woensdag 14 juni 2017

Viervlek (libel) en Gewone oeverlibel

Vanmorgen ben ik nog eens op Landgoed Wellenseind gaan kijken of daar andere libellen zitten als langs de Groote Beerze. Door Welleneind stromen de beekjes Raamsloop en de Reusel. Op Wellenseind zag ik de Viervlek libel en de Gewone oeverlibel.

Viervlek (Libellula quadrimaculata)
De viervlek (Libellula quadrimaculata) is een echte libel uit de familie van de korenbouten (Libellulidae). De viervlek is zowel in Nederland als België vrij algemeen. De soort komt in grote delen van Europa voor, behalve in het zuiden van Italië, Griekenland, IJsland en het Noorden van Noorwegen.

De beide geslachten van de Viervlek (Libellula quadrimaculata) zijn moeilijk te onderscheiden.

De viervlek is een middelgrote libel met een vrij breed achterlijf dat taps toeloopt en in een punt eindigt. Mannetjes en vrouwtjes zijn vergelijkbaar getekend, maar onderscheiden zich in de achterlijfaanhangsels. De achtervleugels hebben een donkere vlek in de basis; de aders in de donkere vlekken zijn opvallend geel. Halverwege de voorranden van de vleugels staat een donker vlekje, dat niet voorkomt bij andere libellensoorten. Sommige exemplaren hebben bij deze vlekjes, en bij de pterostigmata, een extra donkere veeg in de vleugels. Het achterlijf is bij jonge dieren overwegend oranje met een contrasterende zwarte punt; de segmentranden hebben gele zomen. Oudere dieren worden donkerbruin met een grijze zweem, de zwarte punt vormt dan geen contrast meer. In het achterlijf zijn vaak opvallende luchtbellen zichtbaar. De ogen zijn roodbruin, het gezicht is crèmekleurig, soms bijna wit. De lichaamslengte van volwassen dieren ligt tussen 40 en 48 millimeter; de larve is 21-27 mm lang.

De habitat van de viervlek bestaat uit allerlei stilstaande, niet te grote en vaak zure wateren met een rijke vegetatie. In Nederland komt de soort vooral voor bij voedselarme vennen en hoogveen, in kleiner aantal in laagveengebieden en de duinen. Hij ontbreekt in stromend water en bij grote en diepe plassen.

Verwarring is mogelijk met de platbuik, de tweevlek en eventueel de gewone oeverlibel en de bruine korenbout. Jonge mannetjes en vrouwtjes van de platbuik hebben een vergelijkbare lichaamskleur, maar zijn breder gebouwd en missen de zwarte achterlijfspunt en de extra vleugelvlekjes van de jonge viervlek. De uiterst zeldzame tweevlek behoort tot een compleet andere familie (glanslibellen), maar heeft wel een vergelijkbare achterlijfsvorm en tekening. Welbeschouwd is de achterlijfstekening anders, en ook de tweevlek mist de vleugelvlekjes halverwege de vleugelvoorrand. Bovendien hebben uitgekleurde tweevlekken metaalglimmende ogen. Vrouwtjes en jonge mannetjes van de gewone oeverlibel en de bruine korenbout hebben een vergelijkbare bouw, maar een andere tekening op het achterlijf en in de vleugels.

Gewone oeverlibel (Orthetrum cancellatum)
De Gewone oeverlibel (Orthetrum cancellatum) is een echte libel uit de familie van de korenbouten (Libellulidae). Het is de grootste en meest algemene oeverlibel in Nederland.

De Gewone oeverlibel (Orthetrum cancellatum)

De Gewone oeverlibel is met een afmeting van 44-50 mm groter dan andere oeverlibellen. Het achterlijf is pijlvormig: het begint breed, eindigt in een punt en heeft rechte zijkanten. Het gezicht is geel tot bruin. De pterostigma’s zijn zwart. Mannetje: uitgekleurde mannetjes hebben een blauwberijpt achterlijf met een duidelijke zwarte punt. Aan de buitenranden van de segmenten staan gele streepjes, die bij oude mannetjes verdwijnen onder nog meer blauwe berijping. Het borststuk is bruin, zonder blauwe berijping. Jonge mannetjes die nog geen berijping op het achterlijf hebben, zien eruit als vrouwtjes. Vrouwtje: grondkleur van het lichaam (zowel achterlijf als borststuk en gezicht) geel. Op de bovenkant van het achterlijf lopen twee dikke zwarte lengtestrepen.


Geslachtsrijpe mannetjes houden de wacht vanaf warme zitplaatsen langs de waterkant, zoals kale stukken grond, stenen of boomstronken. Vanaf deze zitplaatsen maken ze vluchten laag over het water, waarbij andere mannetjes worden verjaagd en vrouwtjes worden gegrepen voor de paring. Het vrouwtje zet haar eitjes af door vliegend met de achterlijfspunt op het wateroppervlak te tikken. Het mannetje vliegt meestal dicht bij haar in de buurt, om concurrenten te verjagen. De paring vindt ook weleens op de grond plaats.

Het verspreidingsgebied van de gewone oeverlibel loopt oostelijk tot in Mongolië en Noord-India en zuidelijk tot in Noord-Afrika. De soort komt in grote delen van Europa voor en is daar soms talrijk. In Scandinavië komt hij alleen in het zuiden voor en in Schotland ontbreekt hij. In Nederland is de soort algemeen en kan in veel verschillende leefgebieden aangetroffen worden, maar in lagere dichtheden in de kuststrook van Groningen, Friesland en de kop van Noord-Holland.