De oprijlaan naar de parkeerplaats van Ontmoetingscentrum "Voor Anker", op Landgoed Wellenseind.
Met de opening van Ontmoetingscentrum Voor Anker, aan de rand van natuurgebied Landgoed Wellenseind, werd het landgoed tevens open gesteld voor het publiek. Eigenaar Jan Zeeman van de bekende Zeeman textiel winkels verrichten met hulp kwam van zijn kleindochter de officiële opening. Helaas kan Jan Zeeman niet genieten van zijn Favoriete natuurgebied. Op dinsdag 2 juni 2020 stierf de 78 jarige ondernemer na een kort ziekbed.
Jan Zeeman en kleindochter knippen het openingslint door, waarna Landgoed Wellenseind voor ruim de helft opengesteld werd voor het publiek.
Ontmoetingscentrum "Voor Anker", van Landgoed Wellenseind, ligt aan de Dunsedijk 3A te lage Mierde. Landgoed Wellenseind is gelegen ten oosten de N269 van Tilburg naar Reusel. Het landgoed bestaat uit 103 hectare bos, 22 hectare landbouwgrond en 3,5 hectare heide. Om dit bijzondere erfgoed veilig te stellen naar de toekomst toe, heeft de familie Zeeman er een zelfvoorzienend en vitaal landgoed van gemaakt. Uitgangspunt van de openstelling was de ambitie om ook toekomstige generaties van dit bijzondere landschap te laten genieten. Om deze reden was het streven naar een zoveel mogelijke zelfvoorzienende opzet, zodat het behoud van het erfgoed en de cultuurhistorische waarden geborgd zijn voor de toekomst. Achter het centrum is een grote boomgaard en een moestuin aangelegd, met sla, uien, paprika, bonen, bramen en frambozen. Binnen in het ontmoetingscentrum komt een educatiecentrum waar wandelaars een kopje koffie kunnen drinken of wat kunnen eten.
Het landgoed dankt de naam aan de vele wellen. Dit zijn bronnen van opstuwend water, dat ijzer en mineralen aan de oppervlakte brengt. Het gebied wordt doorkruist door twee kleine beekjes, de Raamsloop en de Reusel, die net voordat ze het gebied verlaten samen komen, en verder stroomt als de Reusel. Daardoor komen er in dit gebied planten en dieren voor die bijna nergens anders te vinden zijn. Verschillende soorten kikkers, Bosbeek- en Weidejuffers, Azuurwaterjuffers, Viervlek libel en Gewone oeverlibel, Vinpoot-salamanders, de zeldzame Middelste bonte specht, Boomklevers en Boomkruipers vinden hier een habitat. Zelfs de IJsvogel heeft zich gevestigd op het landgoed. En niet te vergeten, de Brandrode runderen. Deze koeien zijn Zeeman's grote trots. Onderweg komt u de Brandrode runderen en de Hollandse landgeiten tegen komen.
De diversiteit is groot. Grove den, een bankje tussen de Rododendron, gemengd bos en vellen vaars, en een vervallen koeien melkstal.
Een veestal uit 1960 is totaal verloren. De weggerotte dakconstructie heeft het begeven en het gebouw is ingestort.
De bonte spechten kennen drie ondersoorten, de Kleien bonte specht, de Middelste bonte specht en de Grote bonte specht. De Middelste bonte specht is de zeldzaamste, maar maakt een opmars in Nederland. Maar het is nog steeds de zeldzaamste in vergelijking tot de grote- en kleine bonte specht. Hij is vooral in Oost- en Zuid-Nederland te zien. De Middelste bonte specht houdt van oude en hoge bomen. Populieren, wilgen en berken zijn de populairste boomsoorten waar ze elk jaar een nieuw nest in uithakken. In tegenstelling tot de meeste spechten zoekt de middelste bonte zijn voedsel vaak op de horizontale en ook wel dunne takken.
De Kleine bonte specht is het kleinduimpje onder de spechten. De Kleine bonte specht is het kleinduimpje onder de spechten. Niet groter dan een flinke mus of een vink. Het is een onopvallend vogeltje dat je maar zelden te zien krijgt. Slechts zijn zang - een valkachtig 'kikiki'- verraadt hem. De Kleine bonte specht heeft veel zwarte en witte strepen op zijn vleugels en rug, maar geen rode onderstaart dekveren. Het mannetje heeft een rode, het vrouwtje een zwartwitte kopkap. Verder onderscheidt de Kleine bonte specht zich van zijn grotere broer door het ontbreken van de witte schoudervlekken.
