donderdag 15 juni 2017

Paringswiel van de Bruine Korenbout

Vanmiddag trof in Netersel bij een van de stuwen in de Groote Beerze, behalve enkele mannetjes, ook weer drie koppeltjes van de zeldzame Bruine Korenbout. Behalve foto's heb ik ook een video opname kunnen maken.


De Bruine korenbout is in Nederland vrij zeldzaam. Op plekken waar die voorkomt is die echter wel vaak in grote aantallen aanwezig. De Bruine korenbout kun je aantreffen in laagveengebieden en langs enkele langzaam stromende beekjes, rivieren of kanalen. Een jong mannetje van de Bruine korenbout heeft dezelfde lichtbruine kleur als het vrouwtje. Na enkele weken worden het mannetje lichtblauw van kleur en de ogen kleuren ook lichtgrijs. Het vrouwtje is lichtbruin van kleur en kleurt donkerder bruin naarmate zij ouder wordt. Bij oudere vrouwtjes kunnen de ogen ook lichtblauw / grijs kleuren. Ook de vrouwtjes hebben een kleine donkere vlek in de basis van de achterste vleugels, en zijn duidelijk te herkennen door de zwarte tekening op het achterlijf (S3 tot en met S10). Vaak hebben vrouwtjes van de Bruine korenbout ook een kleine zwarte vlek aan alle 4 de toppen van de vleugels.

De Bruine Korenbout heeft een andere paringswiel houding als de Azuurwaterjuffer.

Wereldwijd zijn ongeveer 5858 soorten beschreven, waarvan de meeste voorkomen in warmere gebieden. In Europa komen 150 libellensoorten voor. In België komen 69 soorten voor. In Nederland zijn 71 soorten aangetroffen, waarvan 66 als inheems worden beschouwd, een als zwerver en vier als verdwenen. In België en Nederland samen komt het aantal op 74 (vijf Nederlandse soorten komen niet in België voor, drie Belgische soorten komen niet in Nederland voor). De soorten staan opgesomd bij de juffers en echte libellen.


Het opvallendste aan de kop zijn de samengestelde ogen, die uit 10.000 tot 50.000 facetjes bestaan. Met deze ogen nemen libellen bewegingen waar, het bovenste gedeelte ziet scherp op afstand en het onderste dichtbij. Om licht en donker te kunnen onderscheiden heeft de libel nog drie enkelvoudige ogen. Hoogstwaarschijnlijk functioneren ze als een optisch evenwichtsorgaan. De vervorming van de antennes stelt de libel in staat snelheid te meten. Met de forse monddelen kan een libel hard bijten, maar deze worden alleen gebruikt voor het kauwen op insecten. Een beet van de libel komt vrijwel nooit door de huid van een mens heen. Bij grote exemplaren kan dit wel, maar libellen vluchten in plaats van aan te vallen.

Het borststuk is naar achteren gekanteld, wat verscheidene voordelen oplevert: de poten staan verder naar voren, waardoor ze geschikter zijn om een prooi in de vlucht te vangen en vervolgens in de mond te stoppen. De forse botsing die het libellenlijf ondergaat bij het vangen van de prooi wordt beter opgevangen. De vleugels staan centraler opgesteld, wat de vliegkunst ten goede komt. Het voorste borstgedeelte zit met beweegbare verbindingen vast aan de kop en de rest van het lijf. Hierdoor kan de kop in alle richtingen bewogen worden.

Bij libellen zijn de vleugels niet met elkaar verbonden, zoals bij veel andere insecten. Hierdoor kunnen de vier vleugels los van elkaar worden aangestuurd en kan de libel opmerkelijke kunsten uithalen, zoals stilstaan in de lucht, verticaal opstijgen en zelfs achteruit vliegen. De vleugelslag is met twintig tot veertig slagen per seconde veel langzamer dan bij andere, kleinere insecten. Libellen kunnen een snelheid van wel vijftig km per uur halen, wat hen tot de snelst vliegende insecten maakt. De vleugels hebben een netwerk van aderen waarvan de structuur bij de taxonomische indeling van de libellen een belangrijke rol speelt. De voorrand van de vleugels is geknikt en fungeert als een soort spoiler. Dit zorgt dat lucht loskomt van het vleugeloppervlak, waardoor lift ontstaat. Aan de voorrand van de vleugels bevindt zich dicht bij de vleugeltop ook een gekleurde vlek, het pterostigma. Deze vleugelvlek helpt de libel mogelijk bij fijnere bijstellingen van de vlucht.

Het lange achterlijf bestaat uit tien segmenten en is zeer buigzaam. Dit is noodzakelijk voor de paring die in een paringswiel plaatsvindt. Het achterlijf heeft een stabiliserende functie en wordt gebruikt bij het sturen. De aanhangsels van het achterlijf worden door het mannetje gebruikt als een soort tang waarmee hij het vrouwtje tijdens de paring vastgrijpt.