De Reuselse Moeren is het overblijfsel van een grotendeels afgegraven hoogveengebied aan weerszijden van de huidige rijksgrens. Dit is ontstaan door de ligging op een vlakke waterscheiding, waar het water moeilijk kon afstromen. Er zijn nog sporen van de betrekkelijk kleinschalig verlopen vervening terug te vinden.
De Reuselse Moeren wordt beheerd door Staatsbosbeheer
De broedvogels omvatten blauwborst, sprinkhaanrietzanger, geoorde fuut, roodborsttapuit en grasmus. De gladde slang en de heikikker zijn er te vinden. Er bevinden zich onder meer de vlindersoorten gentiaanblauwtje, bont dikkopje, kommavlinder en groentje. Ook de Bruinrode heidelibel (Sympetrum striolatum) en Zuidelijk Spitskopje (Conocephalus dorsalis) hebben hier hun habitat.
De Vaartloop doorsnijd de Moeren en voert water af naar het kanaal in België.
De Vaartloop, eens gegraven ter afwatering van het veen, is tegenwoordig voorzien van een aantal stuwen. Aldus wordt het water vastgehouden waardoor het grondwaterpeil niet te laag wordt. Naast verdroogde veenresten bevindt zich hier vochtige heide, droog naaldbos en spontaan berkenbos. Opvallend zijn de omvangrijke gagelstruwelen in dit gebied. In het hoogveen bevindt zich kleine veenbes, lavendelhei, beenbreek, klokjesgentiaan en veenmossen, alsmede kleine zonnedauw.
De heide is het habitat van Sprinkhanen zoals de Krasser, Moerassprinkhaan, Zuidelijk spitskopje en de Sikkelsprinkhaan.
De Krasser (Chorthippus parallelus) is een rechtvleugelig insect uit de familie veldsprinkhanen (Acrididae), onderfamilie Gomphocerinae. De kleur is zeer variabel en kan groen, rood, bruin, geel of zelfs paars zijn. De meeste exemplaren zijn groen, met een brede bruine streep van boven op de kop tot over de voorvleugels. De opstaande randen van het halsschild zijn licht gebogen, het halsschild heeft een dwarsgroef. De krasser is meestal kortvleugelig, soms komen langvleugelige exemplaren voor. De vleugels van de mannetjes zijn korter dan het achterlijf, die van de vrouwtjes zijn gedegenereerd tot kleine flapjes. Op de voorvleugel is een chorthippuslobje aanwezig. Mannetjes bereiken een lengte van 13 tot 16 millimeter, de vrouwtjes zijn 18 tot 22 mm lang.
De Moerassprinkhaan is de bontst gekleurde soort die in Nederland en België in het wild voorkomt. De kleur is groengeel tot geel met duidelijk helderrode achterheupen en een gele achterdij. Op de achterdijen zijn rijen stekeltjes aanwezig die zwart van kleur zijn en daardoor duidelijk afsteken. De lichtgeel gekleurde randen van het halsschild zijn duidelijk naar elkaar toe gebogen. Zowel mannetjes als vrouwtjes zijn lang-gevleugeld waarbij de vleugelpunt voorbij de achterlijfspunt reikt. Soms komen rode vlekken voor op kop, lichaam en poten waarbij ook de antennes roodachtig kunnen zijn.
De Zuidelijk spitskopje is een groene sprinkhaan met een bruine rug en een spitse kop: vanaf het voorhoofd wijkt de kop naar onder sterk terug. Met de spitse kop en de groene kleuren is de enige andere sprinkhaan die lijkt het Gewone Spitskopje. Typische volwassen exemplaren laten zich makkelijk scheiden: het Zuidelijk Spitskopje is lang gevleugeld, het Gewone Spitskopje is kort gevleugeld. Regelmatig komen er van het Gewoon Spitskopje echter langgevleugelde exemplaren voor. Deze onderscheiden zich doordat het vrouwtje Zuidelijk Spitskopje een vrijwel rechte legboor heeft (Gewoon Spitskopje regelmatig gekromd). Mannetjes worden op de subgenitale plaat onderscheiden.
De sikkelsprinkhaan (Phaneroptera falcata) is een insect uit de sprinkhanenfamilie Tettigoniidae, of te wel Sabelsprinkhanen. De Sikkelsprinkhaan is een van de ruim 6400 Sabelsprinkhanensoorten, een zeer grote groep die uiteenlopende soorten bevat, zowel qua uiterlijk als wat betreft de levenswijze. Ondanks de naam -sprinkhanen zijn sabelsprinkhanen verwant aan de langsprietigen (Ensifera), waartoe alle krekelachtige vormen behoren, en niet tot de kortsprietigen waar alle typische sprinkhanen onder worden gerekend.
