De Sporen-aar van Heermoes.
Deze plant heeft een zwartachtige, bijna ronde wortelstok met vrij lange leden. Hij ligt horizontaal of schuin, verscheidene cm diep in de bodem en is vertakt. De vruchtbare stengel is 4-30 cm lang, onvertakt, roodachtig- lichtbruin, ongegroefd met meestal verwijderde, klokvormige, witachtige scheden, die 8-12 lancetvormige, spitse, zwartachtige bruine tanden dragen, die vaak 2 aan 2 samenhangen en van een carinaalholte zijn voorzien.
Deze stengel is meestal onvertakt en sterft af, nadat de sporen rijp zijn. De onvruchtbare stengel komt later dan de vruchtbare, is 1,5-9 dm lang, rechtopstaand of liggend, groen of groenachtig wit, van huidmondjes voorzien en sterkgegroefd. de lijsten zijn iets ruw door onregelmatig verspreid- liggende kiezelknobbels.
De stengel is vrij hol met cilindrische, aanliggende of naar boven iets afstaande, met zwakke van carinaalholtes voorziene, lichtgroene scheden, die 12-18 driehoekig-lancetvormige, zwartachtige, witgerande tanden dragen. De takken zijn meestal 4-5-(zelden 3-)kantig, rechtop-afstaand, meestal onvertakt, hun scheden zijn klokvormig met afstaande, driehoekige, langtoegespitste tanden. De aren zijn vrij groot (2-4 cm lang, 6-10 mm breed), roodachtig bruin, langwerpig-cilindrisch, stomp, de spillen zijn niet hol. April, mei.
De Stengelscheden met 6-12 tanden (lancetvormige structuur) van de Heermoes plant, tegen 20-35 tanden bij de Reuzenpaardenstaart.
Kenmerken voor de fertiele stengels:
- Stengel tot 30 cm lang (Heermoes), (tot 50 cm lang Reuzenpaardenstaart).
- Sporen-aar 1,5-3,5 cm lang (Heermoes), (tot 10 cm lang Reuzenpaardenstaart).
- Stengelscheden met 6-12 tanden (Heermoes), (tegen 20-35 tanden Reuzenpaardenstaart).
Voorkomen in Europa en in Nederland
De plant is overal een lastig onkruid en komt in geheel Europa voor in akkers, aan randen van wegen en in weiden, vooral op leemachtige zandgrond. Zij is ook bij ons algemeen.
Volksnamen
Behalve heermoes, hermoes en andere dialectische variaties van dit woord, noemt men de plant op vele plaatsen kattenstaart en unjer, in het Oosten van ons land ook roebol. In Friesland heet zij ook koevergif, daar en in Groningen rugebol, daar en in Zuid-Holland kwadenaard, daar en in Oost-Drenthe malgoed, in Overijsel en West-Friesland akkerpest, in Zuid-Holland en Zeeuws-Vlaanderen naaldekoker.