Hier was het Kleine bonte specht vrouwtje op een dode tak aan het roffelen. Roffelen is een communicatie methode bij spechten.
De Kleine bonte specht hakte de nestholte uit in een dode top van een Populier.
De keelholte van spechten is zo gevormd dat hun lange oprolbare tong ver naar buiten kan worden geschoven. Die oprolbare tong steken ze na het weghakken van dood boomschors in de openingen en spleetjes om zo de larven naar binnen te werken. Door de vorm van de keelholte is communiceren met zang of klank van ondergeschikt belang. Dat doen ze dan door te roffelen. De roffel van de Kleine bonte specht is zachter en sneller als die van de Middelste- en Grote Bonte Specht. De Kleine bonte specht heeft een langere roffel dan de Grote bonte specht en klinkt meer als een naaimachine. Doordat ze op dunnere takken roffelen is hun geroffel wat zwakker en hoger van toon dan het geroffel van andere spechten, maar ze doen het langer achter elkaar en met kortere tussenpozen.
De Middelste bonte specht die bij het uitvliegen in het water van de Reusel terecht was gekomen, werd nadat het opgedroogd was een weer door de ouders gevoed. Het vogeltje maakte in het prille bestaan hachelijke momenten door. Ze zijn nog erg kwetsbaar en overleven het maar zelden als ze in het water komen. Zwemmen kunnen ze niet en onderkoeling zal ze fataal worden. Daar komt ook nog eens bij dat ze erg gestrest raken. Allemaal factoren die tot de dood kunnen leiden.
Nadat het jonge Middelste bonte specht was opgedroogd en langzaam hoger in de boom was geklommen werd het door de ouders gevoed.
Een van de jonge Middelste bonte spechten komt zover naar buiten dat zijn snavel te zien is.
De Grote bonte specht is de meest algemene specht van Nederland. Zowel mannetje als vrouwtje roffelt op takken met een korte snelle roffel om territorium en paarband te versterken. Grote bonte spechten hakken in bomen een nestholte uit met een rond gat. Ze hebben een voorkeur voor zachte houtsoorten, zoals berken.
De Grote bonte specht heeft jonge die de hele dag honger hebben. De ouders vliegen af en aan.
Spechten kunnen op die manier hakken doordat de hersenen in een soort schokdempers zijn ingekleed. In de nestholte worden de eieren gewoon op het hout gelegd. Broedt overal waar bomen zijn: in bos, park of tuin. Loofbossen en gemengde bossen met een diverse opbouw (jonge en oude bomen, dicht en open bos) zijn favoriet. Het nest wordt uitgehakt in een wat zachtere boomsoort, vanaf enkele meters hoogte aan te treffen. Klimt over dikke takken of tegen de stam van een boom op, op zoek naar voedsel tussen de schors of de bast. Roffelt al vroeg in het voorjaar om zijn territorium veilig te stellen. Past zich makkelijk aan aan omstandigheden, koloniseert nieuwe gebieden met geschikte nestbomen en kan dicht bij mensen broeden.
De broedende Zwarte spechten lossen elkaar af.
De Zwarte specht is een geheimzinnige bosvogel met een teruggetrokken levenswijze. Kan elk jaar een nieuw nest uithakken in dikke loofbomen. Zo biedt de zwarte specht holten voor bosuilen, boommarters en vele andere soorten. Ze zijn schuw en vliegen snel weg zodra ze een mens waarnemen, of blijven uit het zicht aan de andere kant van de boom. De roffel van de zwarte specht is langzamer, langer en zwaarder dan de grote bonte specht, als een mitrailleur. Zwarte spechten komen in Nederland het meest voor in uitgestrekte naaldbossen, afgewisseld door beukenlanen en -percelen. Ze hakken hun nestholte vooral uit in dikke beuken. Zwarte spechten foerageren graag in jong naaldhout op mieren (vooral houtmieren) en eten ook larven van in dood hout levende kevers.
