zaterdag 13 juni 2020

Favoriete natuurgebieden: Groot Meer

In de reeks "Favoriete natuurgebieden" doe ik een aantal gebieden aan die mijn voorkeur genieten. Niet een natuurgebied het zelfde. Vandaag de zeventiende uit een reeks favoriete natuurplekken. Deze keer is natuurgebied Groot Meer, Wintelre.

Het Grootmeer tussen Vessem en Wintelre is van oorsprong natuurlijke zwakgebufferde vennen, die op de kaart van 1900 nog omgeven zijn door heide Ze zijn ontstaan in de periode na de laatste ijstijd, zo'n 10.000 jaar geleden. Ze liggen in een gebied dat wat hoger ligt dan de omgeving. Heidevennen worden normaal gevuld door regenwater dat wordt vastgehouden omdat de bodem van zo´n ven slecht doorlaatbaar is, meestal door een klei- of leemlaag. Het Grootmeer en het naastgelegen Kleinmeer worden namelijk normaal gesproken kunstmatig gevoed door grondwater dat uit een nabijgelegen pompstation van Brabant Water komt. Zou dit niet gebeuren, dan vallen deze vennen sowieso ieder jaar droog. Het vullen van de meertjes is begonnen in de jaren vijftig, toen de waterleidingen van het drinkwaterstation nog regelmatig doorgespoeld moesten worden. Dit spoelwater werd de vennen ingelaten als het niet meer nodig was. Het water van het pompstation loopt via een bezinkbassin naar het Kleinmeer, en vandaar via een inlaat en een rabattensysteem (langwerpige aarden ophopingen tussen greppels) naar het Grootmeer.


De vennen liggen in het bosgebied Buikheide en Oude Molen, dat eigendom is van de gemeente Eersel en 520 ha groot is. Zij zijn niet verzuurd en wegens hun bijzondere plantengroei in 1990 aangewezen als beschermd natuurmonument. Momenteel maken zij deel uit van het Natura 2000 gebied Kempenland West. Deze vennen zijn op natuurlijke wijze ontstaan door verstuiving van zand tijdens de koude periode van het Weichselien. Het Grootven meet 19 ha en behoort daarmee tot de grotere vennen van Noord-Brabant.

De uitkijkpost geeft uitzicht op het water, wat in het voorjaar veelal hoog, en laat in de zomer zo goed als droog staat.

Om het groot Meer wat beter te overzien is er een uitkijkpost gemaakt. Een hoge bult zand met een vlonder, die aan de ene kant per trap te beklimmen is, en aan de andere kant over een oplopend pad. Duizenden padden, kikkers en salamanders leven in het bos aan de andere kant van de weg. Die trekken in het voorjaar massaal naar het Grootmeer om te paren en daarna weer terug te keren. Bij het oversteken van de weg werden ze dan in grote getale platgereden. In 2009/ 2010 zijn er 7 amfibietunnels onder de Merenweg aangelegd. De amfibieën kunnen nu zelf oversteken.

Bijzonder aan het Groot meer is dat er vegetatie’s uit het oeverkruidverbond met soorten als gesteeld glaskroos en oeverkruid voorkomen. Het Groot meer is aangewezen als een van de belangrijkste groeiplaatsen van dit vegetatietype wat heel bijzonder is en niet alleen in Nederland maar wereldwijd. Het afgelopen jaar lag het Grootmeer tussen Vessem en Wintelre vrijwel volledig droog om het woekerende plantje watercrassula te kunnen bestrijden. Normaal gesproken wordt het 17 hectaren grote ven vanaf oktober bijgevuld door Brabant Water.

Sijsjes doen het Groot meer aan tijdens de vogeltrek. Ze vinden kleine zaadjes die op het wateroppervlak tussen de brei liggen.

