zaterdag 29 juni 2019

Weidebeekjuffers 's morgens om 7:00 uur

De Weidebeekjuffers waren de eerste (gelijkvleugeligen) libelle die ik vanmorgen langs de Groote Beerze zag. Weidebeekjuffers (Calopteryx splendens) zijn 45 à 48 mm grote Juffers uit de familie van de beekjuffers, die vrij algemeen voorkomt bij stromend water van redelijke kwaliteit. De weidebeekjuffer vliegt van mei tot september, bij voorkeur bij langzaam stromende beken. Door de vlinderachtige vlucht vormen ze een opvallende verschijning.

Het Weidebeekjuffer vrouwtje, 's morgens vroeg om 07:00 uur op een rietblad met ochtenddauw.

De Weidebeekjuffer is een behoorlijke vlieger en kan tijdens de zwerftochten ver van het water aangetroffen worden. Mannetjes hebben transparante vleugels met een donkerblauw gekleurde vlek. De vrouwtjes hebben groenige vleugels met een goudkleurige schijn, die iets doorzichtig zijn en het pseudopterostigma ligt dichter bij de vleugeltop dan bij vrouwtjes van de Bosbeekjuffer.

De Weidebeekjuffer man wordt vergezeld door een strontvlieg, die zich aan de onderkant van het rietblad verscholen houdt.

De habitat betreft vrijwel altijd stromend water, met een vrij hoge zuurstofverzadiging. De hoogste dichtheden worden bereikt op plaatsen met een afwisselend, natuurlijk verloop van de beek, waardoor snel en langzaam stromende delen aanwezig zijn. Het water moet ten minste voor een deel in de zon liggen. Een ruige, overhangende oevervegetatie is belangrijk als zitplaats voor imago's. Delen zonder deze vegetatie worden gemeden. In het water moeten voldoende drijvende of in het water hangende planten aanwezig zijn voor de ei-afzet. De weidebeekjuffer verdwijnt als de watervegetatie heel dicht is of compleet ontbreekt. In brede watergangen, zoals kanalen en rivieren, kan drijfbladvegetatie zoals gele plomp deels de functie van de oevervegetatie overnemen. In de Sliedrechtse Biesbosch komt de weidebeekjuffer voor in de rivier de Nieuwe Merwede. Hier is de soort gevonden bij kribben van basaltblokken die rijk begroeid zijn met onder andere grote kattenstaart, akkerdistel en boerenwormkruid.

Rechts; de man. Links; twee kleine insecten zitten voor de neus van het vrouwtje de liefde te bedrijven.

De eieren komen voor de winter uit. Afhankelijk van de watertemperatuur overwinteren de larven een of twee keer. De larven leven op donkere plaatsen tussen planten onder water. Dit kunnen waterplanten zijn, maar ook uitgespoelde boomwortels of in het water hangende oeverplanten. De ontwikkeling van larve tot imago duurt tien tot 18 maanden. Uitsluipen gebeurt van begin mei tot half augustus. De mannetjes bezetten uitkijkplaatsen op oever- en waterplanten om hun territorium te verdedigen. Andere mannetjes worden verjaagd, soms pas na een minutenlang schijngevecht in de lucht, waarbij het mannetje indringers de binnenkant van zijn vleugels laat zien. Vóór de balts laat het mannetje de witte stip aan de onderkant van zijn achterlijf aan een passerend vrouwtje zien. Vrouwtjes worden in een baltsvlucht achtervolgd. De balts verschilt per soort van de familie beekjuffers. Het vrouwtje zet na de paring, die zo'n vijftien minuten duurt, de eitjes met haar ovipositor (legbuis) onder water af in waterplanten. Ze verdwijnt daarbij soms helemaal onder water. Overnachting gebeurt vaak groepsgewijs, in ruige vegetatie langs de beek.