De Gekraagde roodstaart heeft haast een exotisch uiterlijk met een sneeuwwit voorhoofd en z'n prachtig roestrode borst.
De Gekraagde Roodstaart man in zijn broedbiotoop.
De vroeger in Nederland algemeen voorkomende Gekraagde roodstaart is op veel plekken in aantal afgenomen, met name in cultuurbossen en loofbossen. De laatste 30 jaar zijn deze bossen grotendeels aan hun lot overgelaten. Vroeger broedden Gekraagde roodstaarten veel in de wortelstronken van de geknotte, afgehakte eiken. Ze hebben namelijk vrij grote nestgaten nodig. De mannetjes spreiden de vleugels uit tijdens bij de balts voor de nestopening.
De visjes die naar het nest van de IJsvogel worden gebracht worden als maar groter.
De meeste mensen die voor het eerst een ijsvogel te zien krijgen, verbazen zich over de mooie, bijna exotische kleuren die deze vogel bezit. Door die kleuren wordt hij ook wel gerekend tot de mooiste broedvogels van ons land. Wanneer je verder gaat kijken naar zijn levenswijze en gedrag blijkt het ook nog een hele fascinerende vogel te zijn. De naam ijsvogel doet zijn naam geen eer aan. Een ijsvogel kan niet tegen langdurig strenge winters met wekenlange vorst en sneeuw. Dan leggen ze massaal het loodje omdat ze dagelijks vis moeten vangen om is leven te blijven. Vis is het enige op de menukaart van de ijsvogel. De Engelse naam is meer toepasselijk; 'Kingfisher', of te wel 'Koningsvisser'.
De Boomklever komt met rupsjes naar het nest. De Boomkruiper kroop van onder naar boven, waarbij hij met zijn gebogen snavel voedsel zoekt onder de schors.
Boomklevers zijn de enige vogels die met evenveel gemak zowel omlaag als omhoog langs een boomstam bewegen en daarin onderscheiden ze zich van spechten en boomkruipers die alleen omhoogklimmen langs boomstammen. In de lente en zomer eten ze insecten, insectenlarven en andere kleine, ongewervelde dieren (spinnen). Die worden tussen de schors vandaan gepeuterd terwijl de boomkruiper veelal spiraalgewijs omhoogklimt.
De Reegeit vindt op landgoed Wellenseind de veilige beschutting voor haar kalfje.
De ree is voornamelijk in de schemering actief. Van september tot april is hij voornamelijk 's nachts actief. Van mei tot augustus is hij ook meer overdag actief, en in gebieden waar hij niet wordt verstoord laat hij zich ook meer overdag zien. De ree (Capreolus capreolus) is een klein, algemeen soort hert dat voornamelijk in Europa voorkomt. In Azië leeft de verwante Siberische ree (Capreolus pygargus). De ree heeft een zandgele tot roodbruine zomervacht, 's winters is deze meer grijsbruin tot zwart van kleur. Volwassen dieren hebben geen vlekken. Duidelijk zichtbaar is de witte tot gelige rompvlek. Bij mannetjes is deze vlek 's zomers vrij onduidelijk. De neus is zwart, en de kin is wit. De staart is vrij klein (twee tot vier centimeter lang) en enkel zichtbaar tijdens het ontlasten. 's Winters steekt bij het vrouwtje een bosje witte haren tussen de achterpoten naar achteren, dat op een staart lijkt.
De Gewone oeverlibel (Orthetrum cancellatum) en de Viervlek (Libellula quadrimaculata) libel
De gewone oeverlibel (Orthetrum cancellatum) is een echte libel uit de familie van de korenbouten (Libellulidae). Het is de grootste en meest algemene oeverlibel in Nederland. De Gewone oeverlibel mannetjes zijn snel te herkennen door de vleugels zonder zwarte vlekken en het blauwe achterlijf, de vrouwtjes door het gele achterlijf met twee golvende, zwarte lengtestrepen. Van andere oeverlibellen te onderscheiden door het zwarte pterostigma, van Libellula's door het ontbreken van zwarte vlekken in de vleugel. De Gewone oeverlibel komt voor bij allerlei stilstaande en zwakstromende wateren.