Blauwe glazenmaker en de Bloedrode heidelibel.
De kleine vuurvlinder is een vlinder uit de familie Lycaenidae, de kleine pages, vuurvlinders en blauwtjes. De wetenschappelijke naam phlaeas betekent "vol" of "overlopend van" en is de bijnaam van diverse Griekse goden. De naam werd, als Papilio phlaeas, in 1761 door Carl Linnaeus aan de vlinder gegeven, waarbij hij verwees naar eerdere beschrijvingen en afbeeldingen ervan door Merian, Petiver en Ray. De naam phlaeas nam hij niet van een eerdere auteur over maar gaf hij zelf.
De Bloedrode heidelibel (Sympetrum sanguineum) is veruit de algemeenste ‘rode’ heidelibel met geheel zwarte poten. De zeer zeldzame Kempense heidelibel heeft ook zwarte poten, maar een anders gevormd achterlijf, met druppelvormige vlekjes. Vrouwtjes zwarte heidelibel kunnen op het eerste gezicht lijken op vrouwtjes of jonge mannetjes bloedrode heidelibel, maar zijn altijd herkenbaar aan de tekening op de zijkant van het borststuk: een brede zwarte band met drie gele vlekjes. Bruinrode en steenrode heidelibellen zijn iets groter, hebben gele strepen op de poten en een andere achterlijfsvorm (mannetjes). Mannetjes vuurlibel kunnen op uitgekleurde mannetjes bloedrode heidelibel lijken, maar hebben een breed en afgeplat achterlijf, rode poten, deels rode vleugeladers, blauwgrijze onderkant van de ogen en grotere gele vlekken in de achtervleugels.
De Viervlekwielwebspin wikkelt een Groene rietcicade (ook op bovenstaande foto) in met spinrag.
De cicade is in grote delen van Europa zeer algemeen, en wordt in sommige streken zelfs als plaag beschouwd vanwege de schade aan gewassen. In België en Nederland veroorzaakt deze soort echter weinig problemen. De cicade is te zien van april tot november en het voedsel bestaat uit plantensappen die worden opgezogen uit meerdere planten, echter vooral grassen. De groene cicade is dan ook het algemeenst in grassige gebieden maar komt ook wel in tuinen, bossen en moerassen voor.
De viervlekwielwebspin (Araneus quadratus) behoort tot de familie van wielwebspinnen. De kleuren kunnen verschillen van roodbruin tot geelgroen, maar toch is de spin makkelijk te herkennen. Er bevinden zich namelijk vier grote witte vlekken op de rug van de spin en de poten zijn gestreept. Meestal zit de spin in het midden van zijn wielweb te wachten op een prooi. Een veel voorkomende prooi is de sprinkhaan. Het web bevindt zich namelijk vaak laag bij de grond in grasland. Het vrouwtje kan een grootte bereiken van 14 tot 20,5 millimeter; het mannetje wordt slechts 7 tot 11 millimeter.
Berken die door de wind schuin zijn gegroeid en gagelvelden.
De wilde gagel (Myrica gale) is een bladverliezende struik die behoort tot de gagelfamilie (Myricaceae). Hij komt voor op 's winters zeer natte, zure, venige grond op heidevelden, in moerasbossen en laagveenmoerassen. Ook vindt men de struik in natte duinvalleien. Gagelstruwelen vormen zich alleen als er weinig concurrentie is van andere struiken of bomen. De soort is van nature aanwezig in Noord-Amerika en Noordwest-Europa. Hij staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als algemeen voorkomend, maar sterk in aantal afgenomen. In Nederland is de plant vanaf 1 januari 2017 niet meer wettelijk beschermd.
De koningsvaren.
De koningsvaren (Osmunda regalis) is een varen uit de koningsvarenfamilie (Osmundaceae). De plant komt zeer plaatselijk in grotere aantallen voor in vochtige loofhoutbossen, veenmoerassen en aan beschaduwde slootkanten. Elders is hij zeer zeldzaam. De plant heeft dubbelgeveerde bladeren, die licht- of geelgroen zijn. De hoogte varieert van 0,2-3 m (in schaduw en in een goede grond). In het centrum staan vruchtbare bladeren. De buitenste bladeren zijn onvruchtbaar. De plant kan tot honderd jaar oud worden.
Aan de zuidkant staat een kijkhut de "Kiekkaaste" met uitzicht over het open veld.