijn. In de loop van de winter dijen deze streepjes uit tot het bekende zwarte petjes.

De 13 cm grootte vogel woont in gemengde loofbossen met onderbegroeiing, tot aan tuinen. Het is dus een echte struikbewoner. De nestbouw wordt aanvankelijk door het mannetje uitgevoerd. Hij begint met het ruwe werk en laat vervolgens het vrouwtje voor de afwerking zorgen.