De viervlek is een middelgrote libel met een vrij breed achterlijf dat taps toeloopt en in een punt eindigt. Mannetjes en vrouwtjes zijn vergelijkbaar getekend, maar onderscheiden zich in de achterlijfaanhangsels. De achtervleugels hebben een donkere vlek in de basis; de aders in de donkere vlekken zijn opvallend geel. Halverwege de voorranden van de vleugels staat een donker vlekje, dat niet voorkomt bij andere libellensoorten. Sommige exemplaren hebben bij deze vlekjes, en bij de pterostigmata, een extra donkere veeg in de vleugels. Het achterlijf is bij jonge dieren overwegend oranje met een contrasterende zwarte punt; de segmentranden hebben gele zomen. Oudere dieren worden donkerbruin met een grijze zweem, de zwarte punt vormt dan geen contrast meer. In het achterlijf zijn vaak opvallende luchtbellen zichtbaar. De ogen zijn roodbruin, het gezicht is crèmekleurig, soms bijna wit. De lichaamslengte van volwassen dieren ligt tussen 40 en 48 millimeter; de larve is 21-27 mm lang.
De zeldzame Kroontjesknotszwam (Artomyces pyxidatus)
De kroontjesknotszwam is een zeer zeldzame zwam, de eerste kroontjesknotszwam is pas in 1996 in Nederland gevonden. De kroontjesknotszwam of vertakt kroonknotsje heeft een eenjarig vruchtlichaam, 4-12 cm hoog. De rechtop staande takken zijn kandelaarachtig vertakt. De uiteinden zijn afgeknot, bekerachtig verdiept en als een kroontje getand. De kleur is bleek vleeskleurig tot beige of okergeel. Het vlees is geelwit, bij kneuzing bruin verkleurend en de geur is scherp kruidig. Je kunt ze vinden van juli t/m november op liggende ontbaste stammen van naald- en loofbomen. Het epitheton pyxidatus betekent "doosachtig" - een verwijzing naar deze vorm. Artomyces pyxidatus kan gedurende het groeiseizoen overal in Noord-Canada worden waargenomen. Het is een wijdverbreid verspreide soort, maar ongewoon in West-Europa. De schimmel produceert zijn harde, koraalachtige vruchtlichamen op groeiend hout. Basidia en basidiospores worden geproduceerd op het oppervlak op liggende ontbast hout.
Het paring openluchtconcert Poelkikker kan oorverdovend zijn.
Wie nu op een zonnige dag langs sloten en poelen wandelt kan niet om het markante openluchtconcert van de groene kikkers heen. In grote groepen lokken de mannetjes al roepend de vrouwtjes naar zich toe. Groene kikkers zijn altijd wat later met paren dan de andere kikkersoorten. De piek van de paartijd valt rond eind mei, maar het paren gaat nog door tot ongeveer half juli.
Azuurwaterjuffer mannetjes in paringswiel houding. Tengere pantserjuffer vrouwtje.
De azuurwaterjuffer is een kleine, zeer slanke libel met een maximale spanwijdte van 5 cm. De soort is tussen de 33 en 35 millimeter lang. Zoals de meeste soorten van het geslacht Coenagrion is ook de azuurwaterjuffer moeilijk op naam te brengen. Kenmerkend is de hoefijzervormige zwarte vlek op het tweede achterlijfsegment. De vrouwtjes komen in een donkere en een lichte variant voor.
De tengere pantserjuffer (Lestes virens) is één van de kleinste Europese pantserjuffers. Ze is zeldzaam in België en Nederland. Het is een soort van heidegebieden met vegetatierijke vennen. De tengere pantserjuffer is, zoals de naam aangeeft, een kleine en fijne pantserjuffer, tot 3 cm lichaamslengte. Het pterostigma is zo lang als twee onderliggende cellen, bruin met aan weerszijden witte randen. Het lichaam is metaalgroen. Bij de volwassen mannetjes zijn enkel de twee laatste segmenten blauw berijpt. Het achterhoofd is geel gekleurd tussen de ogen. De bovenste achterlijfaanhangsels van de mannetjes zijn lang en tangvormig, de onderste kort. De aanhangsels zijn donker van kleur. De vrouwtjes hebben een relatief kleine legboor die niet voorbij het laatste achterlijfsegment uitsteekt.
De Brandrode runderen en schapen in de schaapskooi zijn de trots van Wellenseind.