Viervlek uitsluiping op het Groot Meer Wintelre
Eitjes worden door het vrouwtje los in ondiep water afgezet, waarbij ze beschermd wordt door het mannetje. Het mannetje blijft boven haar vliegen en probeert andere mannetjes die willen paren te verjagen. Op sommige plaatsen en in sommige jaren kan de dichtheid aan viervlekken erg hoog zijn. Uit andere delen van zijn areaal, maar vroeger ook uit Nederland, zijn gevallen bekend van enorme zwermen viervlekken, die miljoenen exemplaren kunnen omvatten.
De Viervlek plant zich voort in wateren van uiteenlopende grootte en voedselrijkdom. In laagveengebieden vindt voortplanting plaats in de relatief voedselrijke sloten en vaarten. In laagveenmoerassen vindt voortplanting incidenteel in kleine watertjes in veenmosrietland plaats. Nadat de larven twee of drie keer overwinterde, sluipen ze uit het velletje. Dat gebeurt van eind april tot half juli. De larvenhuidjes zijn tot maximaal een meter boven het water oppervlak in de oevervegetatie te vinden. Incidenteel wordt wel eens een exemplaar op enkele meters van het water gevonden.
De Viervlekken zijn libellen met een vrij breed achterlijf dat taps toeloopt en in een punt eindigt. Mannetjes en vrouwtjes vergelijkbaar getekend. Achtervleugels met een donkere vlek in de basis. De aders in de donkere vlekken zijn opvallend geel. Halverwege de voorranden van de vleugels staat een donker vlekje, dat niet voorkomt bij andere libellensoorten. Sommige exemplaren hebben bij deze vlekjes, en bij de pterostigma’s, een extra donkere veeg in de vleugels (vorm praenubila). Achterlijf bij jonge dieren overwegend oranje met contrasterende zwarte punt. De segmentranden hebben gele zomen. Oudere dieren worden donkerbruin met een grijze zweem, de zwarte punt vormt dan geen contrast meer. In het achterlijf zijn vaak opvallende luchtbellen zichtbaar. Ogen roodbruin. Gezicht crème, soms bijna wit.