Vanmorgen ben ik aan het Groot Meer tussen Vessem en Wintelre op Libelle jacht gegaan. Het werden drie soorten, maar van elke soort slechts een geslacht. Ik had natuurlijk graag beide geslachten wille fotograferen, maar ben zeer tevreden met wat ik voor de lens kreeg.

De Grote keizerlibel man zwevend in de vlucht

De Grote keizerlibel patrouilleert langdurig boven water en langs allerlei randsituaties. De mannetjes vallen snel op door hun groene borststuk en het helderblauw op het achterlijf. De Zuidelijke keizerlibel lijkt zeer sterk, maar daar is het borststuk egaal bruin en is het blauw op het achterlijf tot het begin beperkt. Vrouwtjes van deze twee soorten zijn zeer lastig te onderscheiden.

De Zwervende heidelibel man (Sympetrum fonscolombii)

De Zwervende heidelibel heeft een blauwe onderkant van de ogen. Die blauwe kleur komt ook voor bij de Vuurlibel, die echter een breed en afgeplat achterlijf heeft. Een rusteloze soort, waarvan de mannetjes territorialer zijn dan andere Sympetrum soorten. Vanaf een opzichtige uitkijkpost maken ze langdurige vluchten over het water. Habitat: Allerlei stilstaande wateren, bij voorkeur met ondiepe, snel opwarmende delen.

De zuidelijke heidelibel vrouw (Sympetrum meridionale)

De Zuidelijke heidelibel oogt zeer licht. Op het borststuk ontbreekt een dikke doorlopende naadstreep, er mogen hoogstens twee smalle strepen aanwezig zijn. Het beste determinatiekenmerk zijn de vleugels: vanaf de basis tot ongeveer de 2de dwarsader zijn de 2de en vooral de 4de ader licht van kleur. De mijten die tamelijk vaak op de vleugels van de zuidelijke heidelibel voorkomen zijn een zuidelijke soort: Arrenurus papillator. Deze mijten wijzen er meestal op dat de libel een immigrant uit het zuiden is, maar voortplanting van de mijt is intussen ook in Nederland vastgesteld. Habitat: Bij ondiepe delen van stilstaande wateren met rijke water- en oeverplantenvegetatie. Voorkeur voor recent gegraven of droogvallende wateren.

Het achterlijf aanhangsel van de Viervlek man (Libellula quadrimaculata) wijkt niet uit een.

Algemene oranjebruine libel met een relatief kort en plat achterlijf. In het verleden zijn er zwerfvluchten geweest van miljoenen dieren. De agressieve mannetjes verdrijven rivalen met snelle aanvalsvluchten, bijvoorbeeld vanaf een dode stengel. Op het moment dat ze stilzitten is de zwarte vlek op de knik van de vleugelvoorrand kenmerkend.

Bij stilstaande wateren met een rijke waterplantvegetatie. Hoogste dichtheden in voedselarme vennen en hoogvenen

Het achterlijf aanhangsel van de Viervlek vrouw (Libellula quadrimaculata) wijkt wel uit een.

Sinds 1952 worden de vennen gebruikt voor de berging van spoelwater dat vrijkomt bij de bereiding van drinkwater in het nabijgelegen Pompstation Vessem. Wel bevat het spoelwater verontreinigingen. Tegenwoordig worden deze bezonken in het Kleinmeer, waar het water ook door riet wordt gezuiverd. Vervolgens komt het in een stelsel van bezinksloten om ten slotte te verblijven in een voorbassin dat met een aarden wal is afgescheiden van het Grootmeer. Van daar wordt het dan binnengelaten. De vennen kunnen in natte tijden hun water lozen op de Kleine Beerze.

De waterstand van beide vennen Grootmeer kan van nature sterk wisselen, en in droge zomers is droogvallen niet ongewoon. De verdroging van de omgeving heeft echter dermate ernstige vormen aangenomen, dat Groot- en Kleinmeer gewoonlijk droogliggen wanneer de aanvoer van spoelwater wordt onderbroken.