De vuurjuffer is een vrij algemene libel van de familie van de waterjuffers
De vuurjuffer (Pyrrhosoma nymphula) is een libel van de familie van de waterjuffers. Het is één van de weinige juffers die grotendeels rood gekleurd zijn. De vuurjuffer is een grote juffer, lengte tot 36 mm. Het abdomen van beide geslachten van de vuurjuffer (imago) is opvallende rood, maar bij de mannetjes hebben enkel de laatste segmenten donkere banden, bij de vrouwjes zijn alle segmenten zwart getekend Het borststuk is donker met een rode of (bij de vrouwtjes) donkergele schouderstreep. De poten zijn zwart. Het pterostigma is langer dan breed, ongeveer 1,5 vleugelcel lang, en zwart gekleurd.
De vuurjuffer is een weinig eisende soort wat het voortplantingsbiotoop betreft. Ze is tevreden met stilstaand of licht stromend water, zoals beken, poelen, (tuin)vijvers, laagveengebieden, ze is ook niet veeleisend voor wat betreft de waterplanten waarop ze haar eieren legt. De eieren worden afgezet in stengels van drijvende waterplanten. De dieren vormen een paringswiel of paringsrad bij de paring en een tandem bij de eileg. Het vrouwtje boort met haar legboor gaatjes in de stengel, en plaatst vervolgens in ieder gaatje een eitje.
De vuurjuffer is algemeen en wordt gekenmerkt op de Belgische Rode Lijst (libellen) als ‘niet bedreigd’. Ze wordt niet vermeld op de Nederlandse Rode Lijst (libellen).
De Beekoeverlibel is een zeldzame libellensoort.
De beekoeverlibel (Orthetrum coerulescens) is een libellensoort uit de familie van de korenbouten (Libellulidae), onderorde echte libellen (Anisoptera). De beekoeverlibel is de kleinste van de oeverlibellen in Nederland. Het achterlijf is smaller dan bij de gewone oeverlibel en de zuidelijke oeverlibel. De pterostigmata zijn okergeel tot lichtbruin en de ogen zijn blauwgrijs. Het borststuk is aan de bovenzijde (meestal) bruin met twee duidelijk afgetekende lichte schouderstrepen. Uitgekleurde mannetjes krijgen een geheel blauw berijpt achterlijf, (vrijwel) zonder zwarte punt. Sommige mannetjes krijgen in meer of mindere mate blauwe berijping op het borststuk, waardoor de schouderstrepen vervagen. Het gezicht is bruin. Jonge mannetjes en vrouwtjes hebben een okerkleurig tot bruin achterlijf, met een dunne zwarte lengtestreep over het midden. De lichaamslengte van volwassen dieren ligt tussen 36 en 45 millimeter; de larve is 16 tot 20 mm lang.
De habitat van de beekoeverlibel in Nederland bestaat voornamelijk uit vochtige heidevegetaties, zwak stromende kleine beken en kleine plassen en sloten. De voortplantingsbiotoop staat onder invloed van kwel. Het water mag niet te voedselrijk zijn en een hoge watertemperatuur is noodzakelijk. De soort geldt als warmte minnend en het leefgebied dient vrijwel de gehele dag in de zon te liggen. De omgeving van het water heeft een open vegetatiestructuur, met meestal enkele hoge planten.
De eieren meten 0,50 x 0,35 mm en zijn oranjebruin. De ontwikkeling van de embryo's verloopt in vijf tot zes weken. De larven leven ingegraven in zand of modder op de bodem, vaak tussen waterplanten; ze overwinteren meestal twee keer. Uitsluipen gebeurt van eind mei tot begin augustus, met een piek in juli. Jonge beekoeverlibellen vliegen weg van het water en zijn soms in groten getale aan te treffen op heidevelden en andere beschutte plaatsen. Geslachtsrijpe mannetjes verdedigen een 'territorium' aan de waterkant, door vanaf een zitplaats in de vegetatie korte inspectievluchten te maken. Andere mannetjes worden hierbij verjaagd. Na de paring zet het vrouwtje los van het mannetje de eitjes af, door in vlucht de punt van het achterlijf in het water te dippen. Het mannetje blijft daarbij vlak bij haar vliegen, om andere mannetjes op een afstand